ECLI:NL:RBNHO:2022:10753

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
C/15/325212 / HA ZA 22-118
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële ontbinding van een aanneemovereenkomst en ongedaanmakingsverplichtingen

In deze zaak gaat het om de vraag of de eiser, [eiser], de aanneemovereenkomst met de gedaagde, [gedaagde], rechtsgeldig partieel heeft ontbonden. De rechtbank heeft deze vraag bevestigend beantwoord. De gedaagde heeft meer dan voldoende tijd gekregen om de overeenkomst na te komen, maar heeft dit niet gedaan. Hierdoor zijn er ongedaanmakingsverplichtingen ontstaan. De rechtbank heeft het deskundigenrapport van [naam 2] gevolgd om de waarde van de door de gedaagde geleverde prestatie vast te stellen, omdat de gedaagde de inhoud hiervan onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. De kelderwerkzaamheden zijn buiten de berekening gelaten, omdat deze geen deel uitmaakten van de aanneemovereenkomst. De rechtbank heeft geoordeeld dat de buitengerechtelijke partiële ontbinding van de aanneemovereenkomst rechtsgeldig is, omdat er sprake was van een serieuze tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. De gedaagde is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 30.839,- aan de eiser, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De vorderingen van de gedaagde in reconventie zijn afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/325212 / HA ZA 22-118
Vonnis van 30 november 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. A. Knol te Assendelft, gemeente Zaanstad,
tegen
[gedaagde] , tevens handelend onder de naam [bedrijfsnaam 1],
wonende en zaak doende te [plaats 1] (NH),
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M. Maasdam te Berkhout, gemeente Koggenland.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.
De zaak in het kort
In deze zaak gaat het om het antwoord op de vraag of [eiser] de aanneemovereenkomst met [gedaagde] rechtsgeldig partieel heeft ontbonden. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. [gedaagde] heeft meer dan genoeg tijd gekregen om de aanneemovereenkomst alsnog na te komen. Door de partiële ontbinding zijn over en weer ongedaanmakingsverplichtingen ontstaan. Er bestaat discussie over de vraag wat de waarde is van de door [gedaagde] geleverde prestatie. Voor de beantwoording van deze vraag volgt de rechtbank het door [eiser] in het geding gebrachte deskundigenrapport, omdat [gedaagde] de inhoud hiervan onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Bij de vaststelling van de waarde van de prestatie van [gedaagde] blijven de kelderwerkzaamheden buiten de berekening, omdat deze werkzaamheden geen deel uitmaakten van de aanneemovereenkomst.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 februari 2022 met producties 1-8;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie met producties 1-5;
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties 9 en 10;
  • het tussenvonnis van 1 juni 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het bericht van 13 oktober 2022 van de zijde van [eiser] met producties 9-11;
  • de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2022, waar zijn verschenen [eiser] , vergezeld van mr. Knol voornoemd, en [gedaagde] , vergezeld van mr. Maasdam voornoemd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mr. Knol heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die hij ter zitting aan de rechtbank heeft overgelegd en die daarmee onderdeel zijn geworden van de processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 5 februari 2021 zijn [eiser] en [gedaagde] een aanneemovereenkomst aangegaan met betrekking tot de verbouwing aan en renovatie van de woning van [eiser] aan [adres 1] te [plaats 2] (hierna: de woning), voor een aanneemsom van € 164.257,50. In de aanneemovereenkomst zijn partijen een bouwtijd van acht tot twaalf weken overeengekomen.
2.2.
[eiser] en [gedaagde] zijn daarnaast meerwerk overeengekomen tot een bedrag van € 67.750,-.
2.3.
[eiser] heeft in mindering op de aanneemsom en het overeengekomen meerwerk een totaalbedrag van € 178.957,50 aan [gedaagde] voldaan.
2.4.
Bij e-mail van 16 oktober 2021 heeft [eiser] , voor zover hier van belang, het volgende aan [gedaagde] medegedeeld:

(…) je bent de hele week niet in [plaats 2] geweest, reageert niet op de vraag van [naam 1] of en wanneer ze je kan verwachten en heb je nog steeds geen planning gegeven voor de werkzaamheden.
Op deze manier kunnen we niet doorgaan.
(…)
Vanwege deze voortslepende situatie ben ik helaas genoodzaakt je voor de laatste keer te manen de planning met ons te delen. Deze wil ik uiterlijk maandag 18 oktober via de mail of op papier van je ontvangen. (…)”.
