Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 augustus 2021 in de zaken tussen
[eiseres 1] B.V.,
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder
Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde belanghebbende] , te [vestigingsplaats 2]
Procesverloop
9 april 2019.
Overwegingen
7 mei 2014 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het plandeel met de aanduiding 'recreatie' ter plaatse van het bestaande wachtlokaal vernietigd. Op
19 september 2019 is het bestemmingsplan ‘Reparatieplan A Haarlem 2019’ vastgesteld. Op grond van dit bestemmingsplan zijn de ‘Water’ aangewezen gronden onder meer bestemd voor "aanmeervoorzieningen, aanlegsteigers en passantenligplaatsen" en voor “een rondvaartbotenbedrijf met drie boten en wachtlokaal ter plaatse van de aanduiding ‘recreatie’ op de verbeelding, waarbij aan gasten die in het bezit zijn van een kaartje en die wachten op de eerstvolgende rondvaart alcoholvrije dranken en etenswaren mogen worden verstrekt tijdens de openingstijden van het rondvaartbedrijf” [2] . Op de zitting is komen vast te staan dat dit bestemmingsplan in werking is getreden voordat verweerder de bestreden besluiten 1 en 2 nam.
3 boten en wachtlokaal. Het aantal bij het rondvaartbotenbedrijf behorende boten dat ter plaatse is toegestaan is dus, anders dan eiseressen betogen, gebonden aan een maximum. Vast staat dat eiseressen ter plaatse al met drie boten ( [# 4] , [# 5] en [# 6] ) ligplaats innemen. Dit brengt mee dat het in strijd is met het bestemmingsplan om binnen de functieaanduiding recreatie ook ligplaats in te nemen met de vaartuigen [# 1] en/of [# 2] , omdat het aantal boten dan het maximumaantal van drie overstijgt. Dat het water ter plaatse ook bestemd is voor aanmeervoorzieningen en aanlegsteigers doet aan het voorgaande niet af. Deze bestemming houdt niet meer in dan dat ter plaatse (ook) aanlegsteigers en andere aanmeervoorzieningen zijn toegestaan. Deze bestemming houdt niet mede in dat bedrijfsvaartuigen aan deze voorzieningen ligplaats mogen innemen. Dat eiseressen ook nu al vergunning hebben voor méér dan drie boten brengt niet mee dat het innemen van ligplaats door meer dan drie boten niet in strijd is met het bestemmingsplan.
Verweerder vindt het belangrijk dat de bestaande indeling van de locatie, zoals die ook is opgenomen in de Nota, gehandhaafd blijft en wil daarom niet meewerken aan het uitbreiden van het aantal ligplaatsvergunningen voor rondvaartboten. Verweerder wijst er daarbij op dat bij de recente vaststelling van het bestemmingsplan alle betrokken belangen zijn afgewogen en dat de gemeenteraad ervoor gekozen heeft (ook) in het bestemmingsplan op te nemen dat op de locatie maximaal drie rondvaarboten zijn toegestaan. De belangen van eiseressen geven verweerder geen aanleiding om daarvan af te wijken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid tot deze belangenafweging kunnen komen en dit ook afdoende gemotiveerd. Eiseressen stellen dat het ruimtelijk gezien niet uitmaakt als zij twee ligplaatsen voor kleine vaartuigen inruilt voor ligplaatsen voor één of twee grotere boten en dat verweerder daaraan in de belangenafweging een zwaarder gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Dit standpunt kan eiseressen niet baten. In deze zaken ligt de vraag voor of verweerder in redelijkheid tot een weigering van de aanpassing van de ligplaatsvergunning heeft kunnen komen. Daarbij mag verweerder alle betrokken belangen in de afweging betrekken, en hoeft hij zich – anders dan eiseressen betogen – niet te beperken tot uitsluitend ruimtelijke (ordenings)belangen.