ECLI:NL:RBNHO:2021:6750

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
9327599 \ CV EXPL 21-4588
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering wegens onvoldoende onderbouwing van informatieverplichtingen in verstekzaak

In deze verstekzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 augustus 2021 uitspraak gedaan in de zaak tussen de vennootschap naar buitenlands recht Hoist Finance AB, gevestigd te Stockholm, Zweden, als eisende partij, en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij heeft de gedaagde partij gedagvaard, maar de rechtbank heeft de vordering afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing van de informatieverplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst die de gedaagde partij met Essent, de rechtsvoorganger van de eisende partij, heeft gesloten. De overeenkomst is telefonisch tot stand gekomen, maar de eisende partij heeft nagelaten te bewijzen dat zij aan haar precontractuele informatieverplichtingen heeft voldaan, zoals vereist door artikel 6:230m BW. De kantonrechter oordeelt dat de eisende partij niet voldoende heeft aangetoond dat de gedaagde partij de noodzakelijke informatie heeft ontvangen voordat de overeenkomst werd gesloten. Bovendien heeft de eisende partij niet toegelicht welke essentiële informatie in de overeenkomst is opgenomen, waardoor niet kan worden vastgesteld dat aan de contractuele informatieverplichtingen is voldaan. De rechtbank benadrukt dat het niet aan de rechter is om zelf op zoek te gaan naar ontbrekende informatie. De eisende partij heeft ook een subsidiaire vordering ingediend op basis van onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking, maar deze werd eveneens afgewezen wegens strijd met de stelplicht. De eisende partij wordt als in het ongelijk gestelde partij belast met de proceskosten, die zijn vastgesteld op nihil.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9327599 \ CV EXPL 21-4588
Uitspraakdatum: 11 augustus 2021
Verstekvonnis in de zaak van:
de vennootschap naar buitenlands recht
Hoist Finance AB
gevestigd te Stockholm, Zweden
de eisende partij
gemachtigde: AGIN Timmermans Gerechtsdeurwaarders
tegen
[gedaagde]
wonende in [woonplaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft de gedaagde partij gedagvaard. Tegen de gedaagde partij is verstek verleend.