2.5.
Bij brief van 27 oktober 2021 heeft de advocaat van [eiser] , voor zover hier van belang, het volgende aan [gedaagde] medegedeeld:
“(…)
Op 24 september 2021 heeft nader overleg plaatsgevonden waarbij de lucht weer enigszins geklaard is. Afgesproken is dat u een planning zou gaan aanleveren en dat de oplevering van de werkzaamheden uiterlijk 1 december a.s. plaatsvindt. De planning is inderdaad enige weken later door u verstrekt waaruit ook blijkt dat inderdaad 1 december a.s. de oplevering geschiedt.
Helaas heeft cliënt moeten constateren dat de werkzaamheden vooralsnog niet vlotten, dat u vele dagen niet op het werk bent verschenen en ook niet komt op het moment dat u dat zelf heeft toegezegd. Bij cliënt zijn daarom opnieuw twijfels ontstaan over de tijdige oplevering van de werkzaamheden.
(…)
Gezien het voorgaande:
a.
stel ik u namens cliënt (voor de laatste maal) in gebreke en verzoek – zo nodig sommeer – ik u om uiterlijk 1 december 2021 de overeengekomen werkzaamheden te hebben afgerond, (…).”
2.6.
Bij e-mail van 15 november 2021 heeft [gedaagde] [eiser] laten weten dat hij vanwege persoonlijke omstandigheden de werkzaamheden nog niet heeft kunnen afmaken. Hij heeft [eiser] laten weten niet op 1 december 2021 te kunnen opleveren. Verder deelt hij, voor zover relevant, aan [eiser] mede:

(…) Ik mag eigenlijk 6 weken na operatie niks doen dat houd in dat ik half december eigenlijk weer kan werken op de klus. Ps ik wil het graag zo afspreken en ben nu bezig om alles weer op te starten vanaf 22 november durf ik het wel aan om te komen en met meerdere jongens toch te beginnen. (…) Enige wat ik kan zeggen is dat ik nog steeds wil afronden ondanks alles. (…)
2.7.
[gedaagde] is op 22 november 2021 niet komen opdagen bij [eiser] en heeft evenmin iets van zich laten horen.
2.8.
Op 1 december 2021 heeft de advocaat van [eiser] een brief naar [gedaagde] gezonden, waarin hij mededeelt, voor zover relevant:

(…) Cliënt heeft daarbij begrip getoond voor uw medische situatie, maar was anderzijds ook nog in afwachting van uw conform uw toezegging om het werk met behulp van derden tijdig na te komen. Geconstateerd moet worden dat u deze toezegging niet bent nagekomen en aldus ook niet tot oplevering uiterlijk 1 december 2021 bent gekomen. Het verzuim staat daarmee vast.
Op grond daarvan wordt hierdoor namens cliënt de aanneemovereenkomst partieel buitengerechtelijk ontbonden, namelijk voor dat deel dat niet, dan wel niet goed is uitgevoerd of nog hersteld moet worden. (…)
Cliënt zal thans een deskundige opdracht geven om een onderzoek te doen naar de waarde van de prestatie en de (herstel)kosten om het werk zodanig af te ronden als met u is overeengekomen in kaart te brengen. (…)
2.9.
Op 21 december 2021 heeft de heer [naam 2] van [bedrijfsnaam 2] , gevestigd te [plaats 3] , (hierna: [naam 2] ) op verzoek van [eiser] een bouwkundige opname gedaan van de woning van [eiser] . [eiser] en [gedaagde] waren hier allebei bij aanwezig.
2.10.
Bij brief van 10 januari 2022 heeft de advocaat van [eiser] de rapportage van [naam 2] aan [gedaagde] gezonden en hem gesommeerd om € 87.750,-, vermeerderd met de buitengerechtelijke kosten van € 1.652,50 en de kosten van het bouwkundig onderzoek van € 1.089,-, derhalve in totaal € 90.491,50, te betalen.
2.11.
Op 21 januari 2022 heeft [eiser] met toestemming van de voorzieningenrechter conservatoir beslag doen leggen op de (onverdeelde helft van) woning van [gedaagde] aan de [adres 2] te [plaats 1] .

