Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
[eiseres]
1.Het procesverloop
2.De feiten
(…)10.3 Alle zaken waarvan huurder kennelijk afstand heeft gedaan door deze in het gehuurde achter te laten bij het daadwerkelijk verlaten van het gehuurde, kunnen door verhuurder, naar verhuurders inzicht, zonder enige aansprakelijkheid zijnerzijds, op kosten van huurder worden verwijderd. Verhuurder heeft het recht om deze zaken naar eigen goeddunken terstond op kosten van huurder te laten vernietigen dan wel zich deze zaken toe te eigenen en indien gewenst, te verkopen en de opbrengst daarvan te behouden, dit alles tenzij verhuurder ermee bekend is dat de opvolgende huurder de zaken heeft overgenomen. In het laatste geval is huurder verplicht om tezamen met de opvolgend huurder een beschrijving op te stellen van alle zaken die door de opvolgend huurder zijn of worden overgenomen. Deze door huurder en de opvolgend huurder geparafeerde beschrijving van die zaken dient direct na het opstellen daarvan aan verhuurder te worden verstrekt.(…)13.8 Huurder is aansprakelijk voor het goed en vakkundig gebruik van de technische installaties in het gehuurde.(…)16.2 Indien tussen partijen geen bijkomende leveringen en diensten zijn overeengekomen, draagt huurder voor eigen rekening en risico en ten genoegen van verhuurder daar zorg voor. Huurder sluit in dat geval zelf, door verhuurder vooraf goed te keuren, servicecontracten af met betrekking tot de tot het gehuurde behorende installaties.
€ 1.197,00 en tot betaling van € 5.000,00 wegens schade aan het gehuurde. Hierover staat in het vonnis:
De veroordeling van [gedaagde] in het verstekvonnis tot betaling van de kosten van het conservatoir beslag van € 1.197,00 kan niet in stand blijven, omdat door [eiseres] geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat die kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Hetzelfde geldt voor de veroordeling in het verstekvonnis tot betaling van € 5.000,00 wegens schade aan het gehuurde, omdat door [eiseres] niet is gemotiveerd of onderbouwd waaruit de schade bestaat en welke kosten daarmee gemoeid zijn. Er is geen aanleiding om [eiseres] nog de gelegenheid te gegeven nader stukken te overleggen, omdat daarvoor al voldoende gelegenheid is geweest.Voor het overige is het verzet ongegrond verklaard en is het verstekvonnis d.d. 1 maart 2018 bekrachtigd.
(…)Op de zitting heeft [gedaagde] , daarnaar gevraagd, uiteengezet dat er in of rond 2015 door een erkende instelling een onderzoek heeft plaatsgevonden naar het stralingsniveau van de röntgenkamer, dat daarbij geen overschrijding van toegestane waarden is aangetroffen en dat de röntgenkamer veilig is bevonden.
Nu de huurovereenkomst niet is geëindigd op 31 mei 2017 door de buitengerechtelijke ontbinding door [gedaagde] , en er geen sprake is van gebreken, duurt de huurovereenkomst na die datum voort en moet [gedaagde] huur betalen. De verplichting tot betaling van de reguliere huur duurt voort tot 31 juli 2017, de datum waarop [eiseres] de huurovereenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden.
Gelet op het voorgaande is [gedaagde] in het verstekvonnis ook terecht veroordeeld tot betaling van € 3.031,96 per maand vanaf 1 november 2017, te weten schade wegens voortijdige beëindiging van de huurovereenkomst, en tot vergoeding van daadwerkelijk geleden schade over de periode van 1 februari 2018 tot en met 31 maart 2020, nader op te maken bij staat. Indien de huur niet voortijdig was beëindigd vanwege de tekortkoming door [gedaagde] , had de huur immers voortgeduurd tot en met 31 maart 2020.
Als makelaar brengen wij onze verhuurcourtage pas in rekening als het pand is verhuurd. Wel zijn tot heden al € 750 excl. BTW aan kosten voldaan aan Fundainbusiness. De courtage, als er een deal tot stand komt, bedraagt 15% excl. BTW van de jaarhuur.
