ECLI:NL:RBNHO:2021:9044

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
8678180 \ CV FORM 20-6351
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vlucht door staking personeel als geen buitengewone omstandigheid

In deze zaak hebben de passagiers een verzoek ingediend tegen Ryanair DAC, de vervoerder, naar aanleiding van de annulering van hun vlucht van Alicante naar Eindhoven op 26 juli 2018. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen. De vervoerder heeft geweigerd compensatie te betalen, stellende dat de annulering het gevolg was van een staking door eigen personeel, wat volgens hen een buitengewone omstandigheid zou zijn.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de vervoerder niet heeft aangetoond dat de staking als een buitengewone omstandigheid kan worden aangemerkt. De rechter verwijst naar eerdere uitspraken van het Europese Hof van Justitie, waarin is bepaald dat stakingen van eigen personeel niet onder de definitie van buitengewone omstandigheden vallen. De vervoerder heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de staking niet voorkomen had kunnen worden.

De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers toegewezen en de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 2.760,00, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de vervoerder niet kan beroepen op een cessieverbod in zijn algemene voorwaarden, omdat dit in strijd is met de consumentenbescherming. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8678180 \ CV FORM 20-6351
Uitspraakdatum: 13 oktober 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2.
[passagier sub 2]
3.
[passagier sub 3]
allen wonende te [woonplaats]
4.
[passagier sub 4], wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: Probe-ASP BV h.o.d.n. Aviclaim
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Ryanair DAC,
gevestigd te Dublin (Ierland)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. A.C.J. Houwers

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 23 juli 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 12 oktober 2020.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Alicante (Spanje) naar Eindhoven op 26 juli 2018, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is geannuleerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.5.
Passagiers sub 1 en sub 2 hebben de gepretendeerde vorderingen van hun minderjarigen kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan zichzelf gecedeerd.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 2.400,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 360,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 2.400,00. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder verzoekt bij wijze van incident om aanhouding van de zaak en betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Hierop wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder heeft verzocht om onderhavige procedure aan te houden in verband met de prejudiciële vragen die het Ambtsgericht te Hamburg heeft gesteld, in de zaak met kenmerk C-287/20 en tot in de cassatieprocedure (bekend onder zaaknummer 19-03488) is beslist, omdat de uitkomsten hiervan bepalend zijn voor onderhavige procedure. De centrale vraag in deze procedure is immers of een staking door het eigen personeel is aan te merken als buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening, aldus de vervoerder.
4.3.
Gelet op deze strekking van de EPGV, zal de kantonrechter de passagiers niet eerst in de gelegenheid stellen om op de incidentele vordering van de vervoerder te reageren, nu deze vordering zal worden afgewezen. De Hoge Raad heeft reeds bij arrest van 9 oktober 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1591) het cassatieberoep van de vervoerder verworpen. Voorts heeft het Hof inmiddels in het arrest van 23 maart 2021 (ECLI:EU:C:2021:226, met kenmerk C28/20) prejudiciële vragen beantwoord met betrekking tot staking door het eigen personeel. Vanuit het oogpunt van rechtseenheid en efficiëntie is er dan ook geen aanleiding (meer) om de onderhavige procedure aan te houden in afwachting van zaak C-287/20. De incidentele vordering zal daarom niet worden toegewezen.
4.4.
De vervoerder voert voorts aan dat passagiers sub 1 en sub 2 niet-ontvankelijk moeten worden verklaard voor zover hun vordering betrekking heeft op de minderjarige kinderen. In artikel 15.4.2. van de algemene voorwaarden van de vervoerder is immers een cessieverbod opgenomen. Het cessieverbod houdt in dat vorderingen die de passagiers op de vervoerder menen te hebben niet mogen worden overgedragen aan derden. De vervoerder beroept zich hierbij op een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 29 augustus 2019 (ECLI:NL:RBOBR:2019:5010). Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft echter, naar aanleiding van het hoger beroep in eerder genoemde zaak, bij arrest van 12 januari 2021 bepaald dat artikel 15.4.2. van de algemene voorwaarden van de vervoerder nietig is op de voet van artikel 3:40 lid 1 BW, voor zover het betreft het daarin opgenomen “cessieverbod” dat ziet op vorderingen van consumenten/passagiers die specifiek voortvloeien uit het bepaalde in die Verordening. De kantonrechter gaat dan ook voorbij aan dit verweer.
4.5.
Vast staat dat de oorspronkelijke vlucht van de passagiers is geannuleerd. De vervoerder is gelet hierop gehouden compensatie te betalen op grond van artikel 7 van de Verordening, tenzij hij kan aantonen dat de annulering is veroorzaakt door buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5, lid 3, van de Verordening, die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen, niet voorkomen konden worden.
4.6.
De vervoerder beroept zich op buitengewone omstandigheden omdat de annulering is veroorzaakt door de staking van (een deel van) het eigen personeel. In de punten 14 en 15 van de considerans van de Verordening staat dat omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening zich onder meer kunnen voordoen in geval van stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
4.7.
Niet iedere staking levert een buitengewone omstandigheid op. Het is aan de luchtvaartmaatschappij om aan te tonen dat de staking hoe dan ook niet voorkomen had kunnen worden door het treffen van maatregelen die op het tijdstip van de staking voldoen aan voor de luchtvaartmaatschappij aanvaardbare technische en economische voorwaarden.
4.8.
De vervoerder betoogt dat de vlucht is geannuleerd vanwege stakingen van een deel van het eigen personeel die door de vakbonden zijn geïnitieerd. De stakingen zijn geïnitieerd op een moment dat de vervoerder diverse vakbonden heeft erkend en zelfs reeds in onderhandeling was over een collectieve arbeidsovereenkomst. De werkonderbrekingen betreffen algemene eisen van werknemersorganisaties ter verbetering van de arbeidsomstandigheden. De vervoerder heeft zich ingespannen om de stakingen te vermijden, aldus de vervoerder. Zo heeft hij contact gezocht met diverse vakbonden om gesprekken met betrekking tot een collectieve arbeidsovereenkomst te voeren. Evenwel hebben enkele vakbonden gemeend over te moeten gaan tot stakingen. Aangezien de vervoerder in redelijkheid met de vakbonden overleg heeft gevoerd en de vakbonden hebben besloten om te gaan staken, is sprake van een buitengewone omstandigheid. Het was daarbij onmogelijk om redelijke maatregelen te nemen om de annulering te voorkomen, aldus de vervoerder.
4.9.
Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de vervoerder een (ongedateerde en ongetekende) verklaring overgelegd die volgens de vervoerder is opgesteld door de afdeling ‘Flight Operations’ en verwezen naar een uitspraak van een Spaanse rechter en twee uitspraken van Duitse rechters. Voor zover hieruit de door de vervoerder geschetste situatie volgt, overweegt de kantonrechter als volgt.
4.10.
In het arrest van het Hof van 23 maart 2021 heeft het Hof overwogen dat overweging 14 van de Verordening ziet op stakingen die geen verband houden met het bedrijf van de betrokken luchtvaartmaatschappij. Genoemde voorbeelden zijn stakingsacties van luchtverkeersleiders of het luchthavenpersoneel (zie overweging 42 en 43). Voorts overweegt het Hof dat een staking van het eigen personeel als een interne gebeurtenis moet worden aangemerkt. Dit geldt ook voor een staking die is begonnen nadat vakbonden daartoe hadden opgeroepen, aangezien zij in het belang van de werknemers van die onderneming handelen (zie overweging 44), zoals in de onderhavige zaak. Het Hof concludeert; “(…)
dat een stakingsactie die is begonnen na de oproep daartoe van een vakbond voor het personeel van een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert, waarbij de voorwaarden van de nationale wettelijke regeling en in het bijzonder de daarin bepaalde aanzegtermijn worden geëerbiedigd, die ertoe dient de eisen van de werknemers van deze luchtvaartmaatschappij kracht bij te zetten en waarbij zich een personeelscategorie heeft aangesloten die nodig is voor de uitvoering van een vlucht, niet onder het begrip „buitengewone omstandigheid” in de zin van deze bepaling valt.” Gesteld noch gebleken is dat de vakbonden niet de aanzegtermijn hebben geëerbiedigd op grond van de nationale wettelijke regeling. Dat de vervoerder zich heeft ingespannen om de stakingen te vermijden door in gesprek te gaan met de vakbonden, hetgeen overigens niet nader is onderbouwd, maakt dit niet anders. De vervoerder heeft dan ook onvoldoende onderbouwd dat de staking van het eigen personeel in dit specifieke geval moet worden aangemerkt als een buitengewone omstandigheid. De vordering van de passagiers op grond van artikel 7 van de Verordening wordt toegewezen.
4.11.
De verzochte wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.12.
De vervoerder voert aan dat hij op grond van artikel 15.2 van zijn algemene voorwaarden niet gehouden is om de door de passagiers gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten te voldoen. De kantonrechter overweegt dat eerder bij beschikkingen van 22 januari 2020 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:RBNHO:2020:505 en ECLI:NL:RBNHO:2020:535) van deze rechtbank is geoordeeld dat artikel 15.2 van de algemene voorwaarden van de vervoerder als een oneerlijk beding moet worden aangemerkt. Artikel 15.2 van de algemene voorwaarden van de vervoerder is door de kantonrechter in voormelde beschikkingen vernietigd en dient dan ook buiten toepassing te blijven.
4.13.
Voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door de passagiers kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn. Omdat het verzochte bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de verzochte buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
4.14.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat deze ongelijk krijgt.
4.15.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 2.760,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.400,00 vanaf 26 juli 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 236,00 aan griffierecht en € 218,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open