ECLI:NL:RBNHO:2021:6838

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
13 augustus 2021
Zaaknummer
8491317 CV FORM 20-3780
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdverklaring in luchtvaartzaak met betrekking tot compensatie bij vertraging

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van een verzoek van een passagier tegen de luchtvaartmaatschappij Air France S.A. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Lungi (Sierra Leone) naar London (Verenigd Koninkrijk), met een overstap in Parijs en Amsterdam. Door vertraging van de vlucht van Parijs naar Amsterdam miste de passagier zijn aansluitende vlucht naar London en arriveerde hij meer dan drie uur later dan gepland op zijn eindbestemming. De passagier verzocht compensatie van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, maar de vervoerder weigerde dit te betalen.

De vervoerder voerde aan dat de Nederlandse rechter niet bevoegd was om van de zaak kennis te nemen, omdat de passagier vanuit Sierra Leone vertrok en zijn eindbestemming in het Verenigd Koninkrijk lag. De kantonrechter heeft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter beoordeeld aan de hand van de Brussel I bis-Verordening en het Rehder-arrest van het Europese Hof van Justitie. De rechter concludeerde dat er geen rechtsmacht kon worden ontleend aan de hoofdregel van de verordening, noch aan de alternatieve bevoegdheid, omdat de vlucht niet vanuit Nederland vertrok en de eindbestemming niet in Nederland lag.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard en de passagier veroordeeld tot betaling van de proceskosten, omdat hij ongelijk kreeg. Deze beschikking is gegeven door mr. M.M. Kruithof en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8491317 CV FORM 20-3780
Uitspraakdatum: 14 april 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats] (Verenigd Koninkrijk)
verzoekende partij
verder te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. M.J.R. Hannink (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar Frans recht
Air France S.A.
Roissy Charles de Gaulle CEDEX (Frankrijk)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer en mr. E.S. Yüksel

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 1 mei 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 23 juli 2020;

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren op 1 mei 2018 van Lungi (Sierra Leone) naar London (Verenigd Koninkrijk), via Parijs (Frankrijk) en Amsterdam (Schiphol).
2.2.
De vlucht van Parijs naar Amsterdam (hierna: de vlucht) heeft vertraging opgelopen en de passagier heeft zijn aansluitende vlucht naar London gemist. De passagier is meer dan drie uur later dan gepland op diens eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek

3.1.
De passagier verzoekt de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50, althans € 108,90 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagier baseert zijn verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder voert aan dat de Nederlandse rechter, op grond van artikel 4 Brussel I bis-Verordening, niet bevoegd is om van de zaak kennis te nemen. De in Brussel I bis-Verordening opgenomen uitzonderingsgronden om eventuele bevoegdheid aan te ontlenen zijn in het onderhavige geval ook niet van toepassing. De passagier is namelijk vertrokken vanuit Sierra Leone en de eindbestemming van de passagier lag in het Verenigd Koninkrijk. Het feit dat de passagier is overgestapt op Amsterdam-Schiphol, is onvoldoende om bevoegdheid te creëren.

5.De beoordeling

5.1.
Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is om van het onderhavige geschil kennis te nemen.
5.2.
Gelet op de woonplaats van de vervoerder kan de Nederlandse rechter geen rechtsmacht ontlenen aan de hoofdregel van artikel 4 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I bis).
5.3.
De vraag rijst of de Nederlandse rechter alternatief bevoegd is om van onderhavig geschil kennis te nemen. Bij luchtverkeer van personen van een lidstaat naar een andere lidstaat is in het kader van rechterlijke bevoegdheid artikel 7 lid 1, sub b van Brussel I bis van toepassing. In het Rehder-arrest van het Hof van 9 juli 2009 is bepaald dat zowel de plaats van vertrek als de plaats van aankomst van het vliegtuig gelijkelijk worden beschouwd als de plaatsen waar de diensten die het voorwerp van een luchtvervoerovereenkomst uitmaken, hoofdzakelijk worden verstrekt. Voorts heeft het Hof in voormeld arrest overwogen dat de eiser van een op verordening nr. 261/2004 gebaseerde compensatie de verweerder op grond van artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I) naar zijn keuze kan oproepen voor het gerecht in het rechtsgebied waarvan één van die plaatsen is gelegen. Aangezien artikel 7 Brussel I bis geen verandering heeft beoogd ten opzichte van de in het Rehder-arrest genoemde bepaling, dient dit artikel op gelijke wijze te worden uitgelegd. De vlucht in kwestie had Lungi (Sierra Leone) als plaats van vertrek en London (Verenigd Koninkrijk) als plaats van aankomst. De Nederlandse rechter kan derhalve geen alternatieve bevoegdheid ontlenen aan artikel 7 lid 1, sub b van Brussel I bis. Ook andere artikelen van Brussel I-bis bieden de Nederlandse rechter geen grondslag om rechtsmacht aan te nemen.
5.4.
Gelet op het bovenstaande zal de kantonrechter zich onbevoegd verklaren om van het verzoek kennis te nemen.
5.5.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat deze ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart zich onbevoegd om van het verzoek kennis te nemen;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 124,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M. Kruithof, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open