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat de aanneemovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] partieel is ontbonden, voor dat gedeelte dat niet door [gedaagde] is verricht, althans ondeugdelijk is verricht, althans deze overeenkomst partieel ontbindt;
II. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiser] ter zake de aanneemsom, dan wel uit hoofde van schadevergoeding het bedrag van € 87.750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiser] van het bedrag van € 1.652,50 betreffende buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiser] van het bedrag van € 1.089,- betreffende de kosten van [naam 2] , te vermeerderen met de wettelijke rente;
V. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure, waaronder de beslagkosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag. [gedaagde] is toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van de aanneemovereenkomst en is in verzuim komen te verkeren. [eiser] maakt aanspraak op terugbetaling van het aan [gedaagde] teveel betaalde bedrag, vanwege de partiële ontbinding van de aanneemovereenkomst. Op [eiser] rustte een betalingsverplichting van € 232.007,50 (aanneemsom van € 164.257,50 + meerwerk van € 67.750,-) indien het werk naar behoren zou zijn uitgevoerd. [naam 2] heeft geconcludeerd dat er een bedrag van € 140.800,- dient te worden besteed om het werk gereed te krijgen zoals tussen partijen is afgesproken. Uit het rapport van [naam 2] volgt dat de waarde van het uitgevoerde werk op een bedrag van € 91.207,50 dient te worden bepaald. De partiële ontbinding ziet op de reeds gedane betalingen die boven dat bedrag uitgaan. Aangezien [eiser] € 178.957,50 heeft betaald, heeft hij een bedrag van € 87.750,- te vorderen uit hoofde van de ongedaanmakingsverplichting c.q. vordert hij dat bedrag uit hoofde van schadevergoeding.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] heeft door omstandigheden die hem niet kunnen worden toegerekend niet tijdig aan zijn verplichtingen kunnen voldoen. [gedaagde] ziet weliswaar af van de verdere uitvoering van de aanneemovereenkomst, maar de ontbinding is niet gerechtvaardigd, omdat de tekortkoming niet zwaarwegend genoeg is. Daarbij was er aan de zijde van [gedaagde] sprake van overmacht door ernstige ziekte en is hij onvoldoende in de gelegenheid gesteld om de nog te verrichten werkzaamheden af te ronden en/of eventuele herstelwerkzaamheden binnen redelijke termijn te verrichten. [gedaagde] erkent dat er nog voor een bedrag van € 28.670,- aan (herstel)werkzaamheden verricht dient te worden. Van belang is echter dat de kosten van de werkzaamheden aan de kelder, ten behoeve van het zwembad, ten bedrage van € 42.500,- ten onrechte worden gevorderd. In de aanneemovereenkomst is namelijk opgenomen dat dit bedrag niet is meegerekend in de aanneemsom. Desondanks heeft [naam 2] in zijn rapportage een bedrag van € 48.000,- berekend voor de kelderwerkzaamheden en € 10.000,- voor het aanbrengen van een sparing voor het zwembad.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [eiser] veroordeelt aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 36.988,20, te vermeerderen met de wettelijke rente;
II. [eiser] verplicht het beslag op de woning van [gedaagde] op te heffen, zulks op straffe van een dwangsom.
3.6.
[gedaagde] legt aan zijn vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft verschillende (extra) meerwerk-werkzaamheden tot een bedrag van € 12.608,20 uitgevoerd. [eiser] heeft deze nog niet betaald. In totaal dient [eiser] € 232.007,50 (aanneemsom van € 164.257,50 + meerwerk van € 67.750,-) te betalen. [eiser] heeft in totaal € 178.957,50 aan [gedaagde] betaald. Zodoende dient [eiser] nog € 53.050,- te betalen. Op dit bedrag dienen de kosten van herstel van de huidige tekortkomingen, oftewel het erkende bedrag van € 28.670,-, in mindering te worden gebracht en dient hierbij een bedrag van € 12.608,20 aan meerwerk opgeteld te worden. Per saldo dient [eiser] nog € 36.988,20 aan [gedaagde] te betalen.
3.7.
[eiser] voert verweer. Hij betwist het meerwerk van € 12.608,20. De werkzaamheden genoemd in de door [gedaagde] overgelegde offertes zijn al verwerkt in de hoofdovereenkomst en het tussen partijen overeengekomen meerwerk van € 67.750,-. [gedaagde] heeft erkend dat sommige werkzaamheden niet (volledig) zijn uitgevoerd. Daarnaast heeft [gedaagde] zelf geen deskundige ingeschakeld om een beoordeling te laten doen van de woning, dus dient het deskundigenrapport van [naam 2] gevolgd te worden.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
rechtsgeldige buitengerechtelijke ontbinding door [eiser] ?
