Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[gedaagde sub 1]
[gedaagde sub 2]
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een huurder en verhuurder van een bedrijfsruimte. De huurder, aangeduid als [eiseres], vorderde schadevergoeding van de verhuurder, aangeduid als [gedaagden], op basis van voordelen die de verhuurder zou hebben genoten van door de huurder aangebrachte verbeteringen aan de gehuurde ruimte. Daarnaast werd er een beroep gedaan op niet-nakoming van een vaststellingsovereenkomst en ongerechtvaardigde verrijking. De huurder stelde dat de verhuurder niet had voldaan aan de afspraken in de vaststellingsovereenkomst, die onder andere inhielden dat de huurovereenkomst per 31 december 2018 zou eindigen en dat de waarborgsom zou worden terugbetaald bij correcte oplevering van het gehuurde. De verhuurder betwistte de vordering en voerde aan dat de huurder niet had voldaan aan haar verplichtingen.
Tijdens de zitting op 15 juni 2021 werd het procesverloop besproken, waarbij de huurder haar standpunten toelichtte. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van de huurder niet kon worden toegewezen, omdat er onvoldoende grondslag was voor de vordering tot schadevergoeding. De kantonrechter concludeerde dat de verhuurder zich terecht op verrekening van de waarborgsom met zijn vordering op de huurder kon beroepen. De huurder had de gehuurde ruimte niet correct opgeleverd, waardoor de verhuurder niet verplicht was de waarborgsom terug te betalen. Bovendien was er geen bewijs dat de verhuurder ongerechtvaardigd was verrijkt door de verbeteringen die de huurder had aangebracht.
De kantonrechter wees de vordering van de huurder af en veroordeelde haar tot betaling van de proceskosten. De voorwaardelijke tegenvordering van de verhuurder werd niet beoordeeld, omdat de voorwaarde niet was vervuld. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.