Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Joscor Vastgoed Holding B.V.
1.Het procesverloop
2.De feiten
‘zie mail, bijlage’.
Ik heb de overeenkomst gelezen en hierin wordt verwezen naar een proces-verbaal van oplevering met foto’s. Deze heb ik niet aangetroffen bij de overeenkomst en derhalve mijn bevindingen vastgelegd welke ik onderstaand per ruimte zal toelichten. (…)
3.De vordering
I. betaling van € 2.226,00 aan achterstallig huur voor de maand oktober 2018 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
II. betaling van € 18.188,08 aan vergoeding gelijk aan de laatst geldende huurprijs over de periode november 2018 tot en met juni 2019 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
III. betaling van € 21.600,00 aan boete te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
IV. betaling van € 9.498,50 aan kosten van de herstelwerkzaamheden te vermeerderen met de wettelijke rente;
V. betaling van € 1.290,13 aan incassokosten te vermeerderen met de wettelijke rente;
VI. betaling van de proceskosten inclusief de nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.Het verweer
5.De beoordeling
het volgende voorop. Gelet op artikel 7:224 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is een huurder verplicht het gehuurde bij het einde van de huurovereenkomst weer ter beschikking van de verhuurder te stellen. Indien tussen de huurder en verhuurder een beschrijving van het verhuurde is opgemaakt, is de huurder gehouden de zaak in dezelfde staat op te leveren waarin deze volgens de beschrijving is aanvaard, met uitzondering van geoorloofde veranderingen en toevoegingen en hetgeen door ouderdom is teniet gegaan of beschadigd. Hoewel tussen partijen bij aanvang van de huurovereenkomst een beschrijving is opgemaakt van het gehuurde (het proces-verbaal en de e-mail d.d. 2 november 2016 met foto’s van [gedaagde]) zijn partijen afgeweken van artikel 7:224 BW (dat van regelend recht is) door in de huurovereenkomst specifieke afspraken te maken. Zo is opgenomen in artikel 8.12 van de huurovereenkomst dat het gehuurde bij oplevering in een staat dient te verkeren welke direct geschikt is voor wederverhuur. Daarnaast is opgenomen dat onder andere beschadigingen, kleurverschillen en/of vlekken op de wanden/deuren/plafond/lamellen, vlekken en slijtage in het tapijt dienen te worden hersteld.
uit hoofdevan de huurovereenkomst zodat dit geen grondslag kan zijn voor toewijzing van een boete over een gebruiksvergoeding. Voor wat betreft de boete over de niet-tijdige betaling van de huur over oktober 2018 verwijst de kantonrechter naar r.o. 5.5. waarin is beslist dat [gedaagde] de huur van oktober 2018 niet mocht verrekenen. Dit betekent dat zij de huur van oktober 2018 niet tijdig heeft betaald. Tegen de gevorderde boeterente over het te laat betalen van dit huurbedrag heeft [gedaagde] geen, althans geen zelfstandig verweer gevoerd. Evenmin heeft zij met een beroep op artikel 6:94 lid 1 BW om matiging van die boete verzocht. In beginsel kan deze vordering daarom volledig worden toegewezen. Niettemin is de kantonrechter van oordeel dat een aanzienlijke matiging van de boete tot tweemaal € 300,00 op zijn plaats is omdat:
- het boetebeding is opgenomen in algemene voorwaarden waardoor er aangenomen mag worden dat daarover dus niet apart onderhandeld is;
- het boetebeding geen beperking in de tijd bevat; indien na enige tijd duidelijk is dat de huurder niet kan of wil betalen vormt zij dus geen prikkel meer tot nakoming;
- Joscor niet heeft aangevoerd dat zij ten gevolge van het uitblijven van de huurbetaling schade heeft geleden die hoger is dan de wettelijke handelsrente;
- [gedaagde] ervan uitging dat zij aan al haar financiële verplichtingen heeft voldaan temeer nu zij ook de inflatiecorrectie heeft betaald;
- [gedaagde] op 8 oktober 2018 Joscor heeft laten weten de laatste huurtermijn te verrekenen en de inflatiecorrectie te betalen;
- Joscor na de e-mail van [gedaagde] d.d. 20 december 2018 pas op 28 september 2020, bijna twee jaar later, heeft gereageerd en daarbij niet heeft gesproken over de achterstallige huurtermijn.