6.3Oordeel van de rechtbank
Adolescentenstrafrecht
De vraag die de rechtbank eerst moet beantwoorden is of verdachte volgens het jeugdstrafrecht of het ‘gewone’ (volwassen)strafrecht bestraft moet worden. Verdachte was tijdens het plegen van de ten laste gelegde feiten 18 jaar oud en dus meerderjarig. Uitgangspunt is dat op een jongvolwassene, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, het volwassenstrafrecht wordt toegepast. De rechtbank kan echter op grond van artikel 77c Sr het sanctierecht voor jeugdigen toepassen bij een jong volwassen verdachte die de leeftijd van 18 jaar maar nog niet die van 23 jaar heeft bereikt, indien zij daartoe grond vindt in de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
In opdracht van de officier van justitie zijn over verdachte Pro Justitia rapportages uitgebracht. Psycholoog M. Breij heeft in het psychologisch rapport, opgemaakt op 24 november 2020, geadviseerd het adolescentenstrafrecht toe te passen. De psycholoog stelt dat de belangrijkste reden hiervoor is dat verdachte zijn eigen gedrag nauwelijks kan organiseren, niet in staat is zelfstandig te functioneren en zelfstandig een huishouden te voeren en in het contact jonger overkomt dan zijn kalenderleeftijd. Een pedagogische aanpak alsmede (continuering) van scholing wordt als noodzakelijk gezien.
Psychiater A. Lamerz heeft in het psychiatrisch rapport, opgemaakt op 23 november 2020, geadviseerd om het adolescentenstrafrecht toe te passen, nu verdachte aan meerdere criteria voor het toepassen van het adolescentenstrafrecht voldoet. Verdachte komt in contact jonger over dan zijn kalenderleeftijd, zowel vanwege de fysieke verschijning als de persoonlijke presentatie. Hij heeft gebrekkige plannings- en organisatievaardigheden, moeite zichzelf te sturen en is onvoldoende in staat om structuur aan te brengen. Er is sprake van een sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand. De persoonlijkheidsontwikkeling is nog onrijp en lijkt bedreigd. Het is dringend nodig in te zetten op een pedagogische aanpak om recidive te verminderen en de psychosociale ontwikkeling van verdachte te bevorderen. Het is ten slotte dringend nodig om de schoolgang te continueren.
In de aanvullende rapporten van psychiater A. Lamerz van 15 april 2021 en psycholoog M. Breij van 22 april 2021 wordt voornoemd advies nogmaals bevestigd en nader onderbouwd in reactie op de uitgebreide aanvullende vragen van de officier van justitie.
[de reclasseringswerkster] heeft in haar rapport van 18 januari 2021 eveneens geadviseerd, met gebruikmaking van het wegingskader ASR, het adolescentenstrafrecht toe te passen. Zij heeft daartoe naar voren gebracht dat de reclassering onder het cluster handelingsvaardigheden beperkte vaardigheden in het organiseren van het eigen gedrag ziet. Impulsiviteit speelde bij het ten laste gelegde een belangrijke rol en verdachte heeft de risico’s van zijn eigen handelen onvoldoende ingeschat. Verdachte lijkt ook zijn behoeften niet altijd te kunnen uitstellen en is geneigd voor de korte termijn zijn behoeften te vervullen.
Onder het cluster pedagogische mogelijkheden ziet de reclassering een ontvankelijkheid voor sociale, emotionele of praktische ondersteuning of beïnvloeding door volwassenen (en ook voor pro sociale leeftijdsgenoten). Ook is er een noodzaak voor een groepsgericht leefklimaat en is een continuering van opleiding van belang. De reclassering is van mening dat het begeleid uitbouwen van de relatie tot zijn vader ook nog kan bijdragen aan verdachtes ontwikkeling.
Onder het cluster justitiële voorgeschiedenis ziet de reclassering geen contra-indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
De rechtbank ziet - overeenkomstig de hiervoor genoemde adviezen - in de persoonlijkheid van de verdachte aanleiding om het adolescentenstrafrecht toe te passen.
De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen redenen om van deze adviezen af te wijken, nu deze, ook in de beantwoording van de nadere vragen van de officier van justitie, consistent en deugdelijk zijn onderbouwd.
Motivering van de straf
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte had op 13 juli 2020 een afspraak te Hoofddorp om hasj te verkopen. Hij nam naar die afspraak een vuurwapen mee. Verdachte heeft, in een worsteling met [het slachtoffer] deze met zijn wapen in de borst geschoten, waardoor [het slachtoffer] is overleden. Door aldus te handelen heeft verdachte aan een jonge man in de bloei van zijn leven met vele plannen voor de (nabije) toekomst het leven ontnomen en aldus de grootst mogelijke inbreuk op diens lichamelijke integriteit gemaakt. Aan de nabestaanden van het slachtoffer heeft hij onherstelbaar verlies en leed toegebracht. Hun leven is door de dood van hun zoon blijvend en ingrijpend veranderd. Dit is ook gebleken uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring van de moeder van het slachtoffer en hetgeen is verklaard door de stiefvader.
