ECLI:NL:RBNHO:2021:7217

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 augustus 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3992
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag rioolheffing en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de aanslag rioolheffing die aan eiser is opgelegd door de heffingsambtenaar van Cocensus. Eiser, die al 25 jaar een staanplaats huurt voor zijn caravan, betwistte de hoogte van de aanslag van € 198,72 voor het jaar 2020. Hij stelde dat hij slechts zes maanden per jaar gebruik maakt van de staanplaats en dat de rioolheffing daarom gehalveerd zou moeten worden. Eiser voerde ook aan dat hij dubbel belast werd, omdat hij naast de rioolheffing ook toeristenbelasting moest betalen.

De rechtbank oordeelde dat de aanslag rioolheffing correct was opgelegd. Eiser was het gehele jaar gebruiker van het perceel, omdat zijn caravan het hele jaar op de staanplaats stond, ook al was hij deze slechts zes maanden per jaar in gebruik. De rechtbank stelde vast dat de verordening van de gemeente Castricum geen ruimte bood voor een halfjaarstarief en dat er geen toezegging was gedaan aan eiser over een dergelijke regeling. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalde, omdat er geen bewijs was dat eiser een rechtens te beschermen vertrouwen had kunnen ontlenen aan eerdere aanslagen.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat er geen sprake was van dubbele belastingheffing, aangezien de rioolheffing en toeristenbelasting betrekking hebben op verschillende belastbare feiten en kosten van de gemeente bestrijden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de rechtmatigheid van de aanslag.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/3992

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 augustus 2021 in de zaak tussen

[X] , wonende te [Z] , eiser,

en

de heffingsambtenaar van Cocensus, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 31 mei 2020 voor het jaar 2020 met betrekking tot [a] te [b] (met aanduiding H10) een aanslag Rioolheffing gebruikers opgelegd van € 198,72.
Bij uitspraak op bezwaar van 30 juni 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen deze aanslag ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2021 te Haarlem.
Eiser is verschenen met zijn echtgenote, [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiser huurt jaarlijks (inmiddels al 25 jaar) en zo ook in 2020 voor gebruik in de periode van 1 april tot en met 30 september een staanplaats (= in de onderhavige aanslag perceel H10) op de [het perceel 2] (hierna ook te noemen: het perceel). Op de staanplaats heeft eiser zijn caravan geplaatst, die hij alleen gedurende de genoemde halfjaarsperioden mag gebruiken. Gedurende de andere periode van het jaar blijft de caravan van eiser (ongebruikt) op de staanplaats staan.

