ECLI:NL:RBNHO:2021:7995

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
9199092
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oneerlijke handelspraktijk bij ontbinding van een jaarabonnement

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, heeft de kantonrechter op 8 september 2021 een verstekvonnis gewezen in een geschil tussen de besloten vennootschap De Efteling B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij, De Efteling B.V., had de gedaagde partij aangesproken op een jaarabonnement en vorderde betaling van € 743,50, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter had eerder op 16 juni 2021 een tussenvonnis gewezen waarin de eisende partij werd verzocht om nadere toelichting te geven over haar (pre)contractuele informatieverplichtingen. De eisende partij stelde dat zij voldoende informatie had verstrekt, maar de kantonrechter oordeelde dat de gedaagde partij ten onrechte het recht van ontbinding was onthouden, wat in strijd was met de wet. De kantonrechter concludeerde dat de eisende partij niet aan haar wettelijke verplichtingen had voldaan, waardoor sprake was van een oneerlijke handelspraktijk. Dit leidde tot de afwijzing van de gevorderde hoofdsom en de proceskosten werden aan de eisende partij opgelegd, die als in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9199092 \ CV EXPL 21-3066
Uitspraakdatum: 8 september 2021
Verstekvonnis in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
De Efteling B.V.
gevestigd te Loon op Zand
de eisende partij
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De verdere procedure

1.1.
De kantonrechter heeft op 16 juni 2021 een tussenvonnis gewezen. Voor het verloop van de procedure tot 16 juni 2021 wordt naar dit tussenvonnis verwezen.
1.2.
De eisende partij heeft haar vordering bij akte van 14 juli 2021 toegelicht.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De eisende partij heeft gevorderd de gedaagde partij bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van € 743,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot de dag van gehele betaling en met veroordeling van de gedaagde partij in de proceskosten.
2.2.
Bij tussenvonnis van 16 juni 2021 heeft de kantonrechter de eisende partij onder meer verzocht gemotiveerd toe te lichten of en op welke wijze de eisende partij aan haar (pre)contractuele informatieverplichtingen van de artikelen 6:230m lid 1 en 6:230v BW heeft voldaan.
2.3.
De eisende partij heeft daarop een akte genomen. In deze akte is onder meer het volgende opgenomen:
“(…) Eiseres is van mening dat zij het bestelproces in de precontractuele fase in de dagvaarding voldoende duidelijk heeft toegelicht. (…) Voorts heeft eiseres een kopie van de bevestiging van de overeenkomst aan gedaagde gezonden via de e-mail. (…)
Eiseres procedeert door heel het land heen en het is met het oog op de rechtseenheid voor haar onbegrijpelijk dat kennelijk alleen de kantonrechter in Haarlem de in de dagvaarding opgenomen toelichting als te summier aanmerkt. Eiseres verzoekt u Edelachtbare hier geen gevolgen aan te verbinden.”
2.4.
De kantonrechter wijst de eisende partij erop dat wanneer de kantonrechter over onvoldoende informatie beschikt, zij op grond van artikel 22 Rv bevoegd is een toelichting op bepaalde stellingen te vragen. Het is aan de eisende partij om voldoende te stellen en de door haar ingestelde vordering op de juiste wijze te onderbouwen. Indien de kantonrechter aanleiding ziet om een nadere toelichting te vragen omdat, zoals aan de orde in de onderhavige zaak, onvoldoende is gesteld, dan is het aan de eisende partij deze te geven. Indien dit niet of niet volledig gebeurt, zal de kantonrechter daaraan op grond van de artikelen 22 en 139 Rv de gevolgen verbinden die zij geraden acht. Daarbij merkt de kantonrechter op dat zij de eisende partij heeft verzocht de door haar overgelegde producties nader toe te lichten, aangezien zij de toelichting van de eisende partij (te) summier vindt. Dat de eisende partij er vervolgens voor kiest hieraan geen gehoor te geven en de kantonrechter in haar akte verzoekt hieraan geen gevolgen te verbinden, kan de kantonrechter dan ook niet volgen.
2.5.
De kantonrechter heeft in het vonnis voorts overwogen dat de gedaagde partij ten onrechte het recht van ontbinding als bedoeld in artikel 6:230h BW is onthouden, waardoor er naar het oordeel van de kantonrechter sprake is van een oneerlijke handelspraktijk. Ingevolge artikel 6:230p sub e BW heeft de consument geen ontbindingsrecht wanneer er sprake is van een dienst met betrekking tot vrijetijdsbesteding. In het tussenvonnis heeft de kantonrechter aangegeven dat daarbij bijvoorbeeld dient te worden gedacht aan autoverhuur, catering, vakantiehuizen, hotelkamers of plaatsen voor culturele of sportieve evenementen, waarbij de gedachte is dat als de consument het ontbindingsrecht zou uitoefenen, de dienstverlener geen nieuwe afnemer kan vinden. Alvorens tot vernietiging van de overeenkomst over te gaan, is de eisende partij in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten.
2.6.
Ingevolge artikel 6:230o lid 1 sub a BW kan de consument een overeenkomst op afstand ontbinden tot een termijn van veertien dagen is verstreken, na de dag waarop de overeenkomst is gesloten. De kantonrechter overweegt dat de gedaagde partij een abonnement heeft afgesloten voor de duur van een jaar. De eisende partij heeft bij akte toegelicht dat op gerechtvaardigde gronden aan de gedaagde partij het recht van ontbinding is onthouden. Zij licht toe dat abonnementhouders een plek dienen te reserveren op een vooraf te bepalen dag. Indien de consument (binnen de wettelijke bedenktijd) het ontbindingsrecht zou uitoefenen en tevens binnen die periode een of meerdere bezoeken aan het park heeft gereserveerd, zou de eisende partij mogelijk geen afnemer meer kunnen vinden voor exact dezelfde dag of periode als waarvoor de gedaagde partij de toegang tot het park heeft gereserveerd. De kantonrechter merkt op dat het niet gaat om het niet kunnen vinden van een afnemer voor een specifieke dag of periode binnen de ontbindingsperiode, maar voor het jaarabonnement. Gesteld noch gebleken is dat de eisende partij geen nieuwe afnemer kan vinden voor de jaarabonnementen die de gedaagde partij heeft afgesloten. Door de gedaagde partij foutief voor te lichten dat haar geen ontbindingsrecht toekomt, heeft de eisende partij niet aan haar wettelijke verplichtingen voldaan. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat sprake is van een oneerlijke handelspraktijk en zal tot vernietiging van de overeenkomst(en) overgaan.
2.7.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat de door de eisende partij gevorderde hoofdsom wordt afgewezen.
2.8.
Met de afwijzing van de gevorderde hoofdsom, dienen de gevorderde wettelijke rente en vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten eveneens te worden afgewezen.
2.9.
De eisende partij wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde partij worden begroot op nihil.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt de eisende partij tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de gedaagde partij tot en met vandaag vaststelt op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. de Greef en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter