In deze zaak heeft Flightright, een rechtspersoon naar Duits recht, een vordering ingesteld tegen KLM Cityhopper B.V. wegens compensatie voor een geannuleerde vlucht van New York naar Helsinki via Amsterdam. De vordering is gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen en vertragingen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat Flightright ontvankelijk is in haar vordering, ondanks het verweer van de vervoerder dat de passagiers hun vorderingsrecht niet aan Flightright hebben overgedragen.
De vervoerder betwistte de toepasselijkheid van de Verordening, stellende dat de passagiers een vervoersovereenkomst hadden met Delta Air Lines voor het eerste deel van de vlucht, en dat KLM Cityhopper niet betrokken was bij dat deel. De kantonrechter oordeelde echter dat de Verordening ook van toepassing is wanneer een deel van de vlucht wordt uitgevoerd door een communautaire luchtvaartmaatschappij, zelfs als andere delen door niet-communautaire maatschappijen worden uitgevoerd. De rechter verwees naar een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin werd vastgesteld dat passagiers compensatie kunnen vorderen van de communautaire luchtvaartmaatschappij die een aansluitende vlucht uitvoert.
De vervoerder voerde aan dat de annulering van de vlucht het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden. De kantonrechter oordeelde dat het aan de vervoerder was om aan te tonen dat de annulering noodzakelijk was vanwege deze omstandigheden. De vervoerder had onvoldoende bewijs geleverd dat de annulering gerechtvaardigd was, en de kantonrechter hield verdere beslissingen aan om de vervoerder de gelegenheid te geven zijn standpunt verder te onderbouwen. De zaak illustreert de complexiteit van luchtvaartcompensatierechten en de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen in het geval van annuleringen.