ECLI:NL:RBNHO:2022:10756

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
C/15/283505 / HA ZA 19-33
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis na deskundigenbericht over partiële ontbinding van een aannemingsovereenkomst en betalingsverplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 december 2022 een eindvonnis gewezen na een deskundigenbericht in een geschil tussen een aannemer en zijn opdrachtgever. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opdrachtgever, na een terecht beroep op partiële ontbinding van de overeenkomst, verplicht is om een deel van de openstaande facturen aan de aannemer te betalen. De zaak betreft een geschil over de uitvoering van werkzaamheden en de daaruit voortvloeiende gebreken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de door de deskundige geconstateerde gebreken en de bijbehorende herstelkosten in aanmerking moeten worden genomen. De rechtbank heeft de vorderingen van de aannemer en de opdrachtgever gezamenlijk beoordeeld, waarbij de sterke verwevenheid tussen de vorderingen in conventie en reconventie is erkend. De rechtbank heeft de deskundige gevolgd in zijn beoordeling van de gebreken en de herstelkosten, en heeft geoordeeld dat de opdrachtgever in verzuim verkeert ten aanzien van zijn betalingsverplichtingen. De rechtbank heeft de partiële ontbinding van de overeenkomst toegewezen voor de gebreken die de aannemer niet of gebrekkig heeft uitgevoerd. De rechtbank heeft de betalingsverplichtingen van de opdrachtgever verlaagd en de aannemer bevrijd van zijn verplichtingen tot herstel van gebreken aan het geleverde werk. De rechtbank heeft ook de kosten van het deskundigenbericht en de proceskosten toegewezen, waarbij de opdrachtgever hoofdelijk is veroordeeld tot betaling aan de aannemer.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/283505 / HA ZA 19-33
Vonnis van 7 december 2022
in de zaak van
[eiser],
handelend onder de naam [bedrijf 1] ,
wonende te [plaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat mr. M. Heijsteeg te Haarlem,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [plaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagde 1] c.s.,
advocaat mr. B. Parmentier te Haarlem.
De zaak in het kort - na het tussenvonnis van 22 januari 2020
De door de rechtbank benoemde deskundige heeft een eindrapportage opgesteld en de rechtbank volgt de deskundige in de beoordeling van de gebreken, de schade en de daarbij behorende herstel- en schadebedragen.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde 1] c.s. in verzuim verkeert ten aanzien van zijn betalingsverplichting voor de factuur van 17 december 2017. [eiser] heeft ondanks dit verzuim zijn werkzaamheden voortgezet en het werk op 26 april 2018 opgeleverd. Het werk is onder voorbehoud van de door [gedaagde 1] c.s. gestelde opleverpunten (gebreken en schade) aanvaard.
[gedaagde 1] c.s. was bevoegd om de betaling van de eindfactuur van [eiser] op te schorten, gelet op de hoogte van de vastgestelde herstel- en schadebedragen.
De rechtbank blijft bij haar beslissing dat [gedaagde 1] c.s. in afwachting van de eindrapportages van de partijdeskundigen en de uitkomst van deze procedure [eiser] niet hoefde toe te laten tot het verrichten van de door [eiser] aangeboden herstelwerkzaamheden. De rechtbank komt echter terug op haar beslissing in het tussenvonnis van 18 september 2019 dat dit ook geldt voor het herstelaanbod dat [eiser] direct volgend op de ingebrekestelling van [gedaagde 1] c.s. op 12 februari 2019 heeft gedaan. Dat herstel van de in deze procedure vaststaande gebreken had [gedaagde 1] c.s. niet mogen weigeren en hij verkeert ten aanzien daarvan in verzuim. Voor deze gebreken geldt dat [gedaagde 1] c.s. geen recht meer heeft op een vergoeding van de met deze gebreken gemoeide herstelkosten en dat de door [gedaagde 1] c.s. gevorderde partiële ontbinding geen betrekking kan hebben op deze gebreken.
De door [gedaagde 1] c.s. gevorderde partiële ontbinding van de overeenkomst slaagt verder wel voor dat deel van de overeenkomst dat werkzaamheden betreft die [eiser] niet correct heeft uitgevoerd.
De partiële ontbinding heeft tot gevolg dat [gedaagde 1] c.s. een groot deel van de eindfactuur niet meer is verschuldigd en dat [eiser] geen herstelverplichtingen onder de overeenkomst meer heeft. Op het resterende bedrag van de eindfactuur van [eiser] strekt ook nog een klein schadebedrag in mindering, dat [eiser] nog niet had betrokken in zijn eindfactuur.
[gedaagde 1] c.s. moet op grond van de overeenkomst nog een bedrag van € 16.643,55 inclusief btw betalen aan [eiser] .
De rechtbank oordeelt verder dat [gedaagde 1] c.s. geen recht heeft op een vergoeding door [eiser] van verdere schade en dat er ook geen reden is voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure.
In het vonnis staat meer uitvoerig uitgelegd hoe de rechtbank tot haar beslissing komt en wordt ook beslist op de overige ingestelde vorderingen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 januari 2020
- de rolbeslissing van 30 juni 2021
- het deskundigenbericht
- de conclusie na deskundigenbericht, tevens akte overlegging producties van [eiser] ,
- de conclusie na deskundigenbericht, tevens akte wijziging eis in reconventie van [gedaagde 1] c.s.,
- de antwoordconclusie na deskundigenbericht, tevens akte overlegging producties van [eiser]
- de conclusie van antwoord na deskundigenbericht, tevens akte voorwaardelijke wijziging eis in reconventie van [gedaagde 1] c.s.,
- de akte uitlating producties, tevens antwoord eiswijziging in reconventie van [eiser] ,
- de akte uitlating producties na antwoordconclusie na deskundigenbericht van [gedaagde 1] c.s.,
- Het formulier B16 van [gedaagde 1] c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling in conventie en reconventie

2.1.
Gelet op de sterke verwevenheid tussen de ingestelde vorderingen in conventie en reconventie, zal de rechtbank die vorderingen gezamenlijk behandelen.
De conclusie van antwoord na deskundigenrapportage van [gedaagde 1] c.s.
2.2.
In de conclusie van antwoord na deskundigenrapportage van [gedaagde 1] c.s. heeft zijn advocaat onder punt 42 tot en met punt 274 een betoog van 37 pagina's opgenomen dat [gedaagde 1] c.s. zelf in reactie op het deskundigenbericht heeft geschreven. Hiertegen is door de advocaat van [eiser] bezwaar gemaakt, omdat dit in strijd komt met de verplichte procesvertegenwoordiging. De advocaat van [gedaagde 1] c.s. heeft daarop bij B-formulier laten weten dat hij achter hetgeen is aangevoerd staat en daarom de tekst van [gedaagde 1] c.s. als onderdeel van ‘zijn’ akte voor cliënten heeft ingediend. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een situatie die strijdigheid oplevert met de verplichte procesvertegenwoordiging, zodat de conclusie in zijn geheel wordt toegelaten en onderdeel uitmaakt van de processtukken.
De wijziging van eis in reconventie
2.3.
Het deskundigenbericht heeft [gedaagde 1] c.s. aanleiding gegeven de eis in reconventie te wijzigen, waartegen [eiser] bezwaar maakt. Volgens hem is al beslist op de door [gedaagde 1] c.s. gewenste ontbinding in het tussenvonnis van 18 september 2019 en komt de eiswijziging daarom in strijd met de goede procesorde.
2.4.
De rechtbank staat toe dat [gedaagde 1] c.s. zijn eis wijzigt. In punt 2.7 van het tussenvonnis van 18 september 2019, is alleen beslist dat het ontbindings
verweerte laat is gevoerd, waarmee nog niet is beslist dat een eiswijziging op dit punt niet meer zou zijn toegestaan. Zolang de rechtbank nog geen eindvonnis heeft gewezen, kan een eiser zijn eis of de gronden daarvan veranderen of wijzigen. Na bezwaar van de wederpartij kan een eiswijziging buiten beschouwing worden gelaten als de wijziging in strijd is met de eisen van een goede procesorde. [gedaagde 1] c.s. heeft zijn eis gewijzigd voor het wijzen van het eindvonnis. De wijziging van eis komt bovendien voort uit hetgeen in het deskundigenrapport staat en [eiser] heeft daar voldoende op kunnen reageren. Daarom komt de eiswijzing niet in strijd met de goede procesorde.
2.5.