Geschil

2. In geschil is de voor het jaar 2020 opgelegde aanslag rioolheffing.
3. Eiser heeft gesteld dat de rioolheffing dient te worden gehalveerd, omdat hij de staanplaats slechts 6 maanden per jaar kan gebruiken. Eiser huurt de staanplaats al 25 jaar en gedurende deze jaren werd de rioolheffing steeds gehalveerd (c.q. over zes maanden berekend). De staanplaats is niet het hele jaar beschikbaar. De elektra, de watervoorziening en de rioollozing worden jaarlijks op 1 oktober stopgezet. Eiser heeft tevens gesteld dat hij dubbel wordt belast, omdat hij naast de rioolheffing ook jaarlijks toeristenbelasting moet betalen.
4. Verweerder stelt dat de aanslag correct en conform de Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2020 van de gemeente Castricum is opgelegd. Verweerder heeft in 2020 geconstateerd dat de huidige verordening geen ruimte biedt om slechts voor een half jaar aanslagen op te leggen en deze geconstateerde fout in de aanslaglegging hoeft niet te worden gecontinueerd. Dit te meer, omdat de gemeente Castricum eiser nooit heeft toegezegd dat er voor slechts zes maanden rioolheffing zou worden opgelegd. Van het perceel van eiser wordt huishoudelijk afvalwater afgevoerd via de directe aansluiting en hemel- en grondwater via een indirecte aansluiting. Van dubbele belasting is geen sprake. De grondslagen voor de rioolheffing en de toeristenbelasting zijn immers anders.
5. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Regelgeving
6. Artikel 228a, eerste lid, van de Gemeentewet luidt:
Onder de naam rioolheffing kan een belasting worden geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater en
de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
7. Artikel 2 van de Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2020 van de gemeente Castricum (hierna: de verordening) bepaalt dat onder de naam rioolheffing een directe belasting wordt geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en
de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Artikel 3, eerste lid, van de verordening bepaalt dat de belasting wordt geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.
Artikel 5, lid 1, van de verordening bepaalt – voor zover relevant – dat de rioolheffing afvalwater wordt geheven naar een vast bedrag per perceel.
Artikel 6 van de verordening bepaalt dat de rioolheffing hemel- en grondwater wordt geheven naar een vast bedrag per perceel.
Artikel 7, leden 1 en 3, van de verordening bepalen dat het tarief van de rioolheffing afvalwater per perceel € 198,72 bedraagt en het tarief van de rioolheffing hemel- en grondwater € 49,68 per perceel van waaruit uitsluitend hemel en/of grondwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.
In artikel 10 van de verordening is een heffing naar tijdsgelang opgenomen, voor gevallen waarin “de belastingplicht met betrekking tot het perceel in de loop van het belastingjaar aanvangt” of eindigt.
De belastingheffing
8. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat het onderhavige perceel voor het huishoudelijke afvalwater is aangesloten op de gemeentelijke riolering. Eiser heeft aangevoerd dat zijn perceel echter niet is aangesloten op de gemeentelijke riolering voor de afvoer van hemelwater, omdat het regenwater gewoon vanaf het dak op de grond loopt. Verweerder heeft toegelicht dat wel sprake is van aansluiting op het gemeentelijke rioolstelsel voor het hemelwater.
De rechtbank komt tot het oordeel dat ook voor de hemelwaterafvoer sprake is van een aansluiting op het gemeentelijke rioolstelsel. Het hemel- en grondwater van het perceel wordt afgevoerd via een indirecte aansluiting. De indirecte aansluiting bestaat uit kavels, sloten en kunstwerken, die eigendom van de gemeente zijn of waarvoor de gemeente onderhoudsplichtig is. Onder de kunstwerken vallen bruggetjes, duikers en verbindingsstukken. Uit de door verweerder overgelegde kaarten met aanduiding van het rioolstelsel en uit de ter zitting gegeven toelichting daarop volgt dat eiseres perceel voor de afwatering gebruik maakt van deze indirecte riolering. Het belastbare feit en de belastingplicht als bedoeld in artikel 3 van de verordening hebben zich voorgedaan, omdat eiser gebruiker is van een perceel van waaruit water direct en indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.
9. Dan is de vervolgvraag of de belasting bij eiser naar het halfjaarstarief geheven had moeten worden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de verordening, naast het vaste tarief per perceel, in artikel 10 een naar rato tarief-regeling kent. Dat naar rato tarief geldt indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel in de loop van het jaar aanvangt of eindigt. De belastingplicht ontstaat op grond van artikel 3 van de verordening bij het zijn van gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. Door de geheeljaarlijkse stalling van zijn caravan op het perceel is eiser het gehele jaar gebruiker van een perceel van waaruit (het gehele jaar) water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. Daarom is eiser op grond van artikel 3 van de verordening gedurende het gehele jaar belastingplichtig en kan hij geen geslaagd beroep op de naar rato-regeling doen. Dit betekent dat verweerder aan eiser terecht een aanslag rioolheffing heeft opgelegd voor zijn belastingplicht gedurende het gehele jaar. Aangezien er in het jaar niet uitsluitend hemelwater op het rioolstelsel werd afgevoerd, maar ook afvalwater, is ook de tariefstelling correct.
10. De conclusie is daarom dat de aanslag rioolheffing op grond van de verordening rechtmatig en niet te hoog was.
Het vertrouwensbeginsel
11. De stelling van eiser dat hij al 25 jaar slechts de helft van het vaste bedrag heeft hoeven te betalen wordt door de rechtbank opgevat als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft aangegeven dat door Cocensus is geconstateerd dat er een fout is gemaakt in de aanslagen rioolheffing van de voorgaande jaren. Na de fusering van de gemeenten Akersloot, Limmen en Castricum tot de gemeente Castricum heeft laatstgenoemde gemeente een verordening gekregen zonder een speciaal “campingtarief” en die dus geen ruimte meer biedt om slechts naar het tarief voor een half jaar aanslagen op te leggen. Er is ook niet toegezegd dat dit toch zou blijven gebeuren, aldus nog steeds verweerder.
De rechtbank overweegt als volgt. Nu zowel uit de door partijen in het geding gebrachte stukken als uit hetgeen zij ter zitting hebben gesteld niet is af te leiden, dat eiser van één van de drie genoemde gemeenten of van Cocensus een toezegging heeft gekregen over het halfjaarlijkse tarief of dat één van deze gemeenten of Cocensus daarover bewust een standpunt heeft bepaald, is er geen omstandigheid waaraan eiser een in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen. Het enkele feit dat de aanslagen in voorgaande jaren wel naar dat halfjaarstarief zijn opgelegd, kan immers zo een vertrouwen niet opwekken (vergelijk Hoge Raad 21 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:AY8999). Het was verweerder daarom toegestaan om de door hem geconstateerde fout te herstellen en in 2020 een rioolheffing naar een tarief voor 12 maanden te gaan heffen. Het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel faalt derhalve.
De toeristenbelasting
12. Ook eisers stelling dat hij dubbel wordt belast omdat hij ook toeristenbelasting betaalt, leidt niet tot het door hem gewenste resultaat. De toeristenbelasting wordt blijkens artikel 224 van de Gemeentewet geheven ter zake van verblijf binnen de gemeente door personen die niet als ingezetene van de gemeente zijn ingeschreven. De belasting valt toe aan de algemene middelen van de gemeente waaruit de algemene kosten van de gemeente worden bestreden. De rioolheffing wordt blijkens artikel 228a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet geheven specifiek ter bestrijding van kosten die voor de gemeente zijn verbonden aan het inzamelen en zuiveren van afvalwater, de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Deze wordt geheven van gebruikers van percelen vanwaar dat water afgevoerd wordt. De toeristenbelasting en rioolheffing zien blijkens het voorgaande op verschillende belastbare feiten en bestrijden andere kosten van de gemeente. Anders dan eiser meent, is van een dubbele belastingheffing ter zake van hetzelfde feit dan ook geen sprake.
Slotsom
13. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de onderhavige aanslag tot een juist bedrag is vastgesteld en dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Proceskosten
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ferrier, rechter, in aanwezigheid van mr. W.G. van Gastelen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.