3.De vordering
- € 78.362,96 aan schadevergoeding terzake gederfde huur over de periode 1 februari 2018 tot en met 31 maart 2020;
- € 3.630,00 aan schadevergoeding terzake makelaarskosten;
- € 2.220,09 aan schadevergoeding terzake de vaste lasten van PWN/water en Vattenfal/energiekosten;
- € 1.896,83 aan schadevergoeding terzake kosten conservatoire beslaglegging en griffierecht;
- € 1.472,41 exclusief btw aan schadevergoeding terzake demontage en afvoer van röntgenbuizen, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 juni 2021 tot de dag der algehele voldoening;
- € 2.170,79 aan wettelijke rente verschenen over de vervallen huurtermijnen vanaf 1 februari 2018 tot en met 30 juni 2020;
- de wettelijke rente over € 80.533,75 (€ 78.362,96 + € 2.170,79) vanaf 1 juli 2020 tot de dag der voldoening;
- de wettelijke rente over € 3.630,00 vanaf 18 augustus 2020 tot de dag van voldoening; - de wettelijke rente over € 2.220,09 vanaf 18 augustus 2020 tot de dag van voldoening;
- de wettelijke rente over € 1.896,83 vanaf 18 augustus 2020 tot de dag van voldoening;
- de proceskosten.
De kosten aan vaste lasten die [eiseres] vordert, zouden er niet zijn geweest indien het pand zou zijn verhuurd aangezien die kosten op grond van artikel 16.2 van de algemene bepalingen direct aan [gedaagde] zouden zijn doorbelast. Deze kosten waren in 2017 € 169,00, in 2018 € 1.044,66 en in 2019 € 1.006,43. Verder heeft [eiseres] conservatoir beslag gelegd, waarvoor zij de kosten als schade terugvordert. De schade bestaat uit € 618,00 aan griffierecht, € 699,83 aan kosten beslagen en overbetekening en € 579,00 aan salaris advocaat. Op grond van artikel 615 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mogen er ook nieuwe schadeposten in de schadestaat worden opgenomen zodat de beslagkosten kunnen worden toegewezen. Nu [gedaagde] zijn röntgenapparatuur niet zelf uit het gehuurde heeft laten verwijderen, was [eiseres] genoodzaakt dit te doen. De kosten hiervoor vordert [eiseres] terug van [gedaagde] . Tot slot vordert [eiseres] de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is verschenen.
4.Het verweer
5.De beoordeling
€ 750,00 verschuldigd. Deze kosten zijn immers reeds voldaan door [eiseres] en zijn een schadepost. [gedaagde] is deze schadevergoeding verschuldigd omdat hij de overeengekomen periode van de huurovereenkomst niet heeft uitgezeten en zelf weggegaan is. Hierdoor was [eiseres] genoodzaakt een makelaar in de arm te nemen. De stelling van [gedaagde] dat [eiseres] het pand zelf wel kon verhuren, volgt de kantonrechter niet. Het verhuren van bedrijfsruimte vergt immers meer werk dan slechts een ‘te huur’ bord neerzetten. Voor wat betreft het gevorderde bedrag aan courtage, oordeelt de kantonrechter dat deze kosten nog niet gemaakt zijn. Dat de makelaar inspanningen heeft geleverd en dat daar kosten aan verbonden zijn, is aannemelijk en ook een gevolg van de tekortkoming van [gedaagde] maar nu deze kosten nog niet in rekening zijn gebracht zijn zij niet te vorderen als schade. Daarbij komt dat het nog te onzeker is om welk bedrag het gaat, nu de courtage afhankelijk is van de jaarhuur. Omdat het hier gaat om toekomstige schade, is er op dit moment geen sprake van een toewijsbare vordering. Daarom zal een bedrag van € 750,00 aan makelaarskosten worden toegewezen.
6.De beslissing
€ 80.533,75 vanaf 1 juli 2020 tot de dag der voldoening;