ECLI:NL:RBNHO:2021:6043

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5709
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Tozo-uitkering en terugvordering voorschot door gemeente Heemstede

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een zelfstandig ondernemer, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemstede. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo), maar deze aanvraag werd afgewezen. De gemeente vorderde bovendien een eerder verstrekt voorschot van € 1.500,- terug. Eiseres was op 27 maart 2020 ingeschreven als zelfstandig ondernemer, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet voldeed aan de voorwaarde dat zij op 17 maart 2020 ingeschreven moest zijn in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Eiseres voerde aan dat de bepalingen van de Tozo geen verbod op inschrijving met terugwerkende kracht bevatten, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank stelde vast dat de inschrijving op 27 maart 2020, na de peildatum, niet voldeed aan de eisen van de Tozo. De rechtbank oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van de regels af te wijken en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. A.R. ten Berge, in aanwezigheid van griffier R.I. ten Cate.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/5709

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemstede, verweerder
(gemachtigde: mr. drs. M.R. Staller).

Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) afgewezen en het verstrekte voorschot van € 1.500,- van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 20 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden met toepassing van artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid via een digitale beeldverbinding (Skype) op 29 juni 2021. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is op 27 maart 2020 met terugwerkende kracht per 1 januari 2019 ingeschreven als zelfstandig ondernemer in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK).
2. Eiseres heeft op 30 maart 2020 een aanvraag voor bijstand op grond van de Tozo ingediend. Verweerder heeft voorafgaand aan het primaire besluit aan eiseres een voorschot verstrekt voor de maand april 2020 van € 1.500,-. Verweerder heeft daarna in het primaire besluit afwijzend beslist. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres niet aan de voorwaarde voldoet dat zij vóór 17 maart 2020, 18.45 uur, als zelfstandig ondernemer stond ingeschreven in het handelsregister van de KvK. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Op 3 september 2020 is een hoorzitting gehouden. Verweerder heeft onder verwijzing naar het advies van de commissie voor bezwaarschriften (het advies) van 25 september 2020 het primaire besluit gehandhaafd.
3. Verweerder heeft onder verwijzing naar artikel 2, eerste lid, van de Tozo aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres niet op 17 maart 2020 als zelfstandig ondernemer stond ingeschreven in het handelsregister van de KvK. In het advies is vermeld dat eiseres zich pas op 27 maart 2020 heeft laten inschrijven in het handelsregister. Verder is verwezen naar de Nota van Toelichting bij artikel 2 van de Tozo (de toelichting) waar volgens het advies uit blijkt dat het bij de Tozo de bedoeling is dat alleen zelfstandigen die op 17 maart 2020 als zodanig werkzaam waren, in aanmerking te laten komen voor bijstand op grond van de Tozo. Om dit eenvoudig te kunnen controleren is dit criterium geformaliseerd in de eis dat de zelfstandige op 17 maart 2020 ingeschreven moet staan in het handelsregister van de KvK, zo staat in het advies. De aanvraag is volgens verweerder op goede gronden afgewezen en het verstrekte voorschot is teruggevorderd. Van zeer dringende redenen om van de terugvordering af te zien, is verweerder niet gebleken.
4. Eiseres voert in beroep aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is genomen omdat de bepalingen van de Tozo geen verbod op inschrijving in het handelsregister met terugwerkende kracht bevatten. Eiseres stelt dat vermelding van het verbod in de toelichting bij de Tozo onvoldoende is om dit als regel te kunnen laten gelden. Volgens eiseres is de toelichting een uiteenzetting op datgene wat in de Tozo staat en op grond van het rechtzekerheidsbeginsel kan niet datgene wat in de toelichting staat als regel gelden. Ook is volgens eiseres onjuist dat verweerder in het bestreden besluit stelt dat er geen ruimte bestaat om van de Tozo af te wijken. Eiseres stelt dat van afwijking van de Tozo geen sprake is. Zij staat immers per 1 januari 2019 in het handelsregister ingeschreven zodat ze aan alle eisen voldoet. Tot slot wijst eiseres erop dat de afwijzing van de bijstand niet strookt met de doelstellingen van de Tozo om zelfstandigen te compenseren die als gevolg van de coronacrisis geheel of gedeeltelijk hun inkomen verliezen.
