In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Corendon Dutch Airlines B.V. wegens de annulering van vlucht CND531 van Amsterdam-Schiphol naar Sania Ramel Airport op 22 augustus 2017. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten met touroperator Nuhr, die de vlucht had geboekt. Na de annulering vorderde de passagier compensatie van € 400,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen. Corendon betwistte de vordering en stelde dat zij niet de uitvoerende luchtvaartmaatschappij was, omdat de vlucht niet bestond en er geen overeenkomst met de passagier was.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de Verordening niet van toepassing is, omdat Corendon niet als uitvoerende luchtvaartmaatschappij kan worden aangemerkt. De rechter oordeelde dat Corendon voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vlucht niet bestond en dat de passagier niet kon vertrouwen op de boekingsbescheiden van Nuhr. De vordering van de passagier werd afgewezen, en de proceskosten werden aan de passagier opgelegd.
De beslissing van de kantonrechter was dat de vordering werd afgewezen en dat de passagier werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die op € 75,00 werden vastgesteld, plus nakosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.