In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waterland. Eiser ontving een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW), maar deze werd door verweerder met ingang van 1 februari 2018 ingetrokken. Daarnaast werd eiser een bedrag van € 25.891,21 teruggevorderd over de periode van 1 februari 2018 tot en met 31 mei 2020, en werd er een boete van € 5.533,00 opgelegd. Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij zijn inlichtingenplicht niet had geschonden en dat de gemeente op de hoogte was van zijn financiële situatie.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de periode van 1 februari 2018 tot 1 februari 2020 aanzienlijke bedragen van zijn kinderen heeft ontvangen, maar deze niet heeft gemeld aan de gemeente. Dit leidde tot de conclusie dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden, waardoor het recht op bijstandsuitkering niet kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de bijstandsuitkering terecht was, maar dat de terugvordering van € 25.891,21 onjuist was gebruteerd. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting erkend dat het juiste bedrag van de netto terugvordering € 22.551,73 bedraagt.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover het de terugvordering en de boete betreft, en verweerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen over de hoogte van de terugvordering en de boete. Eiser heeft recht op een proceskostenvergoeding van € 3.071,- en het griffierecht van € 48,- zal door verweerder worden vergoed. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.