2.De beoordeling

2.1.
De eisende partij stelt dat de gedaagde partij met Essent (de rechtsvoorganger van de eisende partij) een overeenkomst heeft gesloten met betrekking tot levering van gas en elektra. De overeenkomst is telefonisch tot stand gekomen op initiatief van de gedaagde partij. Een medewerker van Essent heeft de overeenkomst gesloten aan de hand van een verkoopscript. Dit betekent dat de vordering is gebaseerd op een overeenkomst op afstand, zodat sprake is van een situatie als bedoeld in 6:230g lid 1 sub e BW.
2.2.
In geval van een overeenkomst op afstand dient een handelaar vóór het sluiten van de overeenkomst op passende, duidelijke en begrijpelijke wijze de in artikel 6:230m lid 1 BW opgesomde informatie aan de consument te verstrekken. Dat aan deze verplichting is voldaan, dient gemotiveerd te worden gesteld en met stukken onderbouwd. Het doel van deze wetgeving is de consument de mogelijkheid te geven een weloverwogen besluit te nemen over de verplichting die wordt aangegaan. Een verwijzing achteraf naar waar de informatie als bedoeld in artikel 6:230m lid 1 BW op de website dan wel in de algemene voorwaarden kan worden gevonden is, gelet op voornoemd doel, niet afdoende.
2.3.
De eisende partij dient te onderbouwen dat de in artikel 6:230m lid 1 BW genoemde precontractuele informatie aan de gedaagde partij is verstrekt voordat de overeenkomst tot stand is gekomen. Tevens moet de eisende partij toelichten hoe het aanmeldproces in het kader van deze overeenkomst is verlopen en welke informatie gedurende dit proces, stap voor stap, inzichtelijk is gemaakt. Verder dient de eisende partij ingevolge artikel 6:230v BW de gedaagde partij binnen een redelijke termijn na het sluiten van de overeenkomst een bevestiging van de overeenkomst te verstrekken op een duurzame gegevensdrager, met daarin alle in artikel 6:230m lid 1 BW bedoelde informatie.
2.4.
De eisende partij stelt dat de overeenkomst is gesloten aan de hand van een verkoopscript. Dit script diende als handleiding voor de verkopers van Essent, zodat belangrijke onderwerpen bij het tot stand komen van de overeenkomst niet vergeten zouden worden. De eisende partij stelt dat de medewerker van Essent voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst de informatie mondeling heeft verstrekt en dat deze informatie vervolgens is opgenomen in de overeenkomst. Nader bewijs van het gesprek kan niet worden overgelegd, omdat de medewerker zich het bewuste gesprek niet herinnert.
2.5.
De kantonrechter is van oordeel dat de eisende partij heeft nagelaten een onderbouwde toelichting te geven ten aanzien van de precontractuele informatieverplichtingen. De eisende partij stelt dat zij aan de verplichtingen van artikel 6:230m BW heeft voldaan en verwijst hiertoe naar de overeenkomst die als productie 1 bij dagvaarding is overgelegd. Echter, aan de hand van deze overeenkomst kan niet worden vastgesteld welke informatie voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst aan de gedaagde partij is verstrekt. Hiertoe had de eisende partij het verkoopscript van Essent moeten overleggen.
2.6.
Evenmin heeft de eisende partij toegelicht welke essentiële informatie is opgenomen in de overeenkomst, zodat niet vaststaat dat zij aan haar contractuele informatieverplichtingen van artikel 6:230v BW heeft voldaan. Hoewel uit de overeenkomst (productie 1 bij dagvaarding) zou kunnen worden afgeleid dat de gedaagde partij op de meest essentiële informatie is gewezen, verlangt de kantonrechter desalniettemin van de eisende partij een deugdelijke toelichting op de door haar overgelegde stukken. Het is niet aan de kantonrechter om eigenhandig op zoek te gaan naar informatie.
2.7.
De eisende partij heeft naar het oordeel van de kantonrechter niet voldoende gesteld en onderbouwd dat zij heeft voldaan aan de op haar rustende (pre)contractuele informatieverplichtingen.
Wat is hiervan het gevolg?
2.8.
Op grond van artikel 111 lid 2 onder d Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient de dagvaarding de eis en de gronden daarvan te vermelden en op grond van artikel 21 Rv dient de eisende partij de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
2.9.
De periode waarbinnen de rechtbanken (met gebruikmaking van het landelijke informatieformulier) in tussenvonnissen aanvullende informatie opvroegen liep tot 1 januari 2021. Vanaf 1 januari 2021 wordt in beginsel geen aanvullende informatie meer opgevraagd. De vordering wordt beoordeeld op basis van de stellingen in de dagvaarding en de eventueel daarbij overgelegde producties. De eisende partij dient uit eigen beweging de noodzakelijke informatie in de dagvaarding aan te leveren. Nu dit in deze zaak niet is gebeurd, zal dit leiden tot afwijzing van de vordering.
2.10.
De eisende partij heeft zich, subsidiair, ‘voor zover de vordering niet op grond van de als productie 1 overgelegde overeenkomst toewijsbaar mocht worden geoordeeld’ beroepen op onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking. De vordering wordt afgewezen wegens strijd met de stelplicht als bedoeld in artikelen 21 en 111 Rv, niet omdat de overeenkomst niet in stand kan blijven. Beoordeling van de subsidiaire grondslag is om die reden niet aan de orde.
2.11.
De eisende partij wordt als de in het ongelijk gestelde partij belast met de proceskosten, aan de zijde van de gedaagde partij tot op heden begroot op nihil.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt de eisende partij tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de gedaagde partij tot en met vandaag vaststelt op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. de Greef en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter