ECLI:NL:RBNHO:2021:8052

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 september 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
8888926
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade aan daklicht door ondeugdelijke installatie en levering

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], een vordering ingesteld tegen de gedaagden, Glazing Vision Europe B.V. (GVE) en MHO Bouwonderneming B.V. (MHO), wegens schade aan een daklicht dat door hen is geleverd en geïnstalleerd. De schade aan het daklicht, dat in 2013 is geplaatst, is ontstaan door onjuist aangebrachte kitnaden en een ondeugdelijke installatie. Eiser heeft de gedaagden aansprakelijk gesteld voor de kosten van vervanging van het daklicht, die zijn geraamd op € 15.000,00, plus bijkomende kosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat zowel GVE als MHO tekort zijn geschoten in hun verplichtingen. GVE was verantwoordelijk voor de levering van het daklicht en de kitafdichting, terwijl MHO verantwoordelijk was voor de installatie. Beide gedaagden zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die eiser heeft geleden. De kantonrechter heeft de vordering van eiser toegewezen en gedaagden veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 18.238,71, inclusief rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 8888926 / CV EXPL 20-4645
Uitspraakdatum: 16 september 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser], wonende te [woonplaats]
eiser
gemachtigde: mr. C. Hofmans
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Glazing Vision Europe B.V., gevestigd te Warder, gemeente Edam-Volendam
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MHO Bouwonderneming B.V., gevestigd te Zwaagdijk-Oost, gemeente Medemblik
gedaagden
gemachtigde: mr. H.J. van Woudenberg.
Gedaagde sub 1 zal hierna GVE worden genoemd en gedaagde sub 2 zal MHO worden genoemd.
De zaak in het kort
Er is schade ontstaan aan het daklicht van eiser waardoor dit moet worden vervangen. Eiser vindt dat de leverancier en de aannemer die het daklicht hebben geleverd en geplaatst daarvoor verantwoordelijk zijn. Eiser krijgt daarin gelijk. De leverancier heeft een daklicht geleverd waarbij de kitnaden niet juist zijn aangebracht en de aannemer heeft het daklicht niet goed geïnstalleerd. Beiden zijn aansprakelijk voor de kosten van vervanging van het daklicht.

1.Het procesverloop

1.1.
Eiser heeft bij dagvaarding van 3 november 2020 een vordering tegen gedaagden ingesteld. Gedaagden hebben schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 22 juni 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Door de gemachtigden van partijen is daarbij gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft eiser bij brief van zijn gemachtigde van 8 juni 2021 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Medio maart 2013 is tussen eiser en GVE een overeenkomst tot stand gekomen ter zake de levering en plaatsing van een beloopbaar daklicht ten behoeve van de woning van eiser voor een bedrag van € 11.150,00 inclusief btw.
2.2.
Na de plaatsing van het daklicht in mei 2013 was sprake van condensvorming. Eiser en GVE zijn overeengekomen dat het daklicht zou worden vervangen. Voor het verwijderen van het daklicht en het plaatsen van het (door GVE geleverde) nieuwe daklicht is MHO ingeschakeld. Deze heeft de werkzaamheden in opdracht van eiser uitgevoerd in januari 2015.
2.3.
Na de montage van het daklicht zijn er geleidelijk onvolkomenheden ontstaan in de vorm van witgrijze vlekken/banen/koralen en condensatie aan de binnenzijde.
2.4.
Op 12 december 2016 heeft eiser aan beide gedaagden een ingebrekestelling gestuurd met de mededeling dat sprake is van gebreken aan het daklicht en hen in de gelegenheid gesteld die te herstellen.
2.5.
In opdracht van eiser heeft DEKRA Experts (hierna: DEKRA) op 31 mei 2017 een onderzoek gedaan naar het daklicht in aanwezigheid van eiser en zijn partner. Naar aanleiding van dat onderzoek heeft DEKRA geadviseerd om vanwege de complexiteit van de schade een deskundige in te schakelen om nader onderzoek te doen.
2.6.
De gemachtigde van eiser heeft vervolgens Kenniscentrum Glas (hierna: KCG) gevraagd om aan de hand van een inspectie ter plaatse antwoord te geven op de volgende vragen: 1) Wat is de oorzaak van de schade aan het beloopbaar daklicht? 2) Wat is de oorzaak van de condens aan de binnenzijde? 3) Hoe kunnen deze problemen worden opgelost? 4) Hoe hoog zijn de eventuele herstelkosten? De inspectie ter plaatse is uitgevoerd op 9 oktober 2017 door een technisch adviseur van KCG in aanwezigheid van partijen en de partner van eiser. In het rapport van 30 oktober 2017 staat onder meer het volgende: Voormelde vragen zijn in het rapport als volgt beantwoord:
1) Wat is de oorzaak van de schade aan het beloopbaar daklicht? De hoofdoorzaak is het niet verenigbaar zijn van materialen. Daarnaast zijn er ook sporen van schade zichtbaar welke veroorzaakt lijken te zijn door vocht. Dit vocht kan mogelijk naar binnendringen doordat de kit als afdichting tussen het glas en het profiel niet geheel sluitend is aangebracht (er zijn zogenaamde spiegels zichtbaar) en of doordat het glas wordt blootgesteld aan vocht door condensatie in de constructie zelf. Dit laatste achten wij minder aannemelijk. 2) Wat is de oorzaak van de condens aan de binnenzijde? Dit wordt veroorzaakt door een zogenaamde koudebrug. Veel van de toegepaste materialen zijn slechte isolatoren. (…) 3) Hoe kunnen de problemen worden opgelost? Het glas dient vervangen te worden. De detaillering kan dan gemakkelijk worden aangepast. 4) Hoe hoog zijn de mogelijke herstelkosten? De constructie dient te worden aangepast, dusdanig dat er zo min mogelijk koudebruggen overblijven en er dient nieuwe beglazing te worden geleverd. Waarschijnlijk zal er dan een heel nieuw daklicht moeten worden geleverd. De kosten voor herstel worden daarom ingeschat op een hoogte van de totale kosten van de eerste aanneemsom (voorbereiding + levering en plaatsing daklicht).
2.7.
DEKRA heeft in haar schrijven van 9 januari 2018 aan de gemachtigde van eiser de conclusies van KCG overgenomen en de kosten van het vervangen van het daklicht inclusief het isoleren van het stalen hoekprofiel geraamd op een bedrag van € 15.000,00 inclusief btw.
2.8.
Bij schrijven van 22 februari 2018 heeft DAS namens eiser gedaagden van de bevindingen van DEKRA en KCG op de hoogte gesteld, hen aansprakelijk gesteld voor de ontstane schade en hen gesommeerd om binnen 15 dagen na ontvangst van de brief na te komen bij gebreke waarvan eiser een beroep doet op omzetting als bedoeld in artikel 6:87 BW.

3.De vordering

3.1.
Eiser vordert dat de kantonrechter gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan hem van een bedrag van € 18.238,71 (€ 15.000,00 aan hoofdsom, € 2.313,71 aan onderzoekskosten en € 925,00 aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met rente. Eiser vordert tevens dat gedaagden hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van de proces- en nakosten, te vermeerderen met rente.
3.2.
Eiser legt aan de vordering het navolgende ten grondslag. Gedaagden zijn elk tekort geschoten in de nakoming van de met hen gesloten overeenkomsten tot levering en installatie van een deugdelijk daklicht. Zij zijn op 10 maart 2018 in verzuim geraakt. Eiser vordert geen nakoming van de overeenkomsten, maar vervangende schadevergoeding ex artikel 6:87 BW voor het plaatsen van een nieuw daklicht. Omdat de schade het gevolg is van twee of meer gebeurtenissen voor elk waarvan een andere persoon aansprakelijk is en nu vaststaat dat de schade door tenminste één van deze gebeurtenissen is ontstaan, zijn gedaagden beide hoofdelijk verplicht de schade te vergoeden ex artikel 6:99 BW juncto artikel 6:102 BW. Eiser vordert daarnaast de kosten van het deskundigenonderzoek ad € 2.313,71 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 925,00.

4.Het verweer

4.1.
Gedaagden betwisten de vordering. Samengevat voeren zij aan dat de ontstane schade voor rekening en risico van eiser zelf dient te komen omdat het aan de nalatigheid van eiser is te wijten dat de problemen zijn ontstaan. Eiser verkeert aldus in schuldeisersverzuim, zoals neergelegd in artikel 6:58 BW.

5.De beoordeling

5.1.
Er is tussen eiser en GVE sprake van een koop- en aannemingsovereenkomst tot levering en plaatsing van het daklicht en tussen eiser en MHO is sprake van een aannemingsovereenkomst. De vraag die voorligt is of het daklicht ondeugdelijk is en/of ondeugdelijk is geplaatst en, als daarvan sprake blijkt te zijn, wie daarvoor aansprakelijk is.
5.2.
Partijen zijn het erover eens dat sprake is van ongewenste condensatie. In het rapport van KCG staat daarover onder meer:
In een mail van 21 maart 2017 wordt er door de heer [xxx] van Glazing Vision Europe verwezen naar detail 402ASS016, waarbij detail 401ASS008 een ingezoomde versie is van het betreffende aansluitdetail van gevel met daklicht. In dit detail wordt gesproken over een later aan te brengen (dus nadat het daklicht geplaatst is) isolerende afwerking. Het L-profiel van het daklichtsysteem ligt daarbij wat terug ten opzichte van de isolerende afwerking. In een latere mail, d.d. 13 mei 2017, verwijst de heer [xxx] naar detailnummer 402ASS004 (zie tekening 2)
(…)
Tekening 2[detail 402 ASS 004, toevoeging kantonrechter]
laat zien dat het L-profiel van het daklicht volledig wordt afgedekt met een isolerend materiaal; dit om een koudebrug te voorkomen. Een aangepast detail d.d. 10 oktober 2016 laat zien dat er afgeweken wordt van de detaillering. Volgens detail 402-ASS-008 dient het L-profiel te rusten op de rand van de muur terwijl in de praktijk tussen het L-profiel en de muur een open ruimte aanwezig is. Detail 402-ASS-004 laat zien dat het L-profiel aan de binnenzijde wordt afgedekt door isolerend materiaal terwijl dit in de praktijk niet het geval is. (…)
Dekra heeft daarover vervolgens geconcludeerd:
CondensatieDe condensatie wordt veroorzaakt door het ontbreken van een isolatie ter plaatse van het stalen hoekprofiel. (…) Deze isolatie zou volgens de tekening van Glazing Vision na plaatsing moeten worden aangebracht zonder dat daarbij is vermeld of Glazing Vision dat wel/niet doet of meelevert.
5.3.
Hieruit volgt dat volgens de bouwtekeningen het stalen hoekprofiel van het daklicht na plaatsing volledig zou moeten worden geïsoleerd om een koudebrug te voorkomen. Het stalen hoekprofiel is echter niet volledig geïsoleerd. Volgens DEKRA en KCG wordt de condensvorming die optreedt aan de binnenzijde van het daklicht veroorzaakt door dit gebrek aan isolatie. Beide partijen onderschrijven deze conclusie.
Verantwoordelijkheid voor de na-isolatie
5.4.
Eiser meent dat gedaagden aansprakelijk zijn voor de schade als gevolg van het ontbreken van de na-isolatie omdat dat onderdeel uitmaakt van de installatie van het daklicht.
5.5.
Gedaagden betogen dat deze schade het gevolg is van het feit dat eiser heeft nagelaten om deze benodigde na-isolatie van het daklicht te (laten) plaatsen. In de opdrachtbevestiging van 14 maart 2013 is verwezen naar een aantal bouwtekeningen die laten zien op welke wijze het raam in het dak van eiser moest worden geplaatst. Op tekening 402ASS008 (hierna: tekening 008) staat onder meer het volgende “
Required detail – Internal finishes supported on batons with an insulated gap to mask exposed wall mount detail. To be constructed (by others) after rooflight installation.” Deze bouwconstructie houdt in dat na plaatsing van het dakraam na-isolatie moet worden uitgevoerd door anderen dan GVE. De verantwoordelijkheid daarvoor lag bij eiser zelf. Eiser heeft nagelaten te na-isoleren en daarom is volgens gedaagden sprake van schuldeisersverzuim als bedoeld in artikel 6:58 BW.
5.6.
Het beroep van gedaagden op schuldeisersverzuim gaat niet op. Schuldeisersverzuim veronderstelt dat de schuldenaar zijn verbintenis niet kan nakomen uitsluitend doordat een beletsel van de kant van de schuldeiser bestaat en ziet dus op de onmogelijkheid om correct na te komen door de schuldenaar. Het verweer van gedaagden luidt echter niet dat zij niet correct kunnen nakomen ten aanzien van de na-isolatie maar dat zij op dat punt niet na hoeven komen, omdat eiser daar zelf verantwoordelijk voor is. Gelet op dat standpunt kan geen sprake zijn van schuldeisersverzuim.
5.7.
Ten aanzien van de na-isolatie is in de eerste plaats van belang dat vast staat dat eiser GVE in 2013 de opdracht heeft gegeven voor de levering en plaatsing van het daklicht en dat eiser in 2015 MHO de opdracht heeft gegeven voor de plaatsing van het huidige daklicht. Dat eiser vervolgens na de plaatsing zelf verantwoordelijk zou zijn voor de na-isolatie zoals gedaagden betogen, ligt daarom geenszins voor de hand en had expliciet moeten worden overeengekomen. Gedaagden verwijzen in dit verband naar tekening 008. Eiser betwist dat deze tekening onderdeel uitmaakte van de opdrachtbevestiging uit 2013. Wie op dat punt gelijk heeft kan echter buiten beschouwing blijven, omdat gedaagden onvoldoende hebben gesteld voor de conclusie dat uit de tekst op die tekening blijkt dat de verantwoordelijkheid voor de na-isolatie bij eiser lag. Dit volgt niet uit de tekst
To be constructed (by others) after rooflight installation.Eiser voert terecht aan dat deze tekst erop duidt dat die werkzaamheden ofwel door GVE ofwel door anderen moeten worden uitgevoerd, maar niet dat eiser deze werkzaamheden moet uitvoeren of dat door derden moet laten doen. Bovendien staat deze tekst alleen op een bouwtekening zonder expliciete verwijzing daarnaar op dat punt in de opdrachtbevestigingen van 2013 en 2015 zelf. Dat had wel voor de hand gelegen als gedaagden menen dat eiser na de plaatsing zelf nog werkzaamheden moest (laten) verrichten en dat ook onderdeel was van de overeenkomsten. Dat eiser zelf bouwkundig onderlegd zou zijn, wat daar verder ook van zij, maakt het voorgaande niet anders. Voor zover gedaagden nog stellen dat de heer J. [xxx] (directeur van GVE) en de heer [yyy] (directeur van MHO) bij de plaatsing van het dakraam in januari 2015 met eiser hebben besproken dat hijzelf de na-isolatie dient uit te voeren, wat daar verder ook van zij, leidt dat ook niet tot een ander oordeel. Dit gesprek vond dan immers plaats na het sluiten van de overeenkomsten en maakt daar dus geen onderdeel van uit. Gedaagden hebben overigens onvoldoende aangevoerd ter onderbouwing van de verantwoordelijkheid van eiser voor de na-isolatie, zodat de kantonrechter geen aanleiding ziet hen toe te laten tot verdere bewijslevering op dit punt.
Aansprakelijkheid voor de schade
5.8.
Partijen zijn het erover eens dat de installatie niet deugdelijk heeft plaatsgevonden omdat er na het plaatsen van het daklicht niet is geïsoleerd. Eiser doet ten aanzien van GVE in dat kader een beroep op artikel 7:18 lid 3 BW. Dat beroep slaagt niet. Hoewel vast staat dat ten aanzien van de aanschaf van het daklicht sprake is van een consumentenkoop en dat ook de installatie daarvan onderdeel was van de opdrachtbevestiging uit 2013 zoals bedoeld in artikel 7:18 lid 3 BW, is met het verlenen van de opdracht tot plaatsing van het huidige daklicht aan MHO in 2015 de verantwoordelijkheid voor deugdelijke installatie daarvan overgegaan op MHO. GVE is dan ook niet tekort geschoten ten aanzien van de installatie van het huidige daklicht. Dat geldt niet voor MHO. Nu de installatie ondeugdelijk is uitgevoerd omdat er geen na-isolatie heeft plaatsgevonden en MHO deze tekortkoming niet heeft hersteld na in gebreke te zijn gesteld, is MHO in verzuim ten aanzien van de nakoming van de aannemingsovereenkomst. Daarom is MHO aansprakelijk voor de schade die eiser als gevolg daarvan leidt.
5.9.
Volgens eiser is MHO ook tekort geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst omdat zij bij de plaatsing van het daklicht (verkeerd) compriband heeft gebruikt dat niet compatibel is. Ook op dat punt verwijst hij naar het rapport van KCG. KCG heeft hierover opgenomen dat de koraalvormige schade zeer waarschijnlijk wordt veroorzaakt door het extra aangebrachte compriband. Volgens KCG is die schade ontstaan door het niet compatibel zijn van materialen die in het compriband zitten met de andere toegepaste materialen in de constructie, waardoor de tussenlaag van het gelaagde glas en mogelijk ook de black-border worden aangetast. KCG heeft daarbij de suggestie gedaan dat GVE of MHO kan overwegen het compatibel zijn van het toegepaste comprimerende band, de toegepaste tussenlaag en van het gelaagde glas en de black-border nader te laten testen. Gedaagden hebben de conclusie van KCG weersproken en ter onderbouwing verwezen naar een verklaring van de directeur van Glazing Vision Limited. Hij heeft geschreven: “
Placing Compriband (foam tapes) around the Flushgaze rooflight externally will not affect the integrity of the glass.” Deze enkele verklaring dat het gebruikte compriband het glas niet aantast zonder enige onderbouwing van die stelling is echter onvoldoende voor twijfel aan de juistheid van de conclusie van KCG die is gebaseerd op uitvoerig onderzoek. Bovendien hebben gedaagden ook geen alternatieve oorzaak aangedragen voor het ontstaan van de koraalvormige schade. Hieruit volgt dat MHO bij de installatie van het daklicht ook tekort is geschoten door het gebruik van het compriband. MHO heeft deze tekortkoming niet hersteld na ingebrekestelling, zodat MHO ook in zoverre in verzuim is en daarmee aansprakelijk voor de als gevolg hiervan door eiser geleden schade.
5.10.
Ten aanzien van GVE voert eiser onder verwijzing naar de deskundigenonderzoeken nog aan dat sprake is van delaminatie van het glas zelf en dat GVE daarvoor aansprakelijk is. KCG heeft in dat verband opgenomen dat het erop lijkt dat de gelaagde ruit wordt aangetast door vocht dat tussen de afzonderlijke glasplaten van het gelaagde glasblad naar binnen dringt door een capillaire werking. Volgens KCG lijkt het er aanvankelijk op dat de kitnaden tussen het glas en het L-profiel van het systeem juist zijn afgedicht, maar is er op sommige plaatsen een “spiegel” zichtbaar. Deze treedt volgens KCG op omdat er geen kit aan de kopse kant is toegepast / gehecht. KCG concludeert bij de oorzaak van de schade dat sporen van schade zichtbaar zijn die veroorzaakt lijken te zijn door vocht en dat dit mogelijk naar binnen kan dringen doordat de kit als afdichting tussen het glas en het profiel niet geheel sluitend is aangebracht. Gedaagden hebben hiertegen enkel aangevoerd dat de deskundige van KCG niet eenduidig is in zijn conclusies omdat de deskundige hier alleen een mogelijke oorzaak noemt. Dat is echter onvoldoende betwisting van het gedetailleerde onderzoek en de daaruit volgende conclusie van KCG dat de kitafdichting niet juist is aangebracht. Dat de vochtschade in het daklicht zelf (ook) is veroorzaakt door onvoldoende kitafdichting staat daarmee vast. DEKRA heeft geconcludeerd dat zij uit de tekeningen opmaakt dat deze kit vanaf de fabriek wordt aangebracht en dus de verantwoordelijkheid is van GVE. GVE heeft dat verder niet betwist. Eiser heeft dan ook terecht betoogd dat in zoverre sprake is van een non conform daklicht. GVE heeft deze tekortkoming niet hersteld na ingebrekestelling en is in zoverre in verzuim en daarmee aansprakelijk voor de schade die eiser daardoor lijdt.
5.11.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat gedaagden beiden tekort zijn geschoten in de nakoming van hun overeenkomsten met eiser waardoor zij beiden aansprakelijk zijn voor de als gevolg daarvan door eiser geleden schade. Uit het rapport van KCG volgt dat de schade aan het daklicht is ontstaan door zowel de gebrekkige installatie als de non-conformiteit van het daklicht zelf. Gedaagden hebben dat niet (voldoende) betwist. Gelet daarop rust de verplichting tot schadevergoeding op beide gedaagden en daarom zijn zij daarvoor hoofdelijk aansprakelijk als bedoeld in artikel 6:99 juncto artikel 6:102 BW.
Schade
5.12.
Niet in geschil is dat het daklicht moet worden vervangen. Eiser vordert € 15.000,00 aan schadevergoeding en verwijst ter onderbouwing naar de conclusies van KCG en Dekra. KCG adviseert om een nieuw daklicht te plaatsen en de constructie zodanig aan te passen dat er zo min mogelijk koudebruggen overblijven. Dekra neemt die conclusie over en begroot de schade vervolgens op de kosten van het oorspronkelijke daklicht van € 11.150,00 vermeerderd met de kosten voor het isoleren van het stalen hoekprofiel en raamt die kosten tezamen op € 15.000,00 inclusief btw. Het verweer van gedaagden dat deze schade ten onrechte ook is gebaseerd op de na-isolatie omdat eiser daar zelf aansprakelijk voor is wordt verworpen. Hiervoor is immers overwogen dat MHO moest zorg dragen voor de na-isolatie. De kantonrechter ziet aanleiding de schade te begroten op € 15.000,00 inclusief btw zoals gevorderd. Eiser zal niet alleen kosten moeten maken voor de vervanging van het daklicht maar ook voor de noodzakelijke na-isolatie. Uitgaande van de stelling van gedaagden dat eiser zelf verantwoordelijk was voor de na-isolatie waren de kosten daarvan namelijk niet opgenomen in de oorspronkelijke som van € 11.150,00. Het standpunt van gedaagden dat de schade moet worden begroot exclusief btw omdat het eerste daklicht uiteindelijk exclusief btw is geleverd, wordt niet gevolgd. Eiser zal immers een andere opdrachtnemer de opdracht gaan verlenen tot vervanging van het daklicht en daarbij zal ook btw in rekening worden gebracht.
5.13.
Het vorenstaande betekent dat gedaagden hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot betaling van de gevorderde hoofdsom, te vermeerderen met de gevorderde rente. Ook zullen gedaagden hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van de kosten van het onderzoek van KCG en Dekra, vermeerderd met de wettelijke rente, als kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Gedaagden hebben die vordering niet betwist. De gevorderde buitengerechtelijke kosten komen eveneens voor vergoeding in aanmerking.
5.14.
De proceskosten komen voor rekening van gedaagden (ook hoofdelijk), omdat zij ongelijk krijgen. Gedaagden worden ook hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 124,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door eiser worden gemaakt. De gevorderde rente over de proces- en nakosten is op na te melden wijze toewijsbaar.
5.15.
Hetgeen door en namens partijen voor het overige nog is aangevoerd, kan buiten beschouwing blijven nu dit niet tot een andere beslissing leidt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan eiser van (€ 15.000,00 + € 2.313,71 + € 925,00 =) € 18.238,71, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 15.000,00 vanaf 10 maart 2018, over € 2.313,71 en over € 925,00 vanaf 3 november 2020, steeds tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt gedaagden, hoofdelijk als voormeld, tot betaling van de proceskosten van eiser, die de kantonrechter aan de kant van eiser tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 118,35
griffierecht € 499,00
salaris gemachtigde € 746,00,
vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.3.
veroordeelt gedaagden, hoofdelijk als voormeld, tot betaling van € 124,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door eiser worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten vanaf de datum gelegen 14 dagen nadat die nakosten zijn gemaakt;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter