ECLI:NL:RBNHO:2021:784

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 februari 2021
Publicatiedatum
1 februari 2021
Zaaknummer
8136707 \ CV EXPL 19-16877
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie van passagier wegens vertraging van vlucht en de stelplicht

In deze zaak heeft een passagier een vordering ingesteld tegen de Duitse luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor een vermeende vertraging van zijn vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een reis van Amsterdam naar München en aansluitend naar Olbia op 12 juli 2019. Door een vertraging van de eerste vlucht heeft de passagier zijn aansluitende vlucht gemist. De passagier heeft compensatie van € 250,00 gevorderd op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.

De vervoerder heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de passagier niet heeft voldaan aan zijn substantiëringsplicht. De vervoerder stelde dat de passagier niet had aangetoond dat hij met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming was aangekomen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagier zijn stelling niet voldoende heeft onderbouwd en dat de bewijslast bij hem ligt. De kantonrechter concludeert dat de passagier niet heeft aangetoond dat hij met een vertraging van drie uur of meer in Olbia is aangekomen.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de passagier afgewezen en hem veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 3 februari 2021 door kantonrechter M.M. Kruithof in Haarlem.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8136707 \ CV EXPL 19-16877
Uitspraakdatum: 3 februari 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar Duits recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 10 september 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam naar München (Duitsland) met vluchtnummer LH2305 en aansluitend van München naar Olbia (Italië) met vluchtnummer LH1966 op 12 juli 2019.
2.2.
Vlucht LH2305 is vertraagd uitgevoerd, waardoor de passagier zijn aansluitende vlucht naar Olbia heeft gemist. De passagier heeft gekozen voor een ‘refund’ en daaraan heeft Lufthansa voldaan.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met een vermeende vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming te Olbia.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de vlucht tot aan de dag van betaling;
- € 37,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. De passagier heeft volgens de vervoerder niet voldaan aan zijn substantiëringsplicht, doordat hij heeft nagelaten te vermelden hoe laat hij in Olbia is aangekomen en met welke vlucht. De vervoerder betwist dat de passagier met een vertraging van 3 uur of meer op de eindbestemming is aangekomen. Volgens de vervoerder wenste de passagier een refund conform artikel 8 van de Verordening en heeft de passagier deze ook gekregen. De vervoerder was daarom niet gehouden om de passagier om te boeken naar een alternatieve vlucht. Voorts voert de vervoerder aan dat het eerste deel van de vlucht (Amsterdam-München) is vertraagd ten gevolge van een buitengewone omstandigheid, te weten het intrekken door de luchtverkeersleiding van de oorspronkelijke ‘slot’ en het toewijzen van een later ‘slot’ van de onderhavige vlucht en de daaraan voorafgaande vlucht in verband met door de luchtverkeersleiding opgelegde beperkingen.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De vervoerder heeft - primair - aangevoerd dat de passagier niet heeft voldaan aan de substantiëringsplicht (de kantonrechter begrijpt: de stelplicht), doordat de passagier heeft nagelaten te vermelden hoe laat en met welke vlucht hij in Olbia is aangekomen. Dit verweer slaagt. De kantonrechter overweegt dat de stelplicht en bewijslast ten aanzien van de gestelde vertraging van de vlucht op de passagier rust. Hij beroept zich immers op het rechtsgevolg van die stelling, te weten het recht op compensatie op grond van de Verordening. De passagier heeft zijn stelling dat hij met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming is aangekomen bij conclusie van repliek niet nader onderbouwd. Het had op de weg van de passagier gelegen om meer feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit de juistheid van zijn stelling kan volgen. Dit heeft de passagier echter nagelaten. De passagier heeft alleen gesteld dat hij zelf een vlucht bij een andere luchtvaartmaatschappij heeft geboekt, maar hij heeft geen stukken overgelegd die dit onderbouwen. Tegenover de betwisting door de vervoerder is daarom niet komen vast te staan dat de passagier met een vertraging van drie uur of meer op de eindbestemming te Olbia is aangekomen.
5.3.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering zal afwijzen. De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat hij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 150,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter