ECLI:NL:RBNHO:2022:10653

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
C/15/314375 / HA ZA 21-145 (evs)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling op basis van onderhandse geldleningsovereenkomsten en bewijslevering

In deze zaak vorderen eisers, [eisers], betaling van diverse bedragen die zij aan gedaagde, [gedaagde], zouden hebben uitgeleend. Gedaagde betwist de terugbetalingsverplichting en stelt dat hij de onderhandse schuldbekentenissen niet heeft ondertekend en de gelden niet heeft ontvangen. De rechtbank heeft na bewijslevering door getuigen en handschriftdeskundigen geoordeeld dat gedaagde niet geslaagd is in het leveren van tegenbewijs. De rechtbank concludeert dat de handtekeningen op de akten authentiek zijn en dat deze akten dwingend bewijs opleveren van de verstrekte gelden. De rechtbank wijst de vordering van eisers toe, met inbegrip van de gevorderde rente en buitengerechtelijke kosten. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/314375 / HA ZA 21-145
Vonnis van 26 oktober 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van

1.[eiser] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiseres 1],
wonende te [woonplaats 2] ,
eisers, hierna “ [eisers] ”
advocaat mr. T.M. Maters te Huissen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde, hierna “ [gedaagde] ”
advocaat mr. A.M. Koopman te Alkmaar.
De zaak in het kort
[eisers] vorderen betaling van diverse bedragen die zij aan [gedaagde] zouden hebben uitgeleend. [gedaagde] betwist tot terugbetaling gehouden te zijn omdat hij de door [eisers] in het geding gebrachte onderhandse schuldbekentenissen niet zou hebben ondertekend en de gelden door hem niet zijn ontvangen.
Na bewijslevering door getuigen en twee handschriftdeskundigen wijst de rechtbank de vordering toe.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 november 2021, hierna “het tussenvonnis”;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor (4 getuigen) van 6 april 2022
  • de akte van 5 augustus 2022 van de zijde van [gedaagde] , houdende overlegging rapport handschriftdeskundige [naam 2] , alsmede de conclusie van [gedaagde] daarover
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor (4 getuigen) van 24 augustus 2022
  • conclusie na enquête en antwoord-akte na deskundigenbericht van 5 oktober 2022 aan de zijde van [eisers]
  • conclusie na enquête van 5 oktober 2022 aan de zijde van [gedaagde] .
1.2.
Vervolgens hebben beide partijen vonnis gevraagd.
2. De verdere beoordeling van het geschil
De overeenkomst van 25 november 2011 (€ 45.000,--)
2.1.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [eisers] voorshands geslaagd was in het bewijs van zijn stelling dat de handtekening onderaan de akte van 25 november 2011 van [gedaagde] afkomstig is. De rechtbank heeft [gedaagde] in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren.
De schuldbekentenis van 28 april van 2018 (€ 280.000,--)
2.2.
[gedaagde] is ook toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands aangenomen stelling dat de handtekening onderaan de akte van 28 april 2018 van hem afkomstig is.
2.3.
De rechtbank was tot voorgaande oordelen gekomen na waardering van het door [eisers] bijgebrachte bewijs. Dat bewijs bestond met name uit de conclusies van een onderzoek door handschriftdeskundige [naam 1] . Na onderzoek aan de hand van beschikbaar referentiemateriaal heeft die deskundige na een uitvoerige motivering het navolgende geconcludeerd over de ondertekening van de beide stukken:
Dit betekent dat de resultaten op basis van het huidige onderzoeksmateriaal veel waarschijnlijker zijn wanneer de betwiste handtekening een authentieke handtekening is van [gedaagde] dan wanneer het een vervalsing betreft die door een (willekeurige) andere persoon is geproduceerd.
2.4.
[gedaagde] heeft in het kader van de mogelijkheid tot het leveren van tegenbewijs zelf ook een onderzoek laten doen door een handschriftdeskundige, [naam 2] . Uit het rapport van deze deskundige blijkt het volgende:
5 Resultaten vergelijkend onderzoek
De betwiste handtekeningen komen qua algehele uitvoering overeen met de handtekeningen van [gedaagde] in het referentiemateriaal (zie bijlage 1). Ook wat betreft de hellingshoek, de proporties van de binnen de betwiste handtekeningen te onderscheiden grafische elementen en de verbondenheidsgraad passen de betwiste handtekeningen binnen de variatie die de referentiehandtekeningen ten aanzien van deze algemene ken merken vertonen. Verder komen de lijnkwaliteit en het verloop van de pendruk in de betwiste handtekeningen, die wijzen op een redelijk vlot schrijftempo, goed overeen met die geconstateerd in de originele referentiehandtekeningen. In het gedetailleerde verloop van de schrijfbeweging heb ik geen afwijkingen geconstateerd die vallen buiten de variatiebreedte van de referentiehandtekeningen.

6.Interpretatie resultaten

Bij vergelijking van de betwiste handtekeningen op de leningsovereenkomsten en schuldbekentenis met de handtekeningen van [gedaagde] op de referentiestukken heb ik redelijk tot goede overeenkomsten waargenomen. Significante verschillen, dat wil zeggen afwijkingen die niet passen binnen de variatiebreedte van het referentiemateriaal, heb ik niet geconstateerd. Deze bevindingen liggen in de lijn der verwachting wanneer de betwiste handtekeningen door [gedaagde] zelf zijn geplaatst. De kans om dezelfde mate van overeenkomst te vinden in nabootsingen van de handtekening van [gedaagde] door een willekeurige andere persoon acht ik vrij klein. De niet bijzonder hoge mate van complexiteit van diens handtekening in aanmerking nemend, acht ik de kans om deze mate van overeenkomst waar te nemen in door een geoefende vervalser vervaardigde nabootsingen echter ook niet uiterst klein.

De deskundige komt vervolgens tot het oordeel dat het waarschijnlijker is dat de betwiste handtekeningen authentieke handtekeningen van [gedaagde] zijn, dan dat de betwiste handtekeningen vervalsingen zijn.
2.5.
Gelet op de inhoud van dit rapport en de conclusie, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] niet geslaagd is in het leveren van tegenbewijs.
Daarmee komt vast te staan dat de handtekening onder beide akten van [gedaagde] afkomstig is. Dat betekent dat in dit geval de akten van 25 november 2011 en 28 april 2018 dwingend bewijs opleveren van de verstrekte gelden.
2.6.
In rov. 4.13.2 van het tussenvonnis heeft de rechtbank beslist dat [gedaagde] ook tegenbewijs mocht leveren tegen de dwingende bewijskracht van de akten. Op dit onderdeel zijn diverse getuigen gehoord.
2.7.
Feitelijk heeft alleen [gedaagde] zelf verklaard dat hij nooit geld van de ouders van zijn ex-vriendin [naam 3] heeft ontvangen. Daar tegenover staan de verklaringen van [naam 3] , de heer [eiser] en mevrouw [eiseres 2] die onder ede verklaarden dat er wel contant geld aan [gedaagde] is overhandigd. De rechtbank realiseert zich dat zij alle drie belang hebben bij deze verklaring, maar merkt op dat ook drie neutralere getuigen ofwel hebben verklaard dat zij hebben gezien dat aan [gedaagde] geld is overhandigd (getuige [getuige 1] ), ofwel een verklaring hebben afgelegd, die in het verlengde daarvan lagen (getuigen [getuige 2] en [getuige 3] ).
De enkele verklaring van [vader gedaagde]
“Ik heb van [gedaagde] nooit gehoord dat hij geld geleend had”kan daar uiteraard niet aan afdoen. Alleen al niet, omdat in het geheel niet vaststaat of [gedaagde] ooit over deze kwestie met zijn vader heeft gesproken.
Ook op andere wijze is niet gebleken van welk geld de diverse verbouwingen betaald zijn kunnen worden. De conclusie moet dan ook zijn dat [gedaagde] ook niet is geslaagd in het tegenbewijs van dit onderdeel.
De vordering is daarom in zoverre toewijsbaar.
Buitengerechtelijke kosten
2.8.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de vorige advocaat van [eisers] eenmaal een
– uitgebreide – ingebrekestelling heeft gestuurd aan [gedaagde] . Gelet op het feit dat de inhoud van die ingebrekestelling ook andere onderwerpen bevat (alimentatie, spaarbankboekje zoon) en dat de ingebrekestelling is verzonden nadat al conservatoir beslag was gelegd, is het niet redelijk om de gemaakte kosten op [gedaagde] te verhalen. Dit onderdeel van de vordering is daarom niet toewijsbaar.
