ECLI:NL:RBNHO:2021:5505

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
C/15/311469 / HA ZA 20-797
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling Iraanse bruidsschat afgewezen na echtscheiding

In deze zaak vorderde de vrouw betaling van het restant van haar bruidsschat, die in de Iraanse huwelijksakte was vastgelegd. De man voerde aan dat de vrouw in het kader van hun echtscheiding de bruidsschat had kwijtgescholden in ruil voor een bijdrage in haar levensonderhoud. De rechtbank oordeelde dat de man zijn stelling voldoende had onderbouwd en wees de vorderingen van de vrouw af. De procedure omvatte een tussenvonnis en een mondelinge behandeling, waarbij de rechtbank de feiten en de afspraken tussen partijen in het convenant van 5 maart 2019 in overweging nam. De rechtbank concludeerde dat de vrouw geen aanspraak meer kon maken op de bruidsschat, omdat zij in het convenant had verklaard dat zij niets meer van de man te vorderen had. De vrouw werd veroordeeld in de proceskosten van de man, die op € 3.165,00 werden vastgesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/311469 / HA ZA 20-797
Vonnis van 7 juli 2021 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1],
eiseres,
advocaat mr. K. Mohasselzadeh te 's-Gravenhage,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2],
gedaagde,
advocaat mr. F. Bouyaghjdane te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
De zaak in het kort
De vrouw vordert betaling van het restant van haar bruidsschat. De man voert aan dat partijen in het kader van de echtscheiding een afspraak hebben gemaakt, waarbij de vrouw de bruidsschat heeft kwijtgescholden in ruil voor een afspraak over een bijdrage in haar levensonderhoud. De vrouw betwist dat deze afspraak in de plaats is gekomen van haar aanspraak op het restant van haar bruidsschat. De rechtbank is van oordeel dat de man de door hem gestelde afspraak voldoende heeft onderbouwd en wijst de vorderingen van de vrouw af.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 3 februari 20221
  • de mondelinge behandeling op 16 juni 2021 en de door de griffier van die zitting bijgehouden aantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 23 september 2003 gehuwd in Iran. In de Iraanse huwelijksakte zijn partijen onder meer overeengekomen dat de man als bruidsschat aan de vrouw 1970 hele Bahar-e azadi (Iraanse gouden munten) zou voldoen op aanvraag van de vrouw.
2.2.
Op 25 september 2008 heeft de vrouw in Iran in een notariële akte laten vastleggen dat zij 1773 gouden Bahar-e Azadi munten van haar bruidsschat in contanten heeft ontvangen en dat de man nog 197 gouden Bahar-e Azadi munten aan haar dient te betalen.
2.3.
Op 28 oktober 2014 hebben partijen in een notariële akte hun huwelijksvermogensregime gewijzigd in die zin dat zij huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt waarbij zij elke gemeenschap van goederen hebben uitgesloten.
2.4.
Het huwelijk is ontbonden door echtscheiding. De echtscheidingsbeschikking van 3 april 2019 van de rechtbank Amsterdam is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag.
2.5.
Om de gevolgen van hun echtscheiding te regelen hebben partijen op 5 maart 2019 een convenant doen opstellen. Dit convenant houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
(…)
1.
Partneralimentatie
1.1
Op basis van de vastgestelde behoefte en draagkracht komen Partijen overeen, dat de Man aan de Vrouw zal voldoen voor een periode van 10 jaar na datum van deze overeenkomst maandelijks een bedrag van EUR 600,-. De Man zal ervoor zorg dragen dat de Vrouw uiterlijk op het einde van de maand het bedrag aan partneralimentatie zal ontvangen. De eerste betaling zal plaatsvinden in maart 2019. Het bedrag aan partneralimentatie zal in maart 2020 verhoogd worden met 20% naar
EUR 720,-. Verder zal het bedrag aan partneralimentatie verhoogd worden met 20% in maart 2021 naar EUR 864,-. Na deze twee verhogingen in de eerste twee jaren na het sluiten van deze overeenkomst, zal het bedrag aan partneralimentatie cumulatief verhoogd worden met 10% jaarlijks tot het einde van de 12-jarige termijn waarin de partneralimentatie betaald dient te worden.
(…)
7. Kwijting
Partijen verklaren hierbij behoudens met betrekking tot de rechten en verplichtingen genoemd in dit convenant, niets meer van elkaar te vorderen hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert samengevat – dat de rechtbank de man zal veroordelen tot afgifte van 197 Iraanse gouden munten van Bahar Azadi, met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
3.2.
De vrouw legt aan haar vordering ten grondslag dat de man zijn verplichtingen uit de Iraanse huwelijksakte niet nakomt. Zij stelt dat zij de overeengekomen bruidsschat op ieder gewenst moment kan vorderen van de man en dat zij dat heeft gedaan in een brief van 27 augustus 2020. Zij wijst er op dat partijen, ondanks de echtscheiding in Nederland, naar Iraans recht nog steeds gehuwd zijn, maar dat zij de overeengekomen bruidsschat op ieder gewenst moment kan vorderen, zelfs na beëindiging van het huwelijk.
3.3.
De man voert verweer. Hij betwist dat de vrouw nog aanspraak kan maken op haar bruidsschat. Hij voert aan dat partijen in het kader van de echtscheiding een vervangende afspraak hebben gemaakt over de bruidsschat welke afspraak in een door hen ondertekend convenant is opgenomen waarin zij verder verklaren dat zij, behoudens de verplichtingen uit het convenant, niets meer van elkaar te vorderen hebben en elkaar algehele en finale kwijting verlenen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vrouw stelt dat de bruidsschat naar Iraans recht een geheel eigen karakter heeft waardoor deze niet gelijk is te stellen aan een uitkering tot levensonderhoud en dat de afspraak over de partneralimentatie in het convenant dan ook geen betrekking heeft op de bruidsschat. Zij benadrukt dat de bruidsschat op ieder moment opeisbaar is, zelfs na beëindiging van het huwelijk, maar dat partijen ondanks de echtscheiding in Nederland naar Iraans recht nog altijd gehuwd zijn. Zij voert aan dat dat zij dus nog een vorderingsrecht heeft op de man uit hoofde van de bruidsschat, op welke vordering Iraans recht van toepassing is.
Ter onderbouwing van haar stelling wijst zij op een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 17 november 2020 en een arrest van de Hoge Raad van 23 april 2021 (ECLI:NL:HR:2021:646) en voert aan dat in de beschikking van het Gerechtshof Amsterdam onder meer is beslist dat naar Iraans recht een bruidsschat van 110 gouden Bahar Azadi zonder meer kan worden toegewezen, zodat haar vordering in ieder geval tot dat aantal toewijsbaar is en dat bij toewijzing van het meerdere en van de wijze waarop het meerdere zal moeten worden voldaan acht geslagen moet worden op de draagkracht van de man.
4.2.
De man stelt zich op het standpunt dat op de bruidsschat Nederlands recht van toepassing is. Hij benadrukt dat partijen bij de afwikkeling van hun echtscheiding een nadere afspraak hebben gemaakt, die inhoudt dat de vrouw de bruidsschat kwijtscheldt en dat hij in plaats daarvan gedurende 10 jaar een bedrag van € 600,- per maand aan de vrouw zal betalen voor haar levensonderhoud, welk maandbedrag met ingang van maart 2020 met 20% is geïndexeerd naar € 720,- per maand en met ingang van maart 2021 met 20% naar een bedrag van € 864,- en vervolgens jaarlijks zal worden verhoogd met 10% tot het einde van de 12-jaars termijn waarin de partneralimentatie betaald moet worden. Hij verklaart dat aan die regeling ook uitvoering wordt gegeven, maar dat hij alleen vorig jaar 2 maanden niet in staat is geweest om te betalen als gevolg van de Corona maatregelen en dat de vrouw in verband met die achterstand het LBIO heeft ingeschakeld. Verder voert hij aan dat de waarde van de aan de vrouw verschuldigde munten is geschat op € 60.000,- en dat hij, uiteindelijk ongeveer € 71.000,- aan haar betaald zal hebben, zodat de vrouw meer krijgt dan waar zij recht op zou hebben, maar dat hij daarmee heeft ingestemd om haar tegemoet te komen.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. In de door de vrouw aangehaalde uitspraken is inderdaad overwogen dat de bruidsschat naar Iraans recht een geheel eigen karakter heeft waardoor deze niet gelijk is te stellen aan een uitkering tot levensonderhoud of een huwelijksvermogensrechtelijke aanspraak en dat de bruidsschat op ieder moment opeisbaar is, zowel tijdens als na het huwelijk.
In voornoemde beschikking van het Gerechtshof Amsterdam is onder meer een citaat opgenomen uit een rapport van het Internationaal Juridisch Instituut over de bruidsschat in Iran. In dit citaat wordt geconcludeerd dat het Iraanse recht een zeer beperkte ruimte laat voor het herijken en/of corrigeren van het recht van de vrouw op een bruidsschat wanneer de vrouw hiermee niet instemt en/of wanneer er niet (buitengerechtelijke) wordt geschikt.
4.4.
De vrouw heeft benadrukt dat een bruidsschat niet gelijk is te stellen aan een uitkering in het levensonderhoud en dat zij om die reden nog een vorderingsrecht heeft, maar dit betoog kan haar hier niet helpen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man voldoende aangetoond dat partijen in onderling overleg een afspraak hebben gemaakt die gelijk te stellen is met een buitengerechtelijke schikking. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in overweging.
4.5.
