In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 augustus 2021 een zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden aan een betrokkene die gediagnosticeerd is met gevorderde dementie. De officier van justitie had op 10 augustus 2021 een verzoek ingediend voor deze zorgmachtiging, waarbij verschillende medische documenten waren overgelegd, waaronder een medische verklaring en een zorgplan. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 augustus 2021 was het niet verantwoord om betrokkene fysiek te horen vanwege de coronamaatregelen, waardoor de zitting via een beeld- en geluidsverbinding heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene niet in staat was om zich te doen horen, en dat de belangen van betrokkene voldoende waren gewaarborgd door de aanwezigheid van de advocaat.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat er sprake is van een gevorderd dementieel beeld en ernstige gedragsproblemen, waardoor betrokkene niet in een verpleeghuis kan worden gehuisvest. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsvrouw van betrokkene verworpen, die stelde dat de Wet zorg en dwang (Wzd) meer passend zou zijn. De rechtbank oordeelde dat de Wvggz in dit geval de juiste wetgeving is, gezien de actuele zorgbehoefte van betrokkene. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn en dat de voorgestelde verplichte zorg evenredig en effectief is. De zorgmachtiging is verleend tot en met 25 februari 2022, met de mogelijkheid tot verlenging indien nodig.