2.9.
Wel toewijsbaar zijn de kosten van het deskundigenonderzoek dat [eisers] heeft laten verrichten ter vaststelling van zijn schade en de aansprakelijkheid van [gedaagde] . Onderbouwd is dat deze kosten € 2.722,50 bedragen.
Rente
2.10.
Als gevolg van de beslissingen in dit vonnis en in het tussenvonnis zal de gevorderde rente worden toegewezen, zoals hierna in de beslissing vermeld.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.11.
[gedaagde] heeft verzocht een veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, omdat hij bij eventuele executie van die veroordeling zijn huis zou kwijtraken.
2.11.1.
Bij een afweging van belangen op dit punt wegen die van [eisers] zwaarder. Niet betwist is dat de huidige woning van [gedaagde] een aanzienlijke overwaarde heeft, die hij mogelijk kan inzetten om te voldoen aan de veroordeling, of daarmee een voor alle partijen aanvaardbare oplossing te bereiken. In dat geval hoeft hij zijn woning niet te verliezen.
2.11.2.
Gelet op het in deze procedure vastgestelde feit dat [eisers] kennelijk kan beschikken over aanzienlijke bedragen, valt zonder onderbouwing niet in te zien dat er een groot risico bestaat dat [eisers] niet zou kunnen voldoen aan een mogelijk voor [gedaagde] gunstige beslissing van het gerechtshof in hoger beroep. Daarom bestaat ook geen aanleiding om aan de uitvoerbaarheid bij voorraad een zekerheidstelling te verbinden.
Beslagkosten
2.12.
[gedaagde] heeft betwist dat er sprake was van “vrees voor verduistering” van zijn onroerende zaak op het moment van het conservatoire beslag op zijn woning. Ter zitting heeft hij echter bevestigd dat hij op dat moment bezig was met een makelaar om zich te oriënteren op verkoop van de woning. In die zin is de vrees van [eisers] voor verduistering gegrond. De gevorderde beslagkosten zullen worden toegewezen voor zover die kenbaar zijn uit het dossier.
Proceskosten en nakosten
2.13.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding € 106,01
- griffierecht 1.357,00
- beslagkosten 559,66 (€ 309,- griffierecht + p.v. beslag)
- getuigentaxen 0,00
- salaris advocaat
8.718,50(3,5 punten × tarief € 2.491,-)
Totaal € 10.741,17
2.14.
[eisers] vordert daarnaast veroordeling van [gedaagde] in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten volgens het liquidatietarief. De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.
2.15.
Dit alles leidt tot de navolgende beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 280.000,- (tweehonderdtachtigduizend euro), vermeerderd met de contractuele rente van 1,5% per jaar vanaf 28 april 2018 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 5.500,- (vijfduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de contractuele rente van 4% per jaar vanaf 16 februari 2021 tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 45.000,- (vijfenveertigduizend euro), vermeerderd met de contractuele rente van 4% per jaar vanaf 25 november 2011 tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 2.722,50 (tweeduizend zevenhonderdtweeëntwintig euro en vijftig cent) aan buitengerechtelijke kosten (handschriftdeskundige), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 10.741,17, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2022.