4.1.
In de eerste plaats dient beoordeeld te worden of de aanneemovereenkomst rechtsgeldig (partieel) is ontbonden. Daartoe dient beoordeeld te worden of er sprake is van een (toerekenbare) tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] , en, zo ja, of die tekortkoming de partiële ontbinding van de aanneemovereenkomst rechtvaardigt.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de aanneemovereenkomst en dat deze tekortkoming de partiële ontbinding van de aanneemovereenkomst rechtvaardigt. De rechtbank licht dit als volgt toe.
4.3.
Partijen zijn op 5 februari 2021 een overeenkomst van aanneming van werk aangegaan, waarin een bouwtijd van acht tot twaalf werken is opgenomen. [gedaagde] heeft de werkzaamheden aan de woning van [eiser] niet binnen die termijn afgerond. Vervolgens is [gedaagde] de tijd gegund tot 1 december 2021 om de werkzaamheden te voltooien. Ook die datum heeft [gedaagde] niet gehaald.
4.4.
[eiser] heeft [gedaagde] , zo blijkt uit de overgelegde correspondentie, ruim voldoende in de gelegenheid gesteld om de aanneemovereenkomst alsnog na te komen. [eiser] heeft op verschillende momenten zonder resultaat contact proberen te leggen met [gedaagde] over de voortgang van de werkzaamheden. Nadat zowel [gedaagde] reacties als zijn prestaties gedurende langere tijd uit waren gebleven, heeft [eiser] hem per brief van 27 oktober 2021 in gebreke gesteld en nog tot 1 december 2021 de tijd gegeven om alsnog na te komen. Toen [gedaagde] de aanneemovereenkomst op dat moment nog steeds niet was nagekomen, heeft [eiser] de overeenkomst op 1 december 2021 rechtsgeldig partieel ontbonden.
4.5.
De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat [gedaagde] heeft erkend dat de in de aanneemovereenkomst overeengekomen werkzaamheden niet volledig zijn uitgevoerd en/of dat bepaalde werkzaamheden gebrekkig zijn uitgevoerd. [gedaagde] heeft immers in reconventie berekend dat een bedrag van € 28.670,- in mindering strekt op het nog door [eiser] te betalen bedrag. [gedaagde] heeft, met andere woorden, ook in dit opzicht erkend dat zijnerzijds sprake is van een tekortkoming. Daarnaast heeft [gedaagde] ook berust in de gevolgen van de ontbinding door af te zien van de verdere uitvoering van de overeenkomst.
4.6.
Aan het door [gedaagde] gedane beroep op overmacht gaat de rechtbank voorbij. [gedaagde] heeft vanaf begin februari 2021 tot 1 december 2021 de tijd gehad om over te gaan tot uitvoering van zijn verplichtingen uit de aanneemovereenkomst. [gedaagde] heeft weliswaar een (ernstige) ziekte gehad waardoor hij een aantal maanden niet heeft kunnen werken, maar hij heeft niet gesteld dat die ziekteperiode zich heeft uitgestrekt over bijna tien maanden. In elk geval had het op zijn weg gelegen om veel beter met [eiser] te communiceren over de invloed van zijn ziekte op de voortgang van het werk en om eventueel hulppersonen in te schakelen. Dit laatste heeft [gedaagde] zelf ook voorgesteld in zijn e-mail van 15 november 2021. Het was dus voor hem niet onmogelijk om de aanneemovereenkomst uit te (laten) voeren. Het enkele feit dat [gedaagde] ziek was, kan gelet op het voorgaande een beroep op overmacht niet rechtvaardigen.
4.7.
De buitengerechtelijke partiële ontbinding van de aanneemovereenkomst is dus naar het oordeel van de rechtbank rechtsgeldig geschied, omdat sprake is van een serieuze tekortkoming in de nakoming van de aanneemovereenkomst. De door [eiser] gevorderde daartoe strekkende verklaring voor recht is toewijsbaar.
gevolgen voor de (overige) vorderingen
4.8.
Als gevolg van de partiële ontbinding ontstaan er over en weer ongedaanmakingsverplichtingen. De prestatie van [gedaagde] , de reeds verrichte werkzaamheden aan de woning, kan niet worden teruggegeven. Deze prestatie dient daarom op geld te worden gewaardeerd. De prestatie van [eiser] bestaat uit de betaling van (een deel van) de aanneemsom. Deze betaling dient te worden terugbetaald, voor zover die betaling de waarde van de prestatie van [gedaagde] overstijgt.
4.9.
De rechtbank zal, bij het vaststellen van de ongedaanmakingsverplichtingen die op [gedaagde] rusten, aansluiten bij het rapport van [naam 2] . Zij licht dit als volgt toe. [eiser] heeft [naam 2] op 21 december 2021 uitgenodigd om een bouwkundige opname van de woning te doen. [eiser] en [gedaagde] zijn beiden aanwezig geweest bij deze opname. Hoewel het rapport van [naam 2] al op 10 januari 2022 aan hem is verzonden, is uit niets gebleken dat [gedaagde] eerder dan in deze procedure, meer in het bijzonder bij conclusie van antwoord, heeft gereageerd op dat rapport. [gedaagde] heeft daarbij volstaan met per betwiste post summier bezwaar te maken. Deze bezwaren zijn zonder nadere toelichting en onderbouwing, die ontbreken, voor de rechtbank niet te volgen. Hierdoor heeft [gedaagde] het rapport van [naam 2] , een (naar [gedaagde] niet heeft bestreden) ter zake deskundige, onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat dat rapport in het vervolg als uitgangspunt zal worden genomen.
4.10.
De waarde van het door [gedaagde] uitgevoerde werk dient, zo volgt uit het rapport van [naam 2] , te worden bepaald op een bedrag van € 91.207,50. Aangezien [eiser] € 178.957,50 heeft betaald, is in dat rapport een bedrag van € 87.750,- aan ‘schade’ berekend. Daarin is onder andere € 48.000,- opgenomen voor het realiseren van het zwembad in de kelder en € 10.000,- voor het aanbrengen van een sparing voor het zwembad.
4.11.
In de aanneemovereenkomst is expliciet opgenomen dat de kelderwerkzaamheden ten bedrage van € 42.500,- niet in de offerteprijs zijn meegerekend. [eiser] stelt dat de kelderwerkzaamheden op grond van nadere afspraken tussen partijen alsnog in de aanneemsom en de meerkosten zijn begrepen, wat [gedaagde] betwist.
4.12.
De rechtbank gaat uit van de afspraken zoals die in de aanneemovereenkomst zijn opgenomen. [eiser] heeft, in het licht van het verweer van [gedaagde] , onvoldoende onderbouwd dat er - in afwijking van deze overeenkomst die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat - over de kelderwerkzaamheden nadere, andersluidende definitieve afspraken zijn gemaakt. De inhoud van de Whats-Appberichten van 20 juli 2021 waarnaar [eiser] heeft verwezen, is in dit kader ontoereikend. Deze Whats-Appberichten zijn te vaag en bovendien afkomstig van [eiser] zelf. Zeker gezien de omvang van deze post van totaal € 58.000,- was een veel duidelijker vastlegging van eventuele aanvullende afspraken nodig geweest.
4.13.
Het bedrag dat [naam 2] heeft berekend voor de aanleg van het zwembad bedraagt € 48.000,-. Daarnaast heeft [naam 2] , zoals vermeld, een bedrag van € 10.000,- begroot voor het aanbrengen van een sparing voor het zwembad. [eiser] heeft - gelet op de inhoud van de aanneemovereenkomst waarin de kosten van de kelderwerkzaamheden niet zijn opgenomen - onvoldoende gesteld om deze posten toe te wijzen. De rechtbank begrijpt daarnaast niet waar de extra post van € 10.000,- voor de aanleg van het zwembad vandaan komt. Deze post was namelijk in het geheel niet in de aanneemovereenkomst vermeld. [eiser] heeft hierover ter zitting desgevraagd ook geen duidelijkheid kunnen geven.
4.14.
Nu de rechtbank van oordeel is dat uit de aanneemovereenkomst blijkt dat de kelderwerkzaamheden niet in de aanneemsom zijn opgenomen en dat er geen expliciete nadere andersluidende afspraken zijn gemaakt over de kelderwerkzaamheden, zal het door [naam 2] berekende totaalbedrag naar beneden moeten worden bijgesteld. Op het bedrag van € 87.750,- dient € 58.000,- (€ 48.000,- + € 10.000,-) in mindering te worden gebracht. Het resterende bedrag van € 29.750,- is toewijsbaar.
4.15.
