ECLI:NL:RBNHO:2021:5602

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
8953502 \ CV EXPL 21-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering onverschuldigde betaling en proceskostenveroordeling in aannemingsovereenkomst

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats 1], een vordering ingesteld tegen gedaagde, handelend onder de naam [handelsnaam], wonende te [woonplaats 2], wegens onverschuldigde betaling. Eiser stelt dat hij in de periode van september 2019 tot maart 2020 aan gedaagde een bedrag van € 37.620,54 onverschuldigd heeft betaald voor meerwerkzaamheden die niet zijn uitgevoerd en voor materialen die niet zijn geleverd. Eiser vordert een terugbetaling van € 25.000,00, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat er mondelinge afspraken zijn gemaakt over de meerwerkzaamheden, die in gezamenlijk overleg zijn vastgesteld op een bedrag van € 33.279,37.

De kantonrechter overweegt dat er een aannemingsovereenkomst tussen partijen bestaat en dat er rechtsgrond is voor de betalingen die eiser heeft gedaan. De kantonrechter oordeelt dat de vordering van eiser op basis van onverschuldigde betaling niet kan slagen, omdat de betalingen zijn gedaan op basis van de aannemingsovereenkomst en de overeengekomen meerwerkzaamheden. Eiser heeft niet aangetoond dat er geen rechtsgrond was voor de betalingen. Bovendien is de ontbinding van de overeenkomst door eiser niet van invloed op de rechtsgrond voor de betalingen die al zijn gedaan.

De kantonrechter wijst de vordering van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten, die voor gedaagde worden vastgesteld op € 500,00 exclusief btw. Dit vonnis is uitgesproken door mr. M.M. Kruithof op 9 juni 2021 in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8953502 \ CV EXPL 21-15
Uitspraakdatum: 9 juni 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats 1]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: AGIN Boeder Gerechtsdeurwaarders
tegen
[gedaagde]handelend onder de naam
[handelsnaam]
wonende te [woonplaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: H. Reuver

