ECLI:NL:RBNHO:2021:5906

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
7600985 \ CV EXPL 19-3202
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreizen en de toepassing van buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen de vervoerder vanwege vertragingen bij hun vlucht van Amsterdam-Schiphol naar verschillende eindbestemmingen, waaronder Lusaka, Sydney en Auckland. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De passagiers stelden dat zij door de vertraging van meer dan drie uur recht hadden op compensatie van € 600,00 per persoon.

De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht verhinderden. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging was veroorzaakt door de de-icing procedure en de weersomstandigheden, die als buitengewone omstandigheden konden worden aangemerkt. De rechter stelde vast dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op hun eindbestemmingen waren aangekomen, wat de vervoerder in beginsel verplichtte tot compensatie.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet in staat was om aan te tonen dat hij alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te voorkomen. De vordering van de passagiers werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de kantonrechter de vervoerder veroordeelde tot betaling van € 2.835,60 aan de passagiers, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis is uitgesproken door mr. M.M. Kruithof op 14 juli 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7600985 \ CV EXPL 19-3202
Uitspraakdatum: 14 juli 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] , wonende te [woonplaats]

2. [passagier sub 2]wonende te [woonplaats] (Australië)
3. [passagier sub 3],

4. [passagier sub 4]

beiden wonende te [woonplaats]

5. [passagier sub 5]

6. [passagier sub 6]

beiden wonende te [woonplaats]

7. [passagier sub 7]

8. [passagier sub 8]