5. Als uitgangspunt voor de beoordeling geldt dat voor toekenning van een uitkering op grond van de Tozo in artikel 2, eerste lid, van de Tozo als één van de voorwaarden is gesteld dat de zelfstandige uiterlijk op 17 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister van de KvK. In de toelichting is vermeld dat bedoeld is alleen zelfstandigen die reeds op de dag van de aankondiging van de maatregel, te weten 17 maart 2020, als zodanig werkzaam waren, in aanmerking te laten komen voor een Tozo-uitkering. Vermeld is dat ter eenvoudige verificatie van dit criterium de eis is opgenomen dat de zelfstandige op 17 maart 2020 ingeschreven moet staan in het handelsregister. Verder is in de toelichting vermeld dat om te worden aangemerkt als zelfstandige onder meer moet worden voldaan aan de wettelijke vereisten voor de uitoefening van het bedrijf of zelfstandig beroep, zoals bijvoorbeeld ingeschreven staan in het handelsregister.
6. Vaststaat dat eiseres op de dag van de aankondiging van de maatregel, te weten 17 maart 2020, niet als zelfstandig ondernemer stond ingeschreven in het handelsregister van de KvK. Verder staat vast dat op het uittreksel van Suwinet, dat door verweerder bij de behandeling van de aanvraag is geraadpleegd, als startdatum van de onderneming 1 januari 2019 is vermeld en als datum inschrijving 27 maart 2020. Dat leidt tot de vaststelling dat eiseres als zelfstandig ondernemer met haar bedrijf op 27 maart 2020, dus na 17 maart 2020, is ingeschreven in het handelsregister. De rechtbank volgt eiseres niet in het betoog dat van de in het handelsregister vermelde startdatum van 1 januari 2019 moet worden uitgegaan. Weliswaar stelt eiseres met juistheid dat de Tozo geen verbod bevat op inschrijving in het handelsregister met terugwerkende kracht, maar artikel 2, eerste lid, van de Tozo vermeldt dat bijstand op grond van de Tozo kan worden verleend aan de zelfstandige die op 17 maart 2020 als zodanig in het handelsregister van de KvK ingeschreven stond
.Door het gebruik van de verleden tijd (‘stond’ in plaats van ‘staat’) wordt voorkomen dat een inschrijving van een zelfstandige in het handelsregister met terugwerkende kracht, alsnog voor de regeling in aanmerking kon komen. Het betoog van eiseres dat de toelichting niet als regel kan gelden slaagt niet. In de toelichting bij het artikel is het uitgangspunt zoals vermeld in het artikel nader uitgelegd. Daar staat expliciet vermeld dat de zelfstandige die zich na die datum alsnog met terugwerkende kracht heeft ingeschreven in het handelsregister niet in aanmerking komt. Daar komt bij dat uit de gestelde Kamervragen en antwoorden van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over zelfstandigen die net buiten de Tozo dreigen te vallen (de kamervragen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Aanhangsel, ah-tk-20192020-3530) eveneens blijkt dat bepalend is de inschrijving in het handelsregister op de peildatum 17 maart 2020. Dit leidt tot de conclusie dat eiseres niet voldoet een het gestelde vereiste van inschrijving in het handelsregister op 17 maart 2020.
7. Verweerder heeft erkend dat aan de zijde van eiseres geen sprake is van misbruik ten aanzien van de inschrijving in het handelsregister met terugwerkende kracht, maar dat hij geen ruimte heeft om af te wijken van het uitgangspunt zoals vermeld in artikel 2, eerste lid, van de Tozo. De rechtbank volgt verweerder in dit standpunt. Dat geen sprake is van misbruik is niet als vereiste in de regeling opgenomen.
8. Verder geldt dat voor zover er bij de besluitvorming ruimte is voor het meewegen van individuele omstandigheden er sprake moet zijn van dringende redenen. Ook in de beantwoording van de Kamervragen, hiervoor vermeld, is opgemerkt dat op grond van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid van de Participatiewet (PW) van de artikelen van de PW en eventueel van de Tozo kan worden afgeweken.
9. In de jurisprudentie (bijvoorbeeld de uitspraak van 27 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4808) is bepaald dat van dringende redenen sprake is als een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Daarbij dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Het ligt in beginsel op de weg van degene die een beroep doet op zeer dringende redenen als hier bedoeld in de zin van artikel 16, eerste lid, van de PW om aan de hand van objectieve gegevens aannemelijk te maken dat hiervan sprake is. De rechtbank is van oordeel dat wat eiseres heeft aangevoerd over haar individuele omstandigheden niet als dringende reden kwalificeert. De stelling dat eiseres door de coronacrisis inkomensverlies heeft geleden waarvoor zij gecompenseerd wil worden, is daarvoor onvoldoende.
10. Al het hiervoor vermelde leidt ertoe dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, rechter, in aanwezigheid van
R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.