Uit de door de man overgelegde e-mailcorrespondentie van de toenmalige gezamenlijke advocaat van partijen, mr. Jawaheri, volgt dat partijen overeenstemming hebben bereikt over een schikking over de bruidsschat. Dit blijkt onder meer uit de e-mail van 18 februari 2019 die het volgende inhoudt:
Geachte geer [gedaagde] en mevrouw [eiser],
Ik begrijp dat jullie overleg hebben gehad en tot een compromis zijn gekomen omtrent alle zaken die betrekking hebben op jullie echtscheiding. In kort zijn de belangrijkste afspraken als volgt:
(…)
3) De bruidsschat zal de vrouw kwijtschelden en in ruil hiervoor zal de man de vrouw maandelijks EUR 500,- betalen gedurende een periode van 10 jaar.
4.6.
Dat partijen over dit punt verder onderhandeld hebben blijkt uit de verschillende conceptversies die zijn gewisseld en waarin aanpassingen zijn gedaan met betrekking tot de hoogte van het maandbedrag dat de man aan de vrouw zou moeten betalen en de hoogte van de indexatie die jaarlijks op het maandelijks te betalen bedrag zou worden toegepast.
Uiteindelijk hebben partijen overeenstemming bereikt over de tekst zoals deze in artikel 1 van het convenant van 5 maart 2019 is weergegeven (geciteerd in r.o. 2.5). Dat de afspraken die partijen hebben gemaakt op meer betrekking hebben dan zuiver een bijdrage van de man in het levensonderhoud van de vrouw naar Nederlands recht blijkt wel uit de omstandigheid dat aan de vaststelling van het bedrag geen draagkrachtberekening voorafgegaan is en dat door partijen (zeer) hoge jaarlijkse indexatiepercentages overeengekomen zijn.
4.7.
Om die reden is de rechtbank van oordeel dat de onderhavige casus niet vergelijkbaar is met de casus zoals die zich voordeed in de door de vrouw aangehaalde uitspraken van Gerechtshof Amsterdam (in welke casus op de gehele afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de bruidsschat Iraans recht van toepassing was) of van de Hoge Raad (in welke casus niet was komen vast te staan dat de man de bruidsschat reeds had voldaan) zodat het beroep van de vrouw op die jurisprudentie geen doel treft.
4.8.
Verder hebben partijen in artikel 7 van het convenant verklaard behoudens met betrekking tot de rechten en verplichtingen genoemd in het convenant niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar over en weer algehele en finale kwijting verleend. De vrouw heeft in het convenant geen voorbehoud gemaakt met betrekking tot de bruidsschat. Nu uit de e-mailcorrespondentie blijkt dat de bruidsschat en het kwijtschelden daarvan door de vrouw uitdrukkelijk onderwerp van gesprek is geweest tussen partijen in de aanloop naar het convenant, wordt geoordeeld dat gelet op de gemaakte afspraken en de algehele en finale kwijting, de vrouw heeft ingestemd met deze wijze van afwikkeling van (ook) de bruidsschat en daarom ‑ ook naar Iraans recht ‑ niet langer een vorderingsrecht heeft op de man uit hoofde van de bruidsschat.
4.9.
De vrouw voert nog aan dat mr. Jawaheri de advocaat van de man was en dat zij de Nederlandse taal onvoldoende machtig is en daardoor niet goed heeft begrepen waarvoor zij getekend heeft bij de ondertekening van het convenant, maar in dit verweer volgt de rechtbank haar niet. De man heeft er ter zitting op gewezen dat de vrouw indertijd
mr. Jawaheri in de arm genomen heeft in verband met de echtscheiding omdat deze Nederlandse advocaat ook de Iraanse taal machtig is en zaken met de vrouw in haar eigen taal kon bespreken. De man verklaart dat pas later, met instemming van de vrouw, is besloten dat mr. Jawaheri hen allebei zou bijstaan in een gemeenschappelijk echtscheidingsverzoek om zo de echtscheidingsprocedure te versnellen.
De vrouw heeft deze gang van zaken niet weersproken. De man benadrukt verder dat
mr. Jawaheri het convenant op 5 maart 2019, voorafgaande aan de ondertekening op zijn kantoor, geheel heeft doorgenomen met partijen en hij biedt aan om mr. Jawaheri hierover als getuige te doen horen. De vrouw heeft echter niet weersproken dat het convenant door
mr. Jawaheri met partijen is doorgenomen voorafgaande aan de ondertekening, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid van die stelling van de man. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat de vrouw door een taalbarrière niet bekend was of kon zijn met de inhoud van het door haar ondertekende convenant.
4.10.
De vordering van de vrouw wordt afgewezen. Omdat het voor de vrouw ook duidelijk moet zijn geweest dat zij geen aanspraak meer kon maken op de oorspronkelijke bruidsschat ziet de rechtbank aanleiding om af te wijken van de hoofdregel dat de proceskosten tussen voormalig echtelieden worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De vrouw wordt veroordeeld in de kosten van de procedure tot op heden aan de zijde van de man begroot op:
vastrecht € 937,00
salaris advocaat
€ 2.228,00(2 punten à € 1.114,00)
totaal € 3.165,00.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een bedrag van € 3.165,00 ter zake van de proceskosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2021. [1]

Voetnoten

1.type: 1155