In deze zaak heeft Airhelp Limited, gevestigd te Hong Kong, een vordering ingesteld tegen Turk Havayollari A.O., gevestigd te Ankara, Turkije, wegens compensatie voor een vertraagde vlucht. De vordering is ingesteld op 25 juni 2020, na een vertraging van de vlucht op 19 juni 2019, waardoor de passagier zijn aansluitende vlucht heeft gemist. Airhelp heeft de vordering gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij vertragingen. De vervoerder heeft echter aangevoerd dat Airhelp rauwelijks heeft gedagvaard, omdat er geen volledige documentatie was overgelegd en de vervoerder niet in de gelegenheid was gesteld om de claim te beoordelen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat Airhelp voldoende bewijs heeft geleverd dat de passagier zijn vorderingsrecht heeft overgedragen. De kantonrechter oordeelt dat de vordering van Airhelp op grond van de Verordening toewijsbaar is, maar wijst de vordering tot buitengerechtelijke incassokosten af, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. De kantonrechter concludeert dat Airhelp in de proceshouding niet heeft getracht om het geschil minnelijk op te lossen, wat heeft geleid tot de beslissing om Airhelp in de proceskosten te veroordelen.
Uiteindelijk wordt de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 400,00 aan Airhelp, vermeerderd met wettelijke rente, terwijl Airhelp wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de vervoerder. Dit vonnis is uitgesproken door kantonrechter M.M. Kruithof op 15 september 2021.