Ook de kosten die [eiser] heeft moeten maken in verband met het deskundigenrapport ter hoogte van € 1.089,-, waartegen geen verweer is gevoerd, komen voor toewijzing in aanmerking.
4.16.
[eiser] vordert daarnaast de wettelijke rente over de ongedaanmakingsverplichtingen vanaf 1 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening. Deze vordering is onbetwist gebleven en toewijsbaar. [eiser] vordert over de deskundigenkosten van € 1.089,- de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding. Ook deze vordering is onbetwist gebleven en dus toewijsbaar. De rechtbank zal daarom de wettelijke rente vanaf 1 december 2021 tot 1 februari 2022 toewijzen over het bedrag van € 29.750,- en vanaf 1 februari 2022 over het totaalbedrag van € 30.839,-.
buitengerechtelijke kosten
4.17.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De rechtbank stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is gebaseerd op de gevorderde hoofdsom. De rechtbank zal deze kosten aan de hand van het toe te wijzen bedrag stellen op € 1.310,90.
4.18.
[eiser] vordert de wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten vanaf de dag van de dagvaarding. Deze vordering is onbetwist gebleven en toewijsbaar. De rechtbank zal daarom de wettelijke rente vanaf 1 februari 2022 over een bedrag van € 1.310,90 toewijzen.
beslagkosten
4.19.
[eiser] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toewijsbaar. [eiser] heeft beslagstukken in het geding gebracht ter staving van zijn vordering. Hiertegen is door [gedaagde] geen afzonderlijk verweer gevoerd. De beslagkosten worden aan de hand van de beslagstukken begroot op € 381,76 aan explootkosten (€ 92,74 + € 289,02), € 314,- aan griffierecht en € 721,- voor salaris advocaat (1 rekest x tarief III), in totaal € 1.416,76. Bij de berekening van de proceskosten (zie hierna onder 4.24) zal rekening gehouden worden met het betaalde griffierecht voor het beslagrekest.
in reconventie
4.20.
[gedaagde] vordert in reconventie betaling van € 36.988,20. Dat bedrag zou [eiser] nog moeten voldoen als [gedaagde] rekening houdt met zijn inschatting van de te maken kosten voor het herstel van de werkzaamheden (het eerdergenoemde bedrag van
€ 28.670,-) en de kosten als gevolg van het uitvoeren van extra meerwerk van
€ 12.608,20. [eiser] betwist dat (extra) meerwerk is overeengekomen en dat [gedaagde] dat heeft uitgevoerd en wijst voor de herstelkosten op het deskundigenrapport.
4.21.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van enige overeenstemming tussen partijen over verder uit te voeren meerwerk, naast het overeengekomen meerwerk van € 67.750,-. Daarnaast is het nog openstaande gedeelte van de aanneemsom van € 53.050,- reeds verwerkt in het bedrag dat in conventie zal worden toegewezen. Daarbij is uitgegaan van de door [naam 2] berekende ‘schade’ en voorbijgegaan aan de door [gedaagde] zelf geschatte herstelkosten. De rechtbank zal, mede gelet op wat in conventie is overwogen, de vordering van [gedaagde] dan ook afwijzen.
4.22.
Gelet op wat hiervoor in conventie is overwogen, zal de vordering tot opheffing van het beslag op de woning van [gedaagde] worden afgewezen.
in conventie en reconventie
proceskosten
4.23.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] in conventie worden op basis van het toegewezen bedrag tot nu toe begroot op:
- dagvaarding € 127,25
- griffierecht € 987,00
- salaris advocaat €
1.442,00(2 punten × tarief III € 721,00)
Totaal € 2.556,25
Wegens de samenhang tussen de zaak in conventie en die in reconventie, worden de kosten aan de zijde van [eiser] in reconventie begroot op:
- salaris advocaat € 721,00 (2 punten x factor 0,5 x tarief III € 721,00)
4.24.
[eiser] vordert daarnaast veroordeling van [gedaagde] in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat de aanneemovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] partieel is ontbonden voor dat gedeelte dat niet, althans ondeugdelijk, door [gedaagde] is verricht,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 30.839,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 29.750,-, met ingang van 1 december 2021 tot 1 februari 2022 en over € 30.839,- met ingang van 1 februari 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 1.310,90 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 1.416,76,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.556,25,
5.6.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de veroordelingen onder 5.2 tot en met 5.5 uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.8.
wijst de vorderingen af,
5.9.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 721,00,
5.10.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2022. [1]

Voetnoten

1.type: AFS/PY