ECLI:NL:RBNHO:2021:8933

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
15.246407.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van gewapende overval op kledingwinkel met psychische overmacht als verweer

Op 17 september 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een gewapende overval op een kledingwinkel in Hoorn op 12 september 2020. De verdachte, die samen met een medeverdachte handelde, werd beschuldigd van diefstal met geweld, waarbij een geldbedrag van ongeveer €597,- werd weggenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie gepleit voor bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte niet als medepleger kon worden aangemerkt, maar slechts een ondersteunende rol had gespeeld.

De rechtbank heeft de verklaringen van de medeverdachte als betrouwbaar beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. De rechtbank heeft de rol van de verdachte als essentieel beschouwd, aangezien hij de medeverdachte naar de plaats delict had gereden, hem een vuurwapen had gegeven en instructies had gegeven over de uitvoering van de overval. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft de psychische overmacht die door de verdediging werd ingeroepen, verworpen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is de verdachte verplicht om zich te melden bij de reclassering en zich te laten behandelen. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding van €2.000,- toegewezen gekregen voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.246407.20 (P)
Uitspraakdatum: 17 september 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 september 2021 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1],
hierna te noemen verdachte.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.E. Grijsen en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H.E. Berman, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 september 2020 te Hoorn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, een geldbedrag van ongeveer €597,- (vijfhonderd zevenennegentig euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], gevestigd aan de
[adres 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam 1] en/of [naam 2], medewerksters van die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s), hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld, [naam 1] en/of [naam 2], medewerksters van [slachtoffer], heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer €597,- (vijfhonderd zevenennegentig euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], gevestigd aan de [adres 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond uit het tonen en/of richten van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) aan/op die [naam 1] en /of [naam 2];
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
een of meer (nog onbekende) perso(o)n(en) op of omstreeks 12 september 2020 te
Hoorn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen, een geldbedrag van ongeveer €597,- (vijfhonderd zevenennegentig euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], gevestigd aan de [adres 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam 1] en/of [naam 2], medewerksters van die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s), hetzij de vlucht mogelijk te
maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld, [naam 1] en/of [naam 2], medewerksters van [slachtoffer], heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer €597,- (vijfhonderd zevenennegentig euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], gevestigd aan de [adres 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond uit het tonen en/of richten van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) aan/op die [naam 1] en/of [naam 2]
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 12 september 2020 te Hoorn opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, door die (nog onbekende) perso(o)n(en) met zijn auto te vervoeren naar en van de plaats delict.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging gepleegd en daartoe onder meer aangevoerd dat het totaal aan handelingen zoals verricht door verdachte ten behoeve van de overval op de winkel duiden op een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en de medeverdachte.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich – samengevat – op het standpunt gesteld dat verdachte niet als medepleger kan worden aangemerkt en van het primair ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken, nu diens rol slechts het rijden van de medeverdachte van locatie A naar locatie B is geweest.
De raadsvrouw heeft voorts naar voren gebracht dat de door medeverdachte [naam 3] afgelegde verklaringen over een verdergaande rol van verdachte innerlijk tegenstrijdig zijn, geen steun vinden in het dossier en derhalve als onbetrouwbaar dienen te worden beschouwd.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
Bewijsoverweging
Ten aanzien van de bewezenverklaring van het feit overweegt de rechtbank het volgende.
Medeverdachte [naam 3] heeft direct bij zijn eerste verhoor bij de politie op 23 oktober 2020 een verklaring afgelegd waarin hij bekend heeft de overvaller te zijn geweest en waarin hij ook verklaard heeft over de rol van zijn medeverdachten, waaronder verdachte, als mededaders van de overval.
Vervolgens is [naam 3] bij de rechter-commissaris op 19 april 2021 opnieuw gehoord over het tenlastegelegde en daar heeft hij verklaard in lijn met de hiervoor genoemde verklaring bij de politie.
De rechtbank acht de verklaringen van medeverdachte [naam 3] gedetailleerd, consistent en in lijn met het dossier. Verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd bij de politie en ter zitting als het gaat over waar hij zich bevond en (de lijn van) gebeurtenissen op de dag van de overval Daarbij ziet de rechtbank geen motief voor de medeverdachte om valselijk te verklaren over de rol van verdachte, juist nu hij ook uitgebreid heeft verklaard over zijn eigen aandeel.
Op grond van het bovenstaande ziet de rechtbank geen belemmeringen om de verklaringen van medeverdachte [naam 3] voor het bewijs te bezigen en komt de rechtbank derhalve – in samenhang met de overige voor het bewijs gebezigde bewijsmiddelen – tot vaststelling van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte wordt bedreigd door [naam 4] en moet hem een geldbedrag betalen.
Verdachte en medeverdachte [naam 3] rijden op 12 september 2020 richting het winkelgebied te Hoorn. Verdachte is bestuurder van de auto, een Opel met kenteken [kenteken], en de medeverdachte is de bijrijder. In de auto is in bijzijn van verdachte besproken wat de medeverdachte ter plaatse moest doen. Verdachte navigeerde. Vlak voordat zij aankomen in de buurt van de [slachtoffer] te Hoorn, geeft verdachte een vuurwapen, gewikkeld in een doek, aan de medeverdachte en zegt tegen hem dat hij dat moet gebruiken om het geld te pakken. De medeverdachte is hierna de hiervoor genoemde kledingwinkel binnen gegaan, heeft het vuurwapen gericht op de in de winkel aanwezige medewerksters en heeft gevraagd naar het geld.
Vervolgens heeft de medeverdachte geld en een geldkistje weggepakt van de balie en is hij de winkel uitgerend in de richting van verdachte, die in voornoemde Opel met draaiende motor zat te wachten in de [adres 3]. Verdachte merkt op dat de buit laag is. De medeverdachte is aan de passagierszijde ingestapt en hierna zijn verdachte en hij weggereden naar een parkeerplaats. Daar aangekomen zegt verdachte tegen de medeverdachte dat die het geld in een daar geparkeerd staande auto moet gooien en het wapen moet weggooien.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Bij de beoordeling of de bijdrage van verdachte als medeplegen kan worden aangemerkt stelt de rechtbank voorop dat het niet in de laatste plaats verdachte is geweest die van de overval zou profiteren (doordat hij van [naam 4] af zou zijn), zodat een scenario waarin hij een rol van ondergeschikt belang heeft gespeeld op voorhand al minder waarschijnlijk is. Dat zich ook de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte heeft voorgedaan, is naar het oordeel van de rechtbank op grond van de hierboven besproken feiten en omstandigheden komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde, bestaande uit:
  • het samen met de medeverdachte zich begeven naar de te overvallen winkel terwijl verdachte de auto bestuurt, navigeert en er instructies over de uitvoering worden gegeven;
  • het geven van een vuurwapen aan de medeverdachte om de overval mee te plegen met de instructie dat hij dat moet gebruiken om het geld te krijgen;
  • het met draaiende motor wachten op de medeverdachte, opmerking maken over de buit en het met hem na de overval wegrijden;
  • het instrueren van de medeverdachte waar hij het geld moet afgeven en waar hij het op een vuurwapen gelijkend voorwerp moet dumpen,
naar het oordeel van de rechtbank namelijk van zodanig groot gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank de primair ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging gepleegd bewezen.
Dat verdachte pas na de overval zou hebben geweten dat door de medeverdachte een overval diende te worden gepleegd, acht de rechtbank gelet op de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden niet geloofwaardig. Dit wordt nog onderstreept door het tapgesprek tussen verdachte en [naam 5] d.d. 28 september 2020, waarin wordt gezegd dat verdachte zich ook moet melden als [naam 5] komt vast te zitten, omdat dit een goede “teamset” is en waarin ook wordt gezegd dat de politie weet dat verdachte de overval heeft gepleegd. Voorts is het verdachte die gedurende dit gesprek aan [naam 5] vraagt of hij Ian (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [naam 3]) heeft gesproken, waarop [naam 5] bevestigend antwoordt en zegt dat ze met z’n drieën gaan verklaren. Ook uit de verklaring van getuige [naam 6] blijkt dat [naam 5] en verdachte kennis dragen van de overval.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 september 2020 te Hoorn, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, een geldbedrag van € 597,-, toebehorende aan [slachtoffer], gevestigd aan de [adres 2], welke diefstal werd voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen [naam 1] en [naam 2], medewerksters van die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld bestond uit het richten van een vuurwapen op die [naam 1] en [naam 2].
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feitHet bewezenverklaarde levert op:

Diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Door de verdediging is een beroep gedaan op psychische overmacht. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij die ochtend met nog iemand was en dat zij een dreigtelefoontje van [naam 4] kregen. Hij werd bedreigd en zag geen andere oplossing. [naam 4] zei dat als hij niet met geld zou komen, hij dan de kogel zou krijgen. Hij moest € 3.000,- aftikken, aldus verdachte.
Uit verklaringen van de verdachten, maar ook van de overige betrokkenen in het dossier alsmede uit de tapgesprekken, blijkt weliswaar dat verdachte door genoemde [naam 4] werd bedreigd en afgeperst, maar anders dan de raadsvrouw heeft gesteld is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake was van het uitzonderlijke geval van een van buiten komende drang waaraan verdachte geen weerstand kon of hoefde te bieden. Niet gebleken is dat er geen sprake meer was van wilsvrijheid en ook wordt verdachte in staat geacht zelf maatregelen te hebben kunnen treffen tegen de dreiging, bijvoorbeeld door de politie op de hoogte te brengen of door op een andere manier aan het benodigde geldbedrag van € 3.000,- te komen.
Er zijn voor het overige ook geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek ex artikel 27 Wetboek van Strafrecht en met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft verzocht om de door de reclassering voorgestelde voorwaarden te verbinden aan voornoemde proeftijd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij een bewezenverklaring rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte alsmede de omstandigheden waaronder het feit door hem begaan is. Zij heeft voorgesteld om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren, te combineren met de oplegging van een taakstraf voor de duur van 100 uren.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een gewapende winkeloverval om onder een schuld van € 3.000,- uit te komen. Hij heeft een essentiële rol vervuld door een medeverdachte te brengen naar de te overvallen winkel, hem het wapen te geven en hem te instrueren om dat wapen te gebruiken om het geld weg te nemen. Vervolgens heeft hij met draaiende motor gewacht in een steeg en is hij, nadat deze medeverdachte met de buit is ingestapt, weggereden. Hierna heeft hij deze medeverdachte geïnstrueerd wat te doen met het geld en het wapen.
Een dergelijk misdrijf waarbij met een vuurwapen is gedreigd is ernstig en erg schadelijk voor daardoor getroffen winkelmedewerkers. Uit de verklaring van slachtoffer Wingelaar blijkt ook dat gevoelens van angst en onzekerheid bij haar tot op de dag van vandaag aanwezig zijn. Voorts brengt een feit als het onderhavige overlast met zich voor de betrokken winkel. Verdachte heeft echter alleen oog gehad voor zijn persoonlijke belangen. Voorts heeft hij ter zitting niet de volledige verantwoordelijkheid willen nemen voor zijn handelen. Het voorgaande rekent de rechtbank hem aan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van een uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte d.d. 1 oktober 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder veroordeeld is voor soortgelijke feiten.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de door de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten voor feiten als onderhavige, is in beginsel geen andere straf op zijn plaats dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
In haar rapport van 27 augustus 2021 adviseert de reclassering in het geval van een veroordeling tot oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting. Bij verdachte is sprake van een posttraumatisch stresssyndroom en daarnaast vormen het ontbreken van een zelfstandige woonruimte en dagbesteding alsmede schuldenproblematiek, stressfactoren in diens leven. De reclassering acht (verdere) hulp en begeleiding voor verdachte nodig bij het vormgeven van zijn leven en het verstevigen van factoren die hem beschermen in een leven zonder justitiële contacten.
De rechtbank kan zich vinden in het advies van de reclassering en neemt het over.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Voorts zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden aan het voorwaardelijk strafdeel.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [naam 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 6.142,25 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 2.782,25 aan begrote kosten voor therapeutische behandeling, € 360,- aan gederfd inkomen door minder gewerkte uren en
€ 3.000,- aan smartengeld.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen, met dien verstande dat ten aanzien van het gederfd inkomen dient te worden uitgegaan van het uurloon vermeld op de salarisspecificaties.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het materieel gevorderde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd en de onduidelijkheden een toewijzing thans in de weg staan.
Ten aanzien van het immaterieel gevorderde heeft de raadsvrouw verzocht het toe te kennen bedrag te matigen tot € 1.000,- en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ten aanzien van het materieel gevorderde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu deze kosten onvoldoende onderbouwd zijn en de bespreking ter zitting de onduidelijkheden met betrekking tot deze kostenposten niet heeft weggenomen. Met name blijft onduidelijk in hoeverre de kosten voor therapeutische behandeling zullen worden gedekt door de zorgverzekering en hoe de berekening van de gederfde loonkosten tot stand is gekomen.
Niet in geschil is dat de benadeelde partij als gevolg van de overval nadeel heeft geleden dat niet in vermogensschade bestaat, en wel in de vorm van aantasting in de persoon op andere wijze. Het slachtoffer heeft gesteld geestelijk letsel te hebben opgelopen waarvoor zij zich onder behandeling heeft gesteld. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat aantasting in de persoon op andere wijze reeds kan worden aangenomen. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,- billijk voor. In het bijzonder overweegt de rechtbank daartoe dat het een ernstig feit betreft, waarbij is gedreigd met een vuurwapen, en dat dit als gevolg heeft gehad dat het slachtoffer, gedurende langere tijd, gevoelens van angst, onrust en onveiligheid heeft ervaren.
In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de overige gevorderde immateriële schadevergoeding zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen]
aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
8 maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres 4] en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de
reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door [zorgverlener] of een soortgelijke zorgverlener, te
bepalen door de reclassering en zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[naam 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,- bestaande uit vergoeding voor immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [naam 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Maas, voorzitter,
mr. C.A.M. van der Heijden en mr. I.S. Burggraaff, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.A.K. Ramdjan,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 september 2021.
Mr. Burggraaff is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.