beiden wonende te [woonplaats]
9. [passagier sub 9] ,wonende te [woonplaats]
10. [passagier sub 10] ,wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. I.G.B. Maertzdorff, mr. M.J.R. Hannink en M.A.P. Duinkerke (EUclaim B.V.)
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
FZE Free Zone Establisment Emirates
statutair gevestigd te Dubai (Verenigde Arabische Emiraten)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 20 november 2018 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben vervoersovereenkomsten gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers volgens het onderstaande overzicht op 14 en 15 januari 2017 diende te vervoeren.
Passagier sub 1: Amsterdam-Schiphol Airport via Dubai naar Lusaka Airport, Zambia.
Passagier sub 2: Amsterdam-Schiphol Airport via Dubai naar Kingsford Smith Airport (Australië).
Passagier sub 3: Amsterdam-Schiphol Airport via Dubai naar Ngurah Rai (Indonesië).
Passagiers sub 4 t/m 6: Amsterdam-Schiphol Airport via Dubai naar Pu Dong Airport, China
Passagiers sub 7 en sub 8: Amsterdam-Schiphol Airport via Dubai en Kingsford Smith Airport naar Auckland International Airport (Nieuw Zeeland).
Passagiers sub 9 en sub 10: Amsterdam-Schiphol Airport via Dubai naar Auckland International Airport
2.2.
De vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar Dubai (hierna: de vlucht) is met vertraging uitgevoerd, waarna de passagiers de aansluitende vluchten hebben gemist.
2.3.
De vertraging van de passagiers op de eindbestemming is als volgt:
Passagier sub 1: 26 uur en 11 minuten.
Passagier sub 2: 23 uur en 53 minuten.
Passagier sub 3: 24 uur en 5 minuten.
Passagiers sub 4 t/m 6: 17 uur en 30 minuten
Passagiers sub 7 en sub 8: 20 uur en 19 minuten
Passagiers sub 9 en sub 10: 26 uur en 44 minuten
2.4.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 6.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 januari 2017, althans vanaf datum ingebrekestelling tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 847,00 althans € 816,75 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat dat de vlucht van Amsterdam-Dubai tijdig gereed stond voor vertrek. De luchthaven Amsterdam kreeg echter te maken met slechte weersomstandigheden, te weten regenbuien, sneeuw en cumulonimbus bewolking. De wolken en buien brachten harde windstoten met zich mee. Daarnaast was er sprake van temperaturen rond het vriespunt. Dergelijke weersomstandigheden zijn van invloed op de vliegveiligheid. Om deze reden heeft de luchtverkeersleiding dan ook de capaciteit van de luchthaven teruggebracht en konden er minder vluchten uitgevoerd worden dan gepland. Hierdoor traden vertragingen op. Daarbij moesten onder de huidige weersomstandigheden alle vertrekkende toestellen ijsvrij worden gemaakt. De vervoerder dient daartoe gebruik te maken van de faciliteiten die op de luchthaven aanwezig zijn.
4.2.
De de-icing procedure moet kort voor vertrek worden uitgevoerd. Indien een toestel niet opstijgt in het tijdvak waarbinnen de de-icing houdbaar is, zal een toestel moeten terugkeren zodat het proces opnieuw kan worden uitgevoerd. De lokale luchtverkeersleiding zorgt ervoor dat er geen te lange rijen ontstaan bij de de-icing platforms en dat toestellen na de de-icing zo snel mogelijk kunnen opstijgen door toestellen niet eerder van de gate te laten vertrekken. Toestellen mogen dan ook niet op het geplande moment van vertrek van de gate vertrekken of opstijgen. Dit worden zogenaamde start-up delays genoemd. De onderhavige vlucht stond om 20:53 UTC/21:53 uur lokale tijd, zeven minuten voor schema klaar voor vertrek. Het toestel kreeg vervolgens van de luchtverkeersleiding een Target Start Up Approval Time (TSAT) voor 22:20 UTC/23:20 uur lokale tijd. Met het TSAT gaf de luchtverkeersleiding aan dat het toestel met een vertraging van 20 minuten zou mogen vertrekken. Uiteindelijk kreeg het toestel de vereiste push back clearance om 22:17 UTC/23:17 uur lokale tijd en is het toestel van de gate vertrokken. Het toestel moest vervolgens in de rij aansluiten voor de de-icing procedure. Nadat het toestel ijsvrij is gemaakt kreeg het de instructie van de luchtverkeersleiding om naar baan 36L te rijden en het toestel kreeg aldaar om 23:29 UTC/00:29 uur lokale tijd de vereiste take-off clearance. De vlucht is vervolgens zo snel mogelijk uitgevoerd en is om 05:30 uur UTC/09:30 uur lokale tijd, met een vertraging van 1 uur en 55 minuten, aan de gate gearriveerd.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de verschillende eindbestemmingen, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.3.
In de punten 14 en 15 van de considerans van de Verordening staat dat omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening zich onder meer kunnen voordoen in geval van weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en wanneer een besluit van de luchtverkeersleiding voor een specifiek toestel op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
5.4.
De kantonrechter is van oordeel dat zowel het wachten op de-icing procedure als de uitvoering van de de-icing procedure kunnen worden aangemerkt als buitengewone omstandigheden, mits voldoende onderbouwd. De omstandigheid dat winterweer in januari niet als een verrassing voor de vervoerder kan komen maakt dit niet anders. De vervoerder heeft voldoende onderbouwd dat hij afhankelijk is van luchtverkeersbeheer en de faciliteiten van Schiphol. Dit wordt niet anders op het moment dat de vervoerder er te allen tijde rekening mee houdt dat het in de winter te Schiphol kan sneeuwen. Onbetwist is dat de luchtverkeersleiding beslist wanneer het toestel van het platform mag vertrekken en dat de de-icing procedure kort voor vertrek dient plaats te vinden. De vervoerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat bij de vluchtplanning geen rekening kan worden gehouden met de mogelijke omstandigheid dat een toestel moet worden ge-de-iced. Hoe lang de-icing in beslag neemt is immers afhankelijk van de de-icing capaciteit en de drukte op de luchthaven. Indien een luchtvaartmaatschappij extra tijd zou inruimen zouden vluchten structureel veel te vroeg aankomen, omdat de-icing in de meeste gevallen niet nodig is. Dit levert voor de luchtverkeersleiding, met name Eurocontrol, en de luchthaven problemen op. Luchtverkeer zal dan stelselmatig eerder aankomen dan gepland. De vervoerder heeft de omstandigheden voorts voldoende onderbouwd door een verklaring van luchtverkeersbeheer te overleggen waaruit volgt dat aannemelijk is dat het toestel tijdig gereed stond voor vertrek (21:53 uur lokale tijd), waarna vanwege de beschikbare outbound capaciteit een TSAT is opgelegd voor 23:20 uur lokale tijd (22:20 uur UTC) en dat de vertraging tussen het off-blocks tijdstip 23:19 uur lokale tijd en de vertrektijd van de baan is ontstaan vanwege de de-icing procedure en het taxiën naar de polderbaan. Uit het vluchtrapport volgt tevens dat 1 uur en 10 minuten vertraging is ontstaan vanwege een ATC en 1 uur en 17 minuten vanwege de de-icing procedure.
5.5.
Gelet op alle omstandigheden van het onderhavige geval is de kantonrechter dan ook van oordeel dat sprake is van omstandigheden die zijn aan te merken als buitengewoon, in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. De omstandigheid dat het toestel geen toestemming krijgt van luchtverkeersbeheer om te vertrekken is immers aan te merken als buitengewoon. Niet in geschil is dat de passagiers door bovengenoemde omstandigheden hun aansluitende vluchten hebben gemist waardoor zij met een langdurige vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen.
5.6.
De vraag die de kantonrechter vervolgens dient te beoordelen is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de vervoerder de vertrekvertraging niet kon voorkomen. De vervoerder heeft daarbij gemotiveerd weersproken dat hij onvoldoende rekening zou hebben gehouden met de overstaptijd te Dubai. De passagiers beschikten, gelet op de minimum connecting time te Dubai allen over een buffer van minimaal 20 minuten, hetgeen de kantonrechter als voldoende kwalificeert. De vervoerder voert voorts aan dat de passagiers allen zijn omgeboekt naar de eerste beschikbare vlucht. De passagiers betwisten dit aangezien zij allen met een vertraging van ongeveer een dag op de eindbestemming zijn gearriveerd.
5.7.
De kantonrechter overweegt als volgt. Vast staat dat de passagiers zijn omgeboekt naar een vervangende vlucht. Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat, indien de passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomen dit in beginsel geen redelijke maatregel vormt. Hierbij gaat de kantonrechter voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’ uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. Ten aanzien van passagier sub 2 en passagiers sub 4 tot en met 8 geldt dat zij niet een dag later, in de zin van 24 uur, later zijn aangekomen op de eindbestemming. Aangezien de passagiers verder niet hebben onderbouwd dat de vervoerder geen redelijke alternatief zou hebben aangeboden, wordt er dan ook vanuit gegaan dat de vervoerder ten aanzien van deze passagiers alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te beperken. De vordering van passagier sub 2 en van passagiers sub 4 tot en met sub 8 wordt dan ook afgewezen op grond van artikel 7 van de Verordening.
5.8.
Passagiers sub 1, sub 3 en sub 9 en sub 10 zijn omgeboekt naar vluchten waarmee zij meer dan 24 uur later op de eindbestemming zijn aangekomen. De vervoerder heeft tegenover de betwisting dat de alternatieve vlucht niet redelijk was, gelet op de vertraging op de eindbestemming, niet aannemelijk gemaakt dat de alternatieve aangeboden vluchten een redelijke maatregel vormen in de zin van bovengenoemde arrest. De vordering van passagiers sub 1, sub 3, sub 9 en sub 10 wordt dan ook op grond van artikel 7 van de Verordening toegewezen.
5.9.
Ten aanzien van de gevorderde wettelijke wordt het volgende overwogen. De passagiers hebben de wettelijke rente gevorderd met ingang “vanaf datum aankomst vlucht”. Het betreft hier een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, zodat deze schade gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen vanaf 15 januari 2017, zijnde de datum waarop de vlucht op de eindbestemming had moeten aankomen.
5.10.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 435,60 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
5.11.
Nu partijen ieder voor een deel in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 2.835,60, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.400,00 vanaf 15 januari 2017 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
6.2.
compenseert de proceskosten in de zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter