In deze luchtvaartzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, heeft de kantonrechter op 18 augustus 2021 een tussenbeschikking gegeven. De zaak betreft een geschil tussen een groep passagiers, die zich hebben verenigd in een verzoek, en de vervoerder Air Canada. De passagiers, vertegenwoordigd door mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. M.J.R. Hannink van EUclaim B.V., betogen dat de Europese Verordening betreffende de rechterlijke bevoegdheid (EPGV) van toepassing is op hun zaak. De kantonrechter heeft echter vastgesteld dat de vervoerder zijn statutaire zetel in Canada heeft en dat er geen sprake is van een grensoverschrijdende zaak zoals bedoeld in de EPGV. Dit betekent dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen, maar dat de EPGV niet van toepassing is.
De kantonrechter heeft de procedure voortgezet volgens de regels van de dagvaardingsprocedure, ondanks de argumenten van de passagiers. De zaak zal op 15 september 2021 opnieuw op de rol komen voor het wijzen van vonnis. De kantonrechter heeft verder iedere beslissing aangehouden, wat betekent dat er op dat moment geen definitieve uitspraak is gedaan over de inhoudelijke claims van de passagiers. De uitspraak is openbaar gemaakt in aanwezigheid van de griffier, wat gebruikelijk is in civiele procedures.