ECLI:NL:RBNHO:2022:10032

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 november 2022
Publicatiedatum
11 november 2022
Zaaknummer
22/105
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek om kwijtschelding van een fraudevordering onder de Wet werk en bijstand

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om kwijtschelding van een fraudevordering. Eiseres had van 1 december 1994 tot en met 31 december 2008 en van 26 februari 2009 tot en met 9 december 2020 een bijstandsuitkering ontvangen. De gemeente Haarlem had haar bijstandsuitkering per 31 maart 2005 ingetrokken wegens schending van de inlichtingenplicht. Eiseres verzocht op 26 juli 2021 om kwijtschelding van de nog openstaande schuld van € 25.952,45, maar dit verzoek werd afgewezen op basis van de Beleidsregels 2012, omdat zij nog niet 50% van de vordering had afgelost.

De rechtbank oordeelt dat de beleidsvrijheid van verweerder onder de Wet werk en bijstand (WWB) niet onredelijk is toegepast. Eiseres stelde dat de Beleidsregels onder de Participatiewet (PW) van toepassing hadden moeten zijn, maar de rechtbank concludeert dat de oude beleidsregels niet onredelijk zijn. De rechtbank wijst erop dat de vordering op eiseres is ontstaan voor 1 januari 2013 en dat de Beleidsregels 2012 van toepassing zijn. Eiseres voldeed niet aan de voorwaarden voor kwijtschelding, aangezien zij nog niet de helft van haar schuld had afgelost.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van het verzoek om kwijtschelding. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan op 7 november 2022 en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/105

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L.A. Fischer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem , verweerder

(gemachtigde: S. Liefting).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van het verzoek van eiseres om kwijtschelding van de fraudevordering.
1.1.
Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 27 augustus 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 3 december 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder – onder aanvulling van de motivering – bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder. Eiseres was niet aanwezig.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft van 1 december 1994 tot en met 31 december 2008 en van 26 februari 2009 tot en met 9 december 2020 een bijstandsuitkering ontvangen. Bij besluit van 23 januari 2009 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres per 31 maart 2005 ingetrokken wegens schending van de inlichtingenplicht. Bij besluit van 11 maart 2009 heeft verweerder de uitkering over de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2008 teruggevorderd voor een bedrag van € 38.937,87 op grond van artikel 58 lid 1 onder a Wet werk en bijstand (WWB).
2.1.
Eiseres heeft op 26 juli 2021 een verzoek om kwijtschelding van de nog openstaande schuld – ter hoogte van € 25.952,45 – gedaan. Eiseres had op dat moment een bedrag van €12.985,42 afgelost. Het verzoek om kwijtschelding is – onder verwijzing naar artikel 13, vierde lid, onder a, van de Beleidsregels terug- en invordering en verhaal WWB 2012 (Beleidsregels 2012) – afgewezen. Hierbij heeft verweerder overwogen dat de vordering is ontstaan voor 1 januari 2013 en daarom zijn de Beleidsregels 2012 zijn toegepast. Omdat eiseres nog niet 50% van de vordering heeft afgelost, voldoet zij niet aan de in die Beleidsregels gestelde voorwaarden voor kwijtschelding. Daarbij heeft verweerder overwogen dat geen sprake is van onredelijke toepassing van de beleidsvrijheid behorende bij artikel 58, eerste lid, WWB. Ook ziet verweerder niet in dat de toepassing daarvan bijzonder nadelige gevolgen heeft voor eiseres. Daarom is het verzoek afgewezen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verzoek om kwijtschelding van de fraudevordering. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Kort samengevat stelt eiseres dat de bevoegdheid van artikel 58 WWB verweerder ertoe had moeten brengen om de Beleidsregels Terug- en invordering en Verhaal Participatiewet (Beleidsregels PW) toe te passen. Uit deze beleidsregels volgt namelijk – volgens eiseres – dat een fraudeschuld maximaal 10 jaar kan worden teruggevorderd. Deze termijn is inmiddels voorbij. Eiseres heeft inmiddels 12 jaar afgelost op de vordering.
3.1.
.Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat is het toetsingskader?
4. Tussen partijen is niet in geschil dat artikel 58 van de WWB van toepassing is op het verzoek tot kwijtschelding. Het terugvorderingsbesluit is vóór 1 januari 2013 genomen, namelijk op 18 november 2010, en de vordering op eiseres is dus voor die 1 januari 2013 ontstaan [1] . Op grond van artikel 58 WWB kunnen ten onrechte gemaakte kosten van de bijstand worden teruggevorderd. Het gaat daarbij om een discretionaire bevoegdheid van verweerder.
Mocht verweerder zijn besluitvorming baseren op de Beleidsregels 2012?
5. Eiseres stelt dat verweerder beleidsvrijheid heeft bij het invullen van zijn bevoegdheid tot terugvordering. Gelet op deze beleidsvrijheid had verweerder volgens eiseres het beleid zoals dat onder de Participatiewet (PW) is ontwikkeld toe moeten passen. Toepassing van de oude beleidsregels levert namelijk een ongerechtvaardigd onderscheid op en is volgens eiseres daarom onredelijk. Zij is lopende de terugvordering geconfronteerd met strengere regelgeving [2] , maar kan nu niet profiteren van de versoepeling. Eiseres stelt dat zij onder de Beleidsregels PW wel in aanmerking had kunnen komen voor kwijtschelding, omdat zij na tien jaar aflossen van de schuld kwijtschelding kan aanvragen.
6. Volgens vaste rechtspraak [3] ligt in de bevoegdheid om terug te vorderen ook de bevoegdheid om geheel of gedeeltelijk af te zien van verdere terugvordering besloten, dus om het restant van de schuld kwijt te schelden. [4] Ter uitvoering van artikel 58 van de WWB heeft verweerder destijds de Beleidsregels 2012 vastgesteld. In artikel 13, vierde lid, onder a, van deze beleidsregel is bepaald dat verweerder kan afzien van invordering als ten minste 50% van de fraudevordering is voldaan en aan de opgelegde betaalverplichting is voldaan gedurende 96 maanden bij een fraudevordering tot € 50.000,00. Dit beleid is naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk. Verweerder heeft met de beleidsregels 2012 ruimte gecreëerd om fraudevorderingen kwijt te schelden en heeft op die manier toepassing gegeven aan een bij wet geregelde begunstigende bevoegdheid. Op de datum dat eiseres het verzoek tot kwijtschelding heeft ingediend, had zij nog niet aan deze vereisten voldaan, aangezien zij nog niet de helft van haar schuld had afgelost. Eiseres voldeed dus niet aan de voorwaarden voor terugvordering.
7. Daarnaast is niet gebleken dat toepassing van de Beleidsregels PW voor eiseres gunstiger zou zijn. Daarbij wordt in eerste instantie opgemerkt dat – anders dan eiseres stelt – in de Beleidsregels PW niet staat dat een fraudevordering maximaal 10 jaar kan worden teruggevorderd. In de Beleidsregels PW staat dat fraudeschulden in alle gevallen terug- en ingevorderd worden, waarbij rekening wordt gehouden met inkomen en vermogen. Wanneer op grond van deze beleidsregels een verzoek tot kwijtschelding wordt ingediend, wordt een beoordeling gemaakt of iemand in aanmerking komt voor kwijtschelding en wordt een onderzoek verricht naar onder andere draagkracht naar de toekomst toe. Ter zitting is door gemachtigde van verweerder toegelicht dat deze beoordeling ook plaats vindt onder de Beleidsregels 2012. De Beleidsregels PW zijn in die zin dus niet gunstiger dan de Beleidsregels 2012.
8. De beleidsvrijheid die verweerder onder de WWB heeft, is naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk toegepast. Door verweerder is terecht toepassing gegeven aan de Beleidsregels 2012.
9. Eiseres heeft nog aangevoerd dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom haar persoonlijke omstandigheden niet hebben geleid tot kwijtschelding. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn gezien voor het oordeel dat toepassing van artikel 58 van de WWB nadelige gevolgen heeft voor eiseres. Ter zitting is toegelicht dat er geen persoonlijke omstandigheden zijn aangevoerd die beoordeeld hadden kunnen worden. De rechtbank volgt verweerder daarin. Eiseres heeft in bezwaar en beroep geen omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat toepassing van de Beleidsregels 2012 leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. De motivering in het bestreden besluit is daarom voldoende.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder het verzoek om kwijtschelding in redelijkheid heeft afgewezen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.E. Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet werk en bijstand Artikel 58 – Terugvordering (geldend op 25 maart 2009)