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 29 december 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 10 mei 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiser] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] bij akte van 28 april 2021 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft in de periode tussen september 2019 en maart 2020 in opdracht van [eiser] op grond van een aannemingsovereenkomst werkzaamheden verricht aan een woning van [eiser] gelegen aan [adres] .
2.2.
Partijen zijn een aanneemsom overeengekomen ter hoogte van € 52.500,00. [eiser] heeft op de aanneemsom een bedrag ter hoogte van € 46.000,00 voldaan.
2.3.
[eiser] heeft daarnaast meerdere betalingen verricht ten aanzien van meerwerkzaamheden ter hoogte van in totaal € 39.979,36.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 25.000.00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij een bedrag van € 37.620,54 onverschuldigd aan [gedaagde] heeft betaald. Het betreffen betalingen voor meerwerkzaamheden waarvoor geen opdracht is gegeven en die deel uit maken van de overeengekomen aanneemsom en daarnaast betalingen voor materialen die niet zijn geleverd. De betalingen zijn dan ook onverschuldigd gedaan en moeten worden terugbetaald. Voor zover noodzakelijk ontbindt [eiser] met de dagvaarding de aannemingsovereenkomst voor dat deel dat niet door [gedaagde] is uitgevoerd.
3.3.
[gedaagde] heeft ondanks herhaalde aanmaningen geen betalingen verricht, zodat hij ook de buitengerechtelijk incassokosten ter hoogte van € 1.392,96 en de wettelijke rente vanaf datum verzuim is verschuldigd. Tot de datum van de dagvaarding bedraagt de rente € 402,93. [eiser] heeft de vordering verrekend en beperkt de vordering om proces economische redenen tot € 25.000,00 en ziet af van het meerdere.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat [eiser] meerdere malen, mondeling, opdracht heeft gegeven voor meerwerkzaamheden, die in gezamenlijk overleg zijn vastgesteld op een bedrag van € 33.279,37. De materialen, met uitzondering van de afzuigkap en inductieplaat, zijn allemaal aan [eiser] geleverd.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge artikel 6:203 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is degene die een ander zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven gerechtigd dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen. Betreft de onverschuldigde betaling een geldsom, dan strekt de vordering tot teruggave van een gelijk bedrag. Op [eiser] rust, nu hij een vordering uit onverschuldigde betaling instelt, de stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat hij [gedaagde] heeft betaald, zonder dat daarvoor een rechtsgrond is. Dat de prestatie zonder rechtsgrond moet zijn verricht betekent dat er geen rechtsverhouding - zoals een verbintenis - aanwijsbaar is die het verrichten van de prestatie, in dit geval de betaling, rechtvaardigt.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij een aannemingsovereenkomst hebben gesloten. Vast staat dat [eiser] daarnaast opdracht aan [gedaagde] heeft gegeven voor meerwerkzaamheden. [eiser] stelt echter dat [gedaagde] niet alle overeengekomen meerwerkzaamheden heeft uitgevoerd en meent dat hij om die reden recht heeft op gedeeltelijke terugbetaling. Dat mogelijk niet alle meerwerkzaamheden zijn uitgevoerd – wat daar verder ook van zij - neemt echter niet weg dat meerwerkzaamheden zijn overeengekomen. Die nadere opdrachten tot het uitvoeren van meerwerk zijn dus de rechtsgrond voor de door [eiser] gedane betalingen. Er was daarmee wel een rechtsgrond voor die betalingen zodat de vordering van [eiser] uit hoofde van onverschuldigde betaling vanwege niet verrichte meerwerkzaamheden zal worden afgewezen. Ook voor de betaling van de volgens [eiser] niet geleverde materialen bestond een rechtsgrond. [eiser] heeft ter zitting namelijk gesteld dat de materialen die niet door [gedaagde] zouden zijn geleverd onderdeel uitmaken van de aanneemsom. [eiser] heeft die materialen dus betaald op grond van de aannemingsovereenkomst, zodat ook ten aanzien van dit deel van de vordering een beroep op onverschuldigde betaling niet kan slagen.
5.3.
Voor zover [eiser] zich erop beroept dat de verbintenis tot betaling van de aanneemsom dan wel het meerwerk met terugwerkende kracht is komen te vervallen doordat [eiser] de aannemingsovereenkomst bij dagvaarding heeft ontbonden voor het deel dat niet door [gedaagde] is uitgevoerd, overweegt de kantonrechter als volgt. Indien [eiser] met succes een beroep zou kunnen doen op ontbinding van de overeenkomst -wat daar verder ook van zij- ontstaat hieruit een ongedaanmakingsverplichting. De ontbinding heeft geen terugwerkende kracht en de rechtsgrond (voor betaling) komt dan ook niet te vervallen, zodat ook dan niet geconcludeerd kan worden dat onverschuldigd is betaald in de zin van artikel 6:203 BW. Alleen hetgeen na ontbinding wordt gepresteerd kan op grond van onverschuldigde betaling worden teruggevorderd. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een betaling na het uitbrengen van de dagvaarding, zodat er ook in zoverre geen grond is voor toewijzing van enig bedrag op grond van onverschuldigde betaling.
5.4.
Artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geeft eisende partij de bevoegdheid om, zolang geen eindvonnis is gewezen, bij conclusie of akte ter rolle zijn eis of de gronden daarvan te veranderen of te vermeerderen. Bij akte heeft [eiser] twee producties overgelegd met een begeleidend schrijven waarin staat; “
onderbouwing vordering volgens ingebreke stelling produktie 4” en “
onderbouwing toerekenbare tekortkoming uitgevoerde werkzaamheden”. Hoewel het niet de taak van de kantonrechter is om uit een tweetal producties van totaal 27 pagina’s een eventuele vermeerdering van gronden van de vordering te halen heeft zij toch ter zitting de vraag gesteld of [eiser] (al dan niet subsidiair) bedoeld heeft wanprestatie aan zijn vordering ten grondslag te leggen. Deze vraag is in eerste instantie door [eiser] ontkennend beantwoord. [eiser] heeft later ter zitting echter alsnog een beroep gedaan op wanprestatie. De kantonrechter is van oordeel dat deze wijziging dan wel vermeerdering van gronden in strijd is met de goede procesorde. De akte overlegging producties voldoet niet aan de vereisten die artikel 130 Rv stelt voor een wijziging of vermeerdering van de gronden omdat daaruit niet (duidelijk) blijkt dat die akte daarvoor bedoeld is. Er zijn namelijk producties overgelegd. Bovendien heeft [eiser] eerst ontkend dat bedoeld is de gronden van zijn vordering te veranderen of vermeerderen en daar vervolgens pas aan het einde van de mondelinge behandeling alsnog een beroep op gedaan. Door deze gang van zaken is [gedaagde] onredelijk bemoeilijkt in zijn verweer. De kantonrechter gaat dan ook voorbij aan de wijziging dan wel vermeerdering van de gronden.
5.5.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat hij ongelijk krijgt. [gedaagde] heeft verzocht de proceskosten vast te stellen op 50% van de kosten van de gemachtigde ten bedrage van € 500,00, exclusief btw. De kantonrechter acht dit bedrag niet onredelijk aangezien de proceskosten op grond van het toepasselijke liquidatietarief substantieel hoger liggen. Het bedrag van € 500,00 exclusief btw wordt dan ook toegewezen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 500,00 (exclusief btw) aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] .
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter