ECLI:NL:RBNHO:2021:8362

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 oktober 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
HAA 21/2989
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake Wob-verzoek en overschrijding beslistermijn

In deze zaak heeft eiseres op 12 januari 2017 een verzoek ingediend bij de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) voor de openbaarmaking van documenten met betrekking tot besmettingen met PepMV en het gebruik van vaccins tegen PepMV. Na een beslissing op het bezwaarschrift van eiseres op 10 oktober 2017, heeft eiseres op 6 april 2021 opnieuw een verzoek ingediend om het eerdere Wob-verzoek te heropenen. Verweerder heeft de beslistermijn op 4 mei 2021 met vier weken verlengd, maar heeft uiteindelijk niet tijdig beslist. Eiseres heeft verweerder op 2 juni 2021 in gebreke gesteld, waarna verweerder in een verweerschrift van 9 augustus 2021 erkende dat de beslistermijn was overschreden. Verweerder gaf aan dat capaciteitsproblemen en de behandeling van andere verzoeken de oorzaak waren van de vertraging.

De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder alsnog binnen vier weken na de uitspraak een besluit moet nemen. Tevens is bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het niet tijdig nemen van een besluit. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die door verweerder moeten worden betaald. De uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, rechter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/2989

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. J.A.A. van de Ven)
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

Inleiding

Eiseres heeft op 12 januari 2017 bij verweerder op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) een verzoek ingediend tot openbaarmaking van documenten die betrekking hebben op het (verdenkingen van) besmettingen met PepMV en het gebruik van vaccins tegen PepMV door [# 1] te [plaats]. Verweerder heeft op 10 oktober 2017 op het bezwaarschrift van eiseres beslist.
Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar verzoek van 6 april 2021 op grond van artikel 3, van de Wob. Het verzoek betreft het verzoek van eiseres het onderzoek van het eerdere Wob-verzoek te heropenen en (opnieuw) een voor bezwaar vatbaar besluit te nemen en te openbaren in ieder geval de volgende documenten:
Alle “rapportages keuringstoezicht” die [# 2]- mede op grond van mandaat van de NVWA - heeft opgemaakt bij [# 1]
Alle overige inspectierapporten die anderszins door of vanwege het bestuursorgaan zijn opgemaakt bij [# 1]
De melding die door [# 3] te Enkhuizen werd gedaan op of omstreeks 26 augustus 2015 ter zake van het aantreffen van PepMV in een partij tomatenplanten die kort tevoren waren opgekweekt door [# 1]
De notulen van de adviescommissie Groenteplanten van [# 2] waar het bestuursorgaan samen met [# 1] zitting heeft
Alle andere documenten die onder het bereik van het Wob-verzoek van eiseres vallen en waarin het bestuursorgaan tot op heden nog geen opgaaf van heeft gedaan.
Verweerder heeft op 9 augustus 2021 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Eiseres heeft per e-mail de aanvraag ingediend op 6 april 2021. Verweerder moet binnen vier weken beslissen op de aanvraag. Dat staat in artikel 6 van de Wob. Op grond van het tweede lid kan het bestuursorgaan deze termijn verlengen met maximaal vier weken. Verweerder heeft de beslistermijn op 4 mei 2021 met vier weken verlengd. Nu het verzoek op 6 april 2021 is ingediend had verweerder uiterlijk op 31 mei 2021 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij. Eiseres heeft verweerder op 2 juni 2021 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Verweerder heeft in het verweerschrift van 9 augustus 2021 erkend dat de beslistermijn is overschreden. Verweerder stelt dat de medeoorzaak van de overschrijding van de beslistermijn is gelegen in de achterstanden ten aanzien van de behandeling van andere, omvangrijke verzoeken, de grote hoeveelheid ingediende Wob-verzoeken bij de NVWA, capaciteitsproblemen binnen de NVWA en de benodigde prioritering van de behandeling van al deze verzoeken. Onderhavig verzoek is in behandeling. De behandeling van dit verzoek neemt echter meer tijd in beslag dan aanvankelijk werd gedacht. Verweerder dient derde belanghebbenden nog om een zienswijze te vragen alvorens een besluit te kunnen nemen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het belang van eiseres tot het tijdig nemen van een besluit op het verzoek dient te wijken voor het belang van een goede en zorgvuldige besluitvorming en het borgen van belangen van alle betrokken derden. Een termijn van twee weken waarbinnen verweerder alsnog een zorgvuldig besluit op het verzoek bekend moet maken is op voorhand niet haalbaar. Verweerder acht een nadere beslistermijn van acht weken realistisch en verzoekt de rechtbank dan ook een termijn van acht weken te bepalen voor het bekendmaken van het besluit, zonder dat aan deze opdracht een dwangsom verbonden wordt. Verweerder geeft aan dat hij bereid is de proceskosten ad € 360,- te vergoeden voor het indienen van dit beroepschrift met een wegingsfactor 0,5.
Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. Indien de omvang van het verzoek hiertoe aanleiding geeft, kan de rechtbank op grond van artikel 15b, eerste lid, van de Wob een andere termijn geven. Verweerder heeft uitgelegd waarom hij acht weken nodig heeft.
De rechtbank zal, gezien de omvang van het verzoek en het tijdsverloop tussen het indienen van het verweerschrift op 9 augustus 2021 en de datum van de deze uitspraak, verweerder opdragen binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van het opleggen van een dwangsom. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 374,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen vierweken na de dag van verzending van deze uitspraak
alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag
waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te
vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 374,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.