ECLI:NL:RBNHO:2021:7633

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 september 2021
Publicatiedatum
3 september 2021
Zaaknummer
8274081 \ CV EXPL 20-588
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreis en buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door mr. D.E. Lof, een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft, vertegenwoordigd door mr. E.C. Douma, wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met de vervoerder voor een reis van Amsterdam naar München en aansluitend naar Lyon op 26 juli 2019. Door een vertraging van de eerste vlucht hebben zij de aansluitende vlucht gemist en zijn zij omgeboekt naar een vlucht de volgende dag. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij langdurige vertraging.

De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat er sprake was van buitengewone omstandigheden, waardoor de vertraging niet aan hen kon worden toegerekend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming zijn aangekomen, wat hen in beginsel recht geeft op compensatie. Echter, de vervoerder kon aantonen dat de vertraging het gevolg was van een besluit van de luchtverkeersleiding, wat als een buitengewone omstandigheid wordt aangemerkt volgens de Verordening.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te beperken en dat de vordering van de passagiers daarom werd afgewezen. De proceskosten werden aan de passagiers opgelegd, omdat zij ongelijk kregen in hun vordering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8274081 \ CV EXPL 20-588
Uitspraakdatum: 1 september 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2.
[passagier sub 2]
3.
[passagier sub 3]
4.
[passagier sub 4]
allen wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar Duits recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 11 december 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven en daarbij producties heeft overgelegd. De passagiers zijn in de gelegenheid gesteld bij akte op die producties te reageren. De passagiers hebben een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam naar München (Duitsland) met vlucht LH2305 (hierna: de vlucht) en aansluitend van München naar Lyon (Frankrijk) met vlucht LH2252 op 26 juli 2019. De geplande aankomsttijd te Lyon was 19:15 uur lokale tijd.
2.2.
De vlucht is vertraagd uitgevoerd. De passagier hebben de aansluitende vlucht gemist en zijn omgeboekt naar een vlucht de volgende dag.
2.3.
AirHelp heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 150,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op buitengewone omstandigheden. Daartoe heeft hij, onder meer, het volgende aangevoerd. De vlucht had een geplande vertrektijd van 13:55 uur UTC. Er was sprake van een te verwaarlozen vertrekvertraging van 3 minuten, vanwege een verlate aankomst van de voorgaande vlucht. Daarnaast werd om 12:59 uur UTC de “slot” van 13:55 uur UTC ingetrokken en vervangen door de “slot” van 14:32 uur UTC met als reden vertragingscode 81; door de luchtverkeersleiding opgelegde beperkingen. Dit slot is daarna gewijzigd in 14:40 uur UTC. De vlucht heeft van dit slot gebruik gemaakt en is uiteindelijk met een vertraging van 30 minuten om 15:45 uur UTC in München gearriveerd. De passagiers hebben de aansluitende vlucht naar Lyon gemist. De vervoerder heeft de passagiers omgeboekt naar de eerstvolgende vluchten met plaats. Hij moest gevolg geven aan de instructies van de luchtverkeersleiding en kon, ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen de vertraging niet voorkomen.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De vervoerder heeft betoogd dat de passagiers niet aan hun substantiëringsplicht hebben voldaan omdat zij hebben nagelaten te vermelden hoe laat zij in Lyon zijn aangekomen. De kantonrechter overweegt dat de substantiëringsplicht niet inhoudt dat de passagiers de exacte aankomsttijd op de eindbestemming en de manier waarop zij daarheen zijn vervoerd vermelden, maar het weergeven van bekende verweren van gedaagde en de gronden daarvoor, zodat het geschil reeds in de dagvaarding zo volledig mogelijk wordt weergegeven. Gesteld noch gebleken is dat het verweer van de vervoerder reeds bij de passagiers bekend was. De kantonrechter zal dan ook aan dit verweer van de vervoerder voorbijgaan. Voor zover de vervoerder heeft bedoeld dat de passagiers niet hebben voldaan aan de stelplicht, wordt opgemerkt dat de passagiers in repliek hebben gesteld dat zij door de vervoerder zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht op de volgende dag, hetgeen de vervoerder niet heeft betwist. Hiermee staat voldoende vast dat de vertraging van de passagiers meer dan drie uur bedroeg en is het gebrek in de stelplicht van de passagiers hersteld. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder hierdoor niet in haar procesbelang is geschaad, nu de vervoerder de gelegenheid had hierop bij dupliek te reageren en zij ook al in de conclusie van antwoord inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen de vordering, welk verweer niet afhankelijk is van de precieze aankomsttijd van de passagiers op de eindbestemming.
