In deze zaak vorderde de vrouw betaling van het restant van haar bruidsschat, die in de Iraanse huwelijksakte was vastgelegd. De man voerde aan dat de vrouw in het kader van hun echtscheiding de bruidsschat had kwijtgescholden in ruil voor een bijdrage in haar levensonderhoud. De rechtbank oordeelde dat de man zijn stelling voldoende had onderbouwd en wees de vorderingen van de vrouw af. De procedure omvatte een tussenvonnis en een mondelinge behandeling, waarbij de rechtbank de feiten en de afspraken tussen partijen in het convenant van 5 maart 2019 in overweging nam. De rechtbank concludeerde dat de vrouw geen aanspraak meer kon maken op de bruidsschat, omdat zij in het convenant had verklaard dat zij niets meer van de man te vorderen had. De vrouw werd veroordeeld in de proceskosten van de man, die op € 3.165,00 werden vastgesteld.