ECLI:NL:RBNHO:2021:9936

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
21/991
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing omgevingsvergunning voor dakopbouw in Haarlem

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een omgevingsvergunning voor een dakopbouw op een woonblok in Haarlem. Eiser, die de aanvraag had ingediend namens zijn buren, betwistte de afwijzing van de vergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. De rechtbank oordeelde dat eiser belanghebbende was bij de aanvraag, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat het voorgenomen gebruik in strijd met het bestemmingsplan niet kon worden verwezenlijkt. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de vergunning door verweerder voldoende gemotiveerd was, met name omdat het bouwplan in strijd was met de goede ruimtelijke ordening. Eiser had geen specifieke omstandigheden aangevoerd die zijn individuele situatie betroffen, en de rechtbank oordeelde dat de belangen van eiser bij extra woonruimte niet zwaarder wogen dan het algemeen belang. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees op het feit dat er geen gelijke gevallen waren die aanleiding gaven tot een andere beslissing. De uitspraak benadrukt het belang van de goede ruimtelijke ordening en de beoordelingsruimte van het bestuursorgaan in dergelijke zaken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/991

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigde: mr. J.E. van Gilst).

Procesverloop

In het besluit van 18 mei 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot verlening van een omgevingsvergunning voor een dakopbouw op het gehele woonblok op de percelen [percelen] afgewezen.
In het besluit van 6 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 26 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser woont op het adres [adres] en heeft namens het gehele woonblok een aanvraag omgevingsvergunning ingediend. De aanvraag ziet op de beoordeling van de mogelijkheid om deze opbouw, gelet op wat op grond van het bestemmingsplan is toegestaan, te realiseren. Ter zitting is door eiser bevestigd dat de aanvraag niet ziet op een omgevingsvergunning voor het bouwen van de opbouw.
2. Verweerder heeft vastgesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en heeft vervolgens gekeken of het plan desondanks kon worden toegestaan. Verweerder heeft geen gebruik willen maken van zijn afwijkingsbevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen en geeft daartoe de volgende motivering. De [straatnaam] is niet vergelijkbaar met andere straten. De [straatnaam] heeft een binnenterrein dat aandoet als een plein waar wordt verbleven. Het is daarom niet vergelijkbaar met omliggende straten waar men zich enkel verplaatst. Volgens verweerder vraagt deze situatie om meer kwaliteit. Verdichting van het binnenterrein door het ‘optoppen’ van het woonblok acht verweerder onwenselijk voor de beleving van het plein en in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Ook zal de [straatnaam] met een vierde bouwlaag niet goed aansluiten op het nieuwbouwproject ‘New Harlem’ dat daarnaast is gerealiseerd en bestaat uit huurwoningen van 2 tot 3 bouwlagen. Het door eiser ingediende ‘stedenbouwkundige supplement’ van 28 oktober 2020 heeft verweerder niet tot een ander inzicht gebracht. Ten slotte heeft het bouwplan gevolgen voor de privacy van de toekomstige bewoners van het project ‘New Harlem’. Hoewel deze gevolgen beperkt zijn, ziet verweerder hier toch ook een reden in gelegen om niet mee te willen werken aan de realisatie van het bouwplan.
3. Eiser kan zich niet vinden in de afwijzing, reden waarom hij beroep heeft ingesteld.
4. De rechtbank zal hieronder aan de hand van het wettelijke kader beoordelen of verweerder zijn medewerking heeft mogen onthouden aan het bouwplan. Alvorens daartoe over te gaan zal de rechtbank eerst het standpunt van verweerder bespreken dat eiser geen belanghebbende is.
Belanghebbende
4.1
Verweerder heeft ter zitting gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1369 en zich op het standpunt gesteld dat eiser geen belanghebbende is bij de omgevingsvergunning voor zover dat ziet op de woningen van de buren in het woonblok, omdat niet aannemelijk is (gemaakt) dat hij het bouwplan voor die andere woningen kan verwezenlijken.
4.2
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt.
Bij de beoordeling van de belanghebbendheid geldt de hoofdregel dat degene die een verzoek om vergunning indient in beginsel wordt verondersteld belanghebbende te zijn bij een beslissing op het verzoek. Dit kan anders zijn als het verzoek om het verlenen van een vergunning betrekking heeft op gronden die bij een ander in eigendom zijn of waarop een ander zakelijke rechten heeft. Als aannemelijk is gemaakt dat de voorgenomen activiteit niet kan worden verwezenlijkt, omdat de rechthebbende hiervoor geen toestemming wil geven en er geen mogelijkheid bestaat om de activiteit te verwezenlijken tegen de wens van de rechthebbende in dan is de aanvrager geen belanghebbende. In dat geval is het verzoek om vergunning geen aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk gemaakt dat het voorgenomen gebruik in afwijking van het bestemmingsplan niet kan worden verwezenlijkt. Immers niet gebleken is dat de buren van eiser geen medewerking willen of zullen verlenen aan het gewenste gebruik. De rechtbank concludeert daarom dat eiser belanghebbende is bij de aanvraag voor het gehele woonblok.
Het wettelijk kader
5.1
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Zomerzone Zuid’ (het bestemmingsplan). Op de gronden waar het bouwplan op ziet geldt de bestemming ‘wonen’. Het bouwplan is vanwege de hoogte in strijd met artikel 17.2, aanhef en onder e, van het bestemmingsplan.
5.2
Verweerder heeft het bouwplan getoetst aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° van de Wabo en artikel 4, vierde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Op grond van artikel 4, vierde lid van bijlage II van het Bor komt een dakopbouw in aanmerking voor verlening van een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan. De omgevingsvergunning kan echter slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Bij de beoordeling van de vraag of een bouwplan in strijd is met een de goede ruimtelijke ordening komt aan verweerder beoordelingsruimte toe, die door de bestuursrechter terughoudend wordt getoetst.
Afbakening van wat nog voorligt
6. Ter zitting is vastgesteld dat eiser geen rechterlijk oordeel (meer) wenst over de objectiviteit van de stedenbouwkundige, omdat verweerder inmiddels inhoudelijk heeft gereageerd op het door eiser ingediende supplement. De overige beroepsgronden van eiser komen hierna, voor zover voor de beslissing van belang, aan de orde.
De ruimtelijke onderbouwing
7.1
Eiser betwist dat met het bouwplan sprake is van verdichting van het binnenterrein. Eiser heeft berekend dat de kijkhoek vanuit het binnenterrein op het woonblok van eiser in de huidige situatie 34 graden is en met een vierde bouwlaag wijzigt in 37 graden. Volgens eiser is het verschil in perceptie op de openheid van het binnenterrein daardoor minimaal. Eiser wijst er bovendien op dat de dakopbouw een stuk zal worden teruggeplaatst ten opzichte van de bouwlagen eronder. Hierdoor zal de invloed van de dakopbouw op het binnenplein beperkt zijn.
Verder is eiser van opvatting dat het woonblok vanaf de voordeur bezien twee bouwlagen behoudt, omdat de bovenste laag – de te bouwen dakopbouw – niet kan worden aangemerkt als bouwlaag, maar als kap moet worden gezien. Gelet op de Stedenbouwkundige Randvoorwaarden die zijn vastgesteld bij de bouw van de woningen aan de [straatnaam] wordt ook met de opbouw nog steeds voldaan aan de daar geformuleerde uitgangspunten.
Wat betreft de privacy voert eiser nog aan dat het project ‘New Harlem’ op de erfgrens is gerealiseerd van het woonblok van eiser, aan de zijde van de achtertuin, waardoor niet is toegestaan dat ramen worden geplaatst aan die kant, anders dan de beoogde dakramen. Volgens eiser kan de privacy daarom niet (verder) worden aangetast door de dakopbouw.
7.2
Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar de Stedenbouwkundige uitgangspunten van Peltenburg, op het standpunt dat de woonblokken aan de randen van de buurt hoogte-accenten hebben en de woonblokken in het binnenste gedeelte bewust lager zijn gerealiseerd om hofjeswoningen te creëren met een binnenterrein en om aan te sluiten op het achterliggende kleinschaligere woonmilieu in de Slachthuisbuurt. Verweerder acht het optoppen van het woonblok van eiser in dat kader niet wenselijk. Daarnaast zou dan ook ten aanzien van het project ‘New Harlem’ een schaalsprong ontstaan van twee naar vier bouwlagen wat volgens verweerder niet passend is.
7.3
Weliswaar heeft verweerder de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan, hij is daar niet toe verplicht. De rechtbank geeft hierna haar oordeel over de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen afzien om van die bevoegdheid gebruik te maken.
Eiser heeft aannemelijk gemaakt dat de privacy van de toekomstige bewoners van ‘New Harlem’ slechts in zeer beperkte mate aangetast wordt door de dakopbouw. Echter is gebleken dat het aspect van privacy niet van doorslaggevende betekenis is geweest voor de besluitvorming.
[..]
Het woonblok van eiser is op de hierboven ingevoegde afbeelding het [locatie] woonblok.
Het woonblok heeft aan de zijde van het plein – waar de voordeur zich bevindt – twee bouwlagen bovengronds en aan de tuin kant drie bouwlagen. Verweerder hecht met name waarde aan de beleving van het binnenterrein en de aansluiting van het woonblok van eiser op de omringende woonblokken en buurten en aan de uitgangspunten die zijn gehanteerd bij de bouw van het plan. Uitgangspunt was dat de binnenste woonblokken van het plan lager zouden zijn dan de woningen aan de buitenranden. Deze uitgangspunten acht de rechtbank niet onredelijk. Weliswaar heeft eiser gemotiveerd betwist dat de kijkhoek vanaf het binnenterrein door het bouwplan weinig zal veranderen, dat neemt niet weg dat sprake zal zijn van een schaalsprong ten opzichte van de andere woonblokken. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft waarom hij het bouwplan in strijd acht met een goede ruimtelijke ordening. De beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging
8.1
Eiser voert verder aan dat extra woonruimte gewenst is omdat sinds het uitbreken van de coronapandemie steeds meer thuisgewerkt wordt en niet valt uit te sluiten dat deze situatie zich zal voortzetten. Volgens eiser streeft verweerder ernaar om de binnenstad te verdichten om zo verdichting in het buitengebied en de periferie te voorkomen. Ten slotte wordt de stad door medewerking aan het bouwplan voor het ‘middensegment’ behouden.
8.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de coronapandemie een uitzonderlijke situatie is en dat een gebouw uitgaat van een permanente situatie. Het toenemen van het woonoppervlak dient afgewogen te worden tegen de invloed op de kwaliteit van de buitenruimten en de invloed op naastgelegen woningen. Bovendien hebben andere huishoudens te kampen met hetzelfde probleem. Wat betreft de verdichting stelt verweerder dat in het Haarlems ruimtelijk beleid specifieke ontwikkelzones zijn aangewezen om het gewenste verdichtingsdoel van de stad te halen. De [straatnaam] is daar geen onderdeel van. In het ontwerp van [straatnaam] is een maximale dichtheid al afgewogen, rekening houdend met wat mogelijk is met betrekking tot de stedenbouwkundige context. Ten slotte doet eiser ten aanzien van het middensegment een twijfelachtige aanname, omdat de waarde van een woning door een vierde bouwlaag stijgt waardoor de vraag kan worden gesteld of hier het middensegment niet wordt overschreden op de langere termijn.
8.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom hij in dit geval aan het belang van eiser bij extra woonruimte minder gewicht heeft toegekend ten opzichte van het algemeen belang. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat eiser geen omstandigheden heeft aangevoerd die specifiek betrekking hebben op zijn individuele situatie. De beroepsgrond slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
9.1
Eiser voert verder aan dat het binnenterrein met de beoogde opbouw nog steeds een ruimere opzet heeft dan andere omliggende hoven en pleinen aan de Koningsteinstraat, Petrus Planciusstraat, Johannes Enschedehof en New Harlem.
9.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het ontwerp en de stedenbouwkundige uitgangspunten specifiek zijn afgestemd op dit gebied. De door eiser genoemde situaties zijn daarom niet vergelijkbaar.
9.3
Ter zitting is geconstateerd dat eiser niet direct een beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft willen doen, maar dat in reactie op het advies van de commissie voor bezwaarschriften, gelijkwaardige hoven en pleinen in kaart zijn gebracht om een oordeel te kunnen geven over de openheid daarvan ten opzichte van het woonblok van eiser. De rechtbank begrijpt daaruit dat in Haarlem andere hoven en pleinen zijn die minder ruim zijn opgezet dan bij het woonblok van eiser het geval is. Omdat geen sprake is van gelijke gevallen hoeft verweerder hier geen rekening mee te houden bij zijn besluitvorming. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Hesselink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.