Het strafbare feit dat verdachte heeft begaan, is een levensdelict en daarmee een zeer ernstig misdrijf dat de rechtsorde in hoge mate schokt. Het versterkt bovendien gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, temeer nu het schietincident zich heeft afgespeeld op klaarlichte dag bij een portiek van een flat.
Voorts heeft verdachte te Hoofddorp hasj verkocht en zijn in zijn woning aan [adres] en in de woning aan [adres] , waar verdachte, na 13 juli 2020 tot aan zijn aanhouding op 30 juli 2020, verbleef, hoeveelheden hasj aangetroffen.
Het gebruik van hasj kan gezondheidsrisico’s voor gebruikers en overlast voor anderen opleveren. Hasjhandel gaat bovendien vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit, zoals geweldsdelicten, soms van zeer ernstige aard, zoals op 13 juli 2020 ook is gebleken. Verdachte heeft daarbij uitsluitend oog gehad voor zijn eigen financiële gewin.
Daarnaast heeft verdachte een wapen van categorie III voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van dergelijke wapens kan leiden tot maatschappelijk volstrekt onaanvaardbare escalaties van conflicten en gevaarlijke situaties, hetgeen ook is gebleken nu verdachte met dit wapen [het slachtoffer] heeft gedood.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 5 oktober 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest;
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 18 januari 2021 van [reclasseringswerker] verbonden aan Reclassering Nederland Advies & Toezichtunit 1 NoordWest te Haarlem.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het psychiatrisch rapport gedateerd 23 november 2020, opgesteld door A. Lamerz, (kinder- en jeugd)psychiater, en op het psychologisch rapport gedateerd 24 november 2020, opgesteld door M. Breij, GZ-psycholoog BIG in opleiding tot rapporteur onder supervisie van J.M. Oudejans, GZ-psycholoog BIG en hun aanvullende rapporten van respectievelijk 15 en 22 april 2021. In deze rapporten wordt onder meer beschreven dat bij verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een (matige) stoornis in het cannabisgebruik en een ouder-kindrelatieprobleem. Een aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis en een stoornis in het alcoholgebruik konden niet worden uitgesloten. De deskundigen konden niet een duidelijk causaal verband tussen het tenlastegelegde feit en de geconstateerde psychopathologie van verdachte vaststellen en adviseren het tenlastegelegde feit volledig toe te rekenen. De deskundigen merken verder op dat bij verdachte sprake is van een sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand en dat hij gebrekkige plannings- en organisatievaardigheden heeft, moeite heeft zichzelf te sturen en onvoldoende in staat is om structuur aan te brengen.
Op grond van het voorgaande is het volgens de deskundigen dringend nodig in te zetten op
een pedagogische aanpak om de psychosociale ontwikkeling van verdachte te bevorderen.
Verdachte kan waarschijnlijk profiteren van een groepsgericht leefklimaat en een
pedagogische aanpak om zich verder te ontwikkelen en uiteindelijk zelfstandig te
functioneren. In algemene zin kan gesteld worden dat het ontwikkelen van een pro sociaal netwerk met ondersteunende relaties in combinatie met duidelijk gestructureerde scholing/werk en leeftijdsadequate sociale vrijetijdsbesteding en het bevorderen van sociale competenties essentiële beschermende factoren zijn voor het voorkomen van gewelddadig gedrag. Het behalen van een diploma en daarmee het ontwikkelen van een realistisch
toekomstperspectief zijn van essentieel belang.
Langdurig toezicht en begeleiding van de reclassering met bijzondere voorwaarden, zoals
regelmatige onaangekondigde urinecontroles, het volgen van een opleiding, het begeleid
wonen, beheren van de financiën en een prosociale vrijetijdsbesteding, is volgens de
deskundigen noodzakelijk ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van
verdachte. Hierbij wordt geadviseerd deze voorwaarden op te leggen in het kader van een
deels voorwaardelijke straf.
Met de conclusies van deze rapporten kan de rechtbank zich verenigen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank de voorwaarden zoals genoemd in voornoemd reclasseringsrapport noodzakelijk, te weten begeleiding door de jeugdreclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en overige voorwaarden het gedrag betreffende (zinvolle dagbesteding). De rechtbank acht daarbij een verbod op het gebruik van alcohol en cannabis eveneens noodzakelijk alsmede de verplichting om mee te werken aan middelencontrole, Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Wanneer de jeugdreclassering daar aanleiding toe ziet, kan zij wijziging van de voorwaarden vragen, in die zin dat begeleiding plaatsvindt door de reclassering in plaats van de jeugdreclassering.