5.3.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn gearriveerd, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. In overweging 15 van de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever er op gewezen dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen wanneer een besluit van het luchtverkeerbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
5.4.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de vervoerder het vluchtrapport en de ‘slot history’ van de vlucht overgelegd. De vlucht stond gepland om te vertrekken om 13:55 uur UTC, maar is uiteindelijk om 14:34 uur UTC vertrokken. De geplande aankomsttijd van de vlucht was 15:15 uur UTC, maar de vlucht is om 15:45 uur UTC aangekomen in München, aldus met een aankomstvertraging van 30 minuten. Uit de ‘slot history’ van de vlucht volgt dat de luchtverkeersleiding de oorspronkelijke CTOT om 12:59 uur UTC introk, eenmalig heeft herzien en uiteindelijk een CTOT van 14:40 uur UTC aan het toestel heeft toegekend wegens vertragingscode 81. Deze code staat voor: ‘ATFM due to ATC enroute demand/capacity’. Anders dan de passagiers is de kantonrechter van oordeel dat de opgelegde restrictie als een buitengewone omstandigheid kan worden aangemerkt. De vervoerder had immers niet de mogelijkheid om eerder te vertrekken doordat de luchtverkeersleiding een gewijzigde vertrektijd voor het toestel heeft opgelegd. Een luchtvaartmaatschappij is altijd verplicht om een CTOT op te volgen. Niet is gebleken dat de vervoerder zelf om een nieuw CTOT heeft verzocht. Het besluit van de luchtverkeersleiding is in het onderhavige geval dan ook aan te merken als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. De (aankomst)vertraging van de vlucht voor de duur van 30 minuten is dan ook ontstaan als gevolg van buitengewone omstandigheden.
5.5.
De passagiers stellen dat de restricties niet hebben geleid tot een langdurige vertraging, maar deze stelling kan hen niet baten nu de vertraging op de eindbestemming leidend is. De uiteindelijke vertraging van de passagiers op de eindbestemming bedroeg meer dan drie uur. Deze vertraging is het directe gevolg geweest van de vertraagde uitvoering van de vlucht en daarmee ook het gevolg van buitengewone omstandigheden. De passagiers hebben immers hierdoor de aansluitende vluchten naar Lyon hebben gemist. Gelet op het voorgaande kan de vertraging van de vlucht als langdurig worden aangemerkt.
5.6.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging als gevolg van de buitengewone omstandigheid te voorkomen dan wel te beperken. De kantonrechter overweegt als volgt.
5.7.
Tussen de twee aansluitende vluchten was een overstaptijd van 40 minuten gepland. Een dergelijke overstaptijd wordt door de kantonrechter als onvoldoende gekwalificeerd, aangezien de minimale overstaptijd te München 30 minuten is en in beginsel een minimale buffer van 20 minuten noodzakelijk wordt geacht. De passagiers hadden te München echter een aankomstvertraging van 30 minuten zodat zij, ook al zou de vervoerder voldoende reservetijd in acht hebben genomen, de aansluitende vlucht niet meer konden halen. De passagiers hebben - eerst bij akte uitlating producties - gesteld dat de aansluitende vlucht een vertraging van 13 minuten had en dat, indien de vervoerder 20 minuten reservetijd had gehanteerd, zij de aansluitende vlucht nog hadden kunnen halen. De vervoerder heeft hier niet meer op kunnen reageren. De kantonrechter ziet geen aanleiding om de vervoerder hiertoe alsnog in de gelegenheid te stellen. Gesteld noch gebleken is dat de passagiers dit standpunt niet reeds in de conclusie van repliek hadden kunnen innemen. De kantonrechter zal daarom deze stelling van de passagiers, als zijnde tardief in de procedure naar voren gebracht, buiten beschouwing laten.
5.8.
De vervoerder voert voorts aan dat de passagiers zijn omgeboekt naar de eerste beschikbare vlucht. De kantonrechter overweegt als volgt. Vast staat dat de passagiers zijn omgeboekt naar een vervangende vlucht die een dag later is vertrokken. Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat, indien de passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomen dit in beginsel geen redelijke maatregel vormt. Hierbij gaat de kantonrechter voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’ uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. Ten aanzien van de passagiers geldt dat zij niet een dag, in de zin van 24 uur, later zijn aangekomen op de eindbestemming. De passagiers hebben verder niet onderbouwd dat zij te München met een eerdere vlucht naar Lyon vervoerd konden worden.
5.9.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te beperken. De vordering van de passagiers zal dan ook worden afgewezen.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk krijgen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 248,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter