In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is op 16 november 2022 een eindvonnis gewezen in de zaak tussen [eiser 1] c.s. en [gedaagde]. De zaak betreft een geschil over de gebruiksvergoeding voor een woning en de proceskosten na een eerder tussenvonnis van 18 mei 2022. In dat tussenvonnis werd [gedaagde] veroordeeld om de woning te verlaten en een gebruiksvergoeding van € 1.000,- per maand te betalen aan [eiser 1] c.s. De rechtbank heeft in dit eindvonnis de verdere beoordeling van de overige vorderingen aangehouden, omdat partijen overeenstemming hebben bereikt over de oplevering van de woning en de nutsvoorzieningen. Echter, er bleef onenigheid bestaan over de kosten en de proceskostenveroordeling.
[gedaagde] heeft in zijn verweer gesteld dat hij tijdig vervangende woonruimte heeft gevonden en dat hij heeft geprobeerd om tot een oplossing te komen, maar dat [eiser 1] c.s. dit onmogelijk maakte. Hij heeft ook aangevoerd dat hij door het conservatoir beslag van [eiser 1] c.s. niet in staat was om de gebruiksvergoeding te betalen. Aan de andere kant heeft [eiser 1] c.s. zijn vorderingen omtrent de buitengerechtelijke incassokosten en proceskostenveroordeling gehandhaafd, en betoogd dat [gedaagde] niet volledig aan het tussenvonnis heeft voldaan.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering met betrekking tot de nutsvoorzieningen en schadevergoeding is ingetrokken en dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn afgewezen. De rechtbank heeft [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, omdat de procedure noodzakelijk was om de patstelling tussen partijen te doorbreken. De totale proceskosten zijn vastgesteld op € 1.958,51, te vermeerderen met wettelijke rente. Daarnaast zijn beslagkosten van € 1.096,34 toegewezen, eveneens te vermeerderen met wettelijke rente. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.