ECLI:NL:RBNHO:2021:8711

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
8863531 \ CV FORM 20-9449
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 6 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en Croatia Airlines. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten met de vervoerder voor een vlucht van Dubrovnik naar Amsterdam, maar miste zijn aansluitende vlucht door een vertraging van de eerste vlucht. De passagier verzocht compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die rechten van luchtreizigers regelt bij vertragingen. De vervoerder betwistte de compensatie en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden en een toestelwissel. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat de vertraging door deze omstandigheden was veroorzaakt. De rechter wees het verzoek van de passagier tot compensatie toe, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De vervoerder werd veroordeeld tot betaling van in totaal € 298,80 aan de passagier, vermeerderd met rente en kosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8863531 \ CV FORM 20-9449
Uitspraakdatum: 6 oktober 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff
tegen
Croatia Airlines
gevestigd te Zagreb (Kroatië)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 9 november 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 16 december 2020.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Dubrovnik Airport (Kroatië) naar Pleso Airport (Zagreb, Kroatië) met vluchtnummer OU669 en aansluitend naar AmsterdamSchiphol Airport met vluchtnummer KL1944 op 22 november 2018. De geplande aankomsttijd van vlucht KL1944 was donderdag 22 november 2018 om 17:10 uur lokale tijd.
2.2.
Vlucht OU669 is vertraagd uitgevoerd, waardoor de passagier de aansluitende vlucht heeft gemist. De passagier is omgeboekt naar andere vluchten en is uiteindelijk op vrijdag 23 november 2018 om 09:54 uur lokale tijd te Amsterdam aangekomen, met een vertraging van 16 uur en 44 minuten.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagier verzoekt de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 november 2018 tot de datum van betaling van de hoofdsom;
- primair € 90,75 en subsidiair € 48,80 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 18 januari 2019 tot de datum van betaling van de kosten;
- de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 18 januari 2019 tot de datum van betaling van de kosten;
- de nakosten.
3.2.
De passagier baseert zijn verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00. Daarnaast maakt de passagier aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming te Amsterdam
,zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.3.
De vervoerder heeft - samengevat – aangevoerd dat sprake was van buitengewone omstandigheden, te weten slechte weersomstandigheden in combinatie met een reconstructie en inkorting van de landingsbaan te Dubrovnik, waardoor het vluchtschema op 22 november 2018 is verstoord.
4.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. Enerzijds voert de vervoerder aan dat vlucht OU419 is uitgevoerd met het toestel met vliegtuigregistratienummer 9ACTI van het type Dash 8Q400 en dat dit type toestel zelfs op de verkorte landingsbaan en tijdens slechte weersomstandigheden kon landen. Anderzijds was het toestel dat vlucht OU419 uitvoerde volgens de vervoerder juist niet in staat om in Dubrovnik te landen vanwege de ontstane weersomstandigheden en de verkorte landingsbaan en landde vlucht OU419 daarom in plaats daarvan in Split. Overigens is onduidelijk waarom de omleiding van vlucht OU419 naar Split van invloed was op de uitvoering van de onderhavige vlucht. Voor zover bedoeld is dat deze vlucht voorafgaand aan de onderhavige vlucht is uitgevoerd, is dit onbegrijpelijk nu de vervoerder heeft gesteld dat de vlucht in kwestie oorspronkelijk zou worden uitgevoerd met het vliegtuig 9ACQF. Daarnaast stelt de vervoerder dat het toestel 9ACQF van het type Airbus 319-100 normaal gesproken ook op de verkorte landingsbaan had kunnen landen, maar dat dit door de weersomstandigheden niet mogelijk was op dat moment. Volgens de vervoerder heeft het Operations Center besloten om dit toestel in te zetten, omdat het op dat moment het enige beschikbare vliegtuig met een vliegklare bemanning was. De kantonrechter begrijpt het verweer van de vervoerder aldus dat dit toestel eerst een “ferry flight” heeft gemaakt van Zagreb naar Dubrovnik met vlucht OU7668. Niet valt in te zien hoe dit toestel op Dubrovnik heeft kunnen landen, terwijl dit volgens de vervoerder met dit type toestel niet mogelijk was. Het verweer van de vervoerder is al met al onbegrijpelijk en tegenstrijdig. De door de vervoerder overgelegde verklaring van de kapitein Vidan kan de vervoerder niet baten, nu het verweer van de vervoerder niet overeenkomt met deze verklaring.
4.5.
Gelet op het voorgaande kan het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden niet slagen. Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal het verzoek tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen. De verzochte wettelijke rente over de hoofdsom is als niet weersproken toewijsbaar.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek niet betwist. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De kantonrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door de passagier kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn. Omdat het subsidiair verzochte bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief (inclusief btw), zullen de subsidiair verzochte buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
4.6.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij ongelijk krijgt. De verzochte rente over de toe te wijzen proceskosten is niet toewijsbaar met ingang van 18 januari 2019 omdat de vervoerder ten aanzien van deze kosten dan nog niet in verzuim is, zodat aan de eisen van art. 6:119 BW niet is voldaan. De verzochte rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
4.7.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt.
4.8.
Op verzoek van de passagier zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 298,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 250,00 vanaf 22 november 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op € 83,00 aan griffierecht en € 75,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 37,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M. Kruithof, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open