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand:
ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
in de vorm van geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;
voortvloeit uit gestelde borgtocht;
ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat;
anderszins onverschuldigd is betaald voorzover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen, of
anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:
1° de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 beschikt of kan beschikken;
2° bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.
2. Indien een gemeente ingevolge artikel 42, derde lid, gehouden is kosten van bijstand over een bepaalde periode aan een andere gemeente te vergoeden, geschiedt de terugvordering over die periode, voorzover zij nog niet heeft plaatsgehad, door het college van eerstgenoemde gemeente.
3. Het in aanmerking nemen van in de voorafgaande drie maanden ontvangen middelen wordt niet als terugvordering beschouwd.
4. Bij gebreke van tijdige betaling kan de vordering worden verhoogd met de wettelijke rente en de op de terugvordering betrekking hebbende kosten. Loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, kunnen worden teruggevorderd, voorzover deze belasting, premies en vergoeding niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding.
5. Terugvordering als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.
Participatiewet Artikel 58
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
(…)
7. In afwijking van het eerste lid kan het college besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering als bedoeld in het eerste lid af te zien, indien de persoon van wie de kosten van bijstand worden teruggevorderd:
a. gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
b. gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;
c. gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of
d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer aflost.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Beleidsregels terug- en invordering en verhaal WWB 2012 gemeente [plaats]
Artikel 13. Fraudeschulden
1. Onder een fraudeschuld wordt verstaan: ten onrechte verstrekte bijstand wegens schending van de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 17 lid 1 WWB of artikel 44 lid 1 WIJ;
2. Fraudeschulden worden in alle gevallen terug- en ingevorderd, waarbij rekening wordt gehouden met inkomen en vermogen;
3. Alvorens een benadelingsbedrag wordt vastgesteld, maar het aannemelijk is dat de benadeling groter dan € 10.000,00 zal zijn, kan conservatoir beslag door een deurwaarder worden gelegd op geld en goederen van betrokkene.
4. Burgemeester en wethouders kunnen afzien van invordering als:
a. ten minste 50% van de fraudevordering is voldaan èn als volgt aan de opgelegde betaalverplichting is voldaan:
gedurende 72 maanden bij een fraudevordering tot € 10.000,00;
gedurende 84 maanden bij een fraudevordering tot € 25.000,00;
gedurende 96 maanden bij een fraudevordering tot € 50.000,00;
gedurende 120 maanden bij een fraudevordering tot € 100.000,00;
gedurende 144 maanden bij een fraudevordering boven € 100.000,00.
Indien betrokkene niet heeft voldaan aan de hier bedoelde betaalverplichting kunnen de niet-betaalde termijnen alsnog ineens worden betaald tegen finale kwijting;
b. na 72 maanden geen betalingen zijn ontvangen en het niet aannemelijk is dat deze nog zullen worden ontvangen; of als
c. gedurende 36 maanden volledig aan de opgelegde betaalverplichting is voldaan en een afkoopvoorstel wordt gedaan met als uitgangspunt dat ten minste 50% van het restsaldo wordt voldaan.
5.Voorafgaande aan het jaar waarin kan worden besloten af te zien van invordering, wordt een vermogensonderzoek naar de debiteur ingesteld.
6. In geval van meerdere fraudebesluiten wordt lid 4 per fraudebesluit toegepast.
7. Burgemeester en wethouders kunnen alleen overwegen mee te werken aan een minnelijke schuldregeling als ten minste 36 maanden aan de opgelegde betaalverplichting is voldaan en hiermee ten minste 50% van de hoofdsom is voldaan;
8. In geval sprake is van een combinatie van fraude- en niet-fraudevorderingen en/of geldleningen, zal debiteur eerst gedurende de onder lid 4 onder a. genoemde maanden moeten aflossen op de fraudeschuld, waarna een restsaldo van deze fraudeschuld buiten invordering wordt gesteld en zal debiteur vervolgens gedurende (maximaal) 36 maanden moeten aflossen op de niet-fraudeschuld of geldlening, waarna een restsaldo van deze niet fraudeschuld of geldlening buiten invordering wordt gesteld.
9. In geval van fraudevorderingen is artikel 12 niet van toepassing.
Artikel 30. Hardheidsclausule
Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de betrokkene afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, als strikte toepassing van deze beleidsregels leidt tot onbillijkheden van zwaarwegende aard.
Beleidsregels Terug- en Invordering en verhaal Participatiewet gemeente [plaats] 2015
Artikel 13. Fraudeschulden
1. Onder een fraudeschuld wordt verstaan: ten onrechte verstrekte bijstand wegens schending van de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 17 lid 1 Participatiewet .
2. Fraudeschulden worden in alle gevallen terug- en ingevorderd, waarbij rekening wordt gehouden met inkomen en vermogen.
3. Alvorens een benadelingsbedrag wordt vastgesteld, maar het aannemelijk is dat de benadeling groter dan € 2.000,00 zal zijn, kan conservatoir beslag door een deurwaarder worden gelegd op geld en goederen van betrokkene.
4. Voorafgaande aan het jaar waarin kan worden besloten af te zien van invordering zoals opgenomen in artikel 58 lid 7 sub a, b, en c Participatiewet, wordt een vermogensonderzoek naar de debiteur ingesteld.
5. Wanneer belanghebbende minimaal 75% van het totale benadelingsbedrag ineens aflost, zoals bedoeld in artikel 58 lid 7 sub d Participatiewet, dan ziet het college af van verder terugvordering. Voorafgaand aan dit besluit wordt een vermogensonderzoek naar de debiteur ingesteld.
6. In geval sprake is van een combinatie van boete, fraude- en niet-fraudevorderingen en/of geldleningen, zal debiteur eerst de boete moeten aflossen, vervolgens de fraudeschuld, en zal debiteur vervolgens gedurende (maximaal) 36 maanden moeten aflossen op de niet-fraudeschuld of geldlening, waarna een restsaldo van deze niet fraudeschuld of geldlening buiten invordering wordt gesteld.
Artikel 30. Hardheidsclausule
Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de betrokkene afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, als strikte toepassing van deze beleidsregels leidt tot onbillijkheden van zwaarwegende aard.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 24 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:241.
2.Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 8 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3084.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3671 en