ECLI:NL:RBNHO:2021:7839

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
8490913 \ CV FORM 20-3776
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht betrokken partij in luchtvaartcompensatiezaak leidt tot niet-ontvankelijkheid van passagiers

In deze zaak hebben de passagiers, die een vervoersovereenkomst hadden met de Italiaanse luchtvaartmaatschappij Alitalia-Spa, compensatie geëist voor een vertraagde vlucht van Sicilië naar Amsterdam op 13 december 2019. De passagiers hebben de vervoerder als procespartij aangemerkt, terwijl de vervoerder in een staat van insolventie verkeert en de juiste partij de bewindvoerder had moeten zijn. De rechtbank Noord-Holland, onder leiding van kantonrechter M.M. Kruithof, heeft vastgesteld dat de passagiers de verkeerde partij hebben betrokken in de procedure. De kantonrechter oordeelde dat de rechtbank bevoegd was om kennis te nemen van het geschil op basis van de Europese regelgeving inzake rechterlijke bevoegdheid, maar dat de passagiers niet-ontvankelijk verklaard moesten worden omdat zij niet de juiste procespartij hadden aangeduid. De kantonrechter heeft ook bepaald dat de proceskosten door iedere partij zelf gedragen moeten worden. Deze uitspraak is gedaan op 8 september 2021 en er staat geen hoger beroep open tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8490913 \ CV FORM 20-3776
Uitspraakdatum: 8 september 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2.
[passagier sub 2],
beiden wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: ARAG Legal Services B.V. (Flight Claim)
tegen
de rechtspersoon naar Italiaans recht
Alitalia-Spa,
verkerend in staat van Amministrazione Straordinaria
gevestigd te Fiumiciono (Italië)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. H.G. Meulmeester

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 29 april 2020;
  • formulier B, ingekomen ter griffie op 15 mei 2020;
  • formulier B, ingekomen ter griffie op 22 juni 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 5 november 2020.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan laatstgenoemde de passagiers diende te vervoeren van Fontanarossa Airport, Sicilië (Italië) naar Amsterdam-Schiphol Airport op 13 december 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht in verband met vertraging.
2.3.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 953,64, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 13 december 2019;
- de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging op de eindbestemming gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 800,00. Daarnaast is de vervoerder gehouden om op grond van artikel 9 van de Verordening de additionele kosten ter hoogte van € 153,65 te voldoen. De passagiers vorderen tevens betaling van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder voert aan dat vanaf 2 mei 2017 een insolventieprocedure van toepassing is op de vervoerder. De rechtbank Noord-Holland is dan ook niet bevoegd om kennis te nemen van de vordering, nu de vordering, naar het geldend Italiaans faillissementsrecht niet is ingesteld tegen de bewindvoerder van de vervoerder voor het gerecht te Rome.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt vast dat zij op grond van artikel 7 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I bis) bevoegd is van onderhavig geschil kennis te nemen. In het Rehder-arrest van het Europese Hof van Justitie van 9 juli 2009 is immers bepaald dat artikel 5 van de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EEX-Verordening) (thans artikel 7 Brussel I bis) zo moet worden uitgelegd dat in het geval van luchtvervoer van personen van een lidstaat naar een andere lidstaat op grond van een overeenkomst die is gesloten met één enkele luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, naar keuze van eiser de rechter bevoegd is in het rechtsgebied van de plaats van vertrek van het vliegtuig of de plaats van aankomst van het vliegtuig. Aangezien artikel 7 Brussel I bis geen verandering heeft beoogd ten opzichte van artikel 5 van de EEX-Verordening, dient dit artikel op gelijke wijze te worden uitgelegd. De kantonrechter is dan ook bevoegd om kennis te nemen van het geschil omdat de vlucht is aangekomen op Amsterdam-Schiphol Airport.
4.2.
De kantonrechter stelt voorts vast dat de oude Europese Insolventieverordening (Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures) van toepassing is op de insolventieprocedure waar de vervoerder in verkeert nu hij vanaf 2 mei 2017 in een staat van insolventie verkeert. Op grond van artikel 4 van die Verordening worden die insolventieprocedure en de gevolgen daarvan beheerst door het Italiaanse faillissementsrecht. De kantonrechter volgt het door de vervoerder in het geding gebrachte advies van professor dr. H.C. Peter Kindler dat op grond van het Italiaanse faillissementsrecht vorderingen tegen de vervoerder moeten worden gericht tegen de bewindvoerder die verantwoordelijk is voor de bij decreet van 2 mei 2017 geopende insolventieprocedure. Nu de passagiers in deze procedure de vervoerder zelf als procespartij hebben aangemerkt in plaats van de bewindvoerder, hebben zij de verkeerde partij betrokken in de procedure. De kantonrechter zal de passagiers dan ook niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering.
4.3.
De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart de passagiers niet-ontvankelijk in het verzoek;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M. Kruithof, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open