[gedaagde 1] c.s. vordert na de tweede eiswijziging in reconventie (samengevat) dat de rechtbank bij vonnis
A. verklaart voor recht dat de overeenkomst partieel is ontbonden en in verband hiermee [eiser] veroordeelt tot betaling van:
Primair:een bedrag van € 44.685,70, te vermeerderen met rente en te vermeerderen met een bedrag tot aan de werkelijk geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
Subsidiair:een schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
Voor zover de gedeeltelijke ontbinding niet kan worden toegewezen en [eiser] alsnog moet worden toegelaten tot herstel, vordert [gedaagde 1] c.s.
meer subsidiair[eiser] te veroordelen tot integraal herstel van alle gebreken van de dakopbouw zoals door de rechtbank wordt vastgesteld en toegewezen, binnen twee maanden, welke termijn aan dient te vangen binnen een maand na datum van het vonnis, onder het stellen van een dwangsom;
[eiser] veroordeelt tot betaling van de door [gedaagde 1] c.s. gemaakte kosten voor het inschakelen van bouwkundig deskundigen:
a. Kosten bouwkundige begeleiding DPI (1e kwartaal 2018) ad € 280;
b. Kosten bouwkundige begeleiding DPI (9 juli 2018) ad € 770;
c. Kosten bouwkundige begeleiding DPI (20 september 2018) ad € 677,60;
d. Kosten Abricon 1e onderzoek ter plaatste en gespreksverslag ad € 726;
e. Bouwgebrekenonderzoek en rapportage DPI ad € 1.355,20;
f. Kosten Abricon 2e bezoek en aanvullende rapportage ad € 363;
g. Kosten constructeur ad € 822,80;
[eiser] veroordeelt tot opheffing van de gelegde beslagen en tot betaling van een schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet wegens het leggen van vexatoire / onrechtmatige beslagen;
de vorderingen tot schadevergoedingen vermeerdert met de wettelijke rente daarover;
[eiser] veroordeelt in de proceskosten, waaronder de nakosten, vermeerderd met rente.
2.6.
Voor wat betreft de onder A genoemde partiële ontbinding, verwijst [gedaagde 1] c.s. naar de op de zitting ingeroepen ontbinding, voor zover de overeenkomst niet of niet deugdelijk is uitgevoerd.
2.7.
Het onder A primair genoemde bedrag van € 44.685,70 is opgebouwd als volgt: [gedaagde 1] c.s. stelt dat het herstelbedrag ad € 15.825, dat de deskundige aanhoudt voor het herstel van gebreken en schade, een onjuiste en te globale inschatting is en dat hiermee een bedrag van € 72.174 inclusief btw is gemoeid (waarbij [gedaagde 1] c.s. de offertes van drie aannemers overlegt). Dit bedrag vermeerdert [gedaagde 1] c.s. met een 5% garantie, waarmee hij op een bedrag komt van € 75.782,70 inclusief btw. [gedaagde 1] c.s. vermindert dit laatste bedrag met het bedrag aan openstaande facturen van in totaal € 31.097, waarmee [gedaagde 1] c.s. op een schadebedrag van € 44.685,70 komt.
2.8.
Omwille van de leesbaarheid, zal de rechtbank ook de vorderingen – na eiswijziging – van [eiser] hier opnemen. [eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis:
Primair bepaalt dat [eiser] zal zijn bevrijd van zijn verbintenis tot herstel van gebreken aan het geleverde werk, dan wel subsidiair, voor het geval de rechtbank oordeelt dat [eiser] jegens [gedaagde 1] c.s. in verzuim is, te bepalen dat [eiser] alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om de gebreken zelf te (doen laten) herstellen;
[gedaagde 1] c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [eiser] van een bedrag van
€ 32.411,54, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119 BW over € 30.891,30 met ingang van 28 december 2018;
3. [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [eiser] van de beslagkosten met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis;
4. [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [eiser] van de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis.
2.9.
[eiser] grondt zijn vordering op de overeenkomst, die door hem is nagekomen en stelt dat [gedaagde 1] c.s. zijn betalingsverplichtingen die daaruit voorkomt, moet voldoen door de twee openstaande facturen te betalen, te weten die van 19 december 2017 ad € 14.732,26 inclusief btw en de slotfactuur van 24 mei 2018 ad € 16.364,74 inclusief btw (waarbij [eiser] al een schadebedrag van € 2.525 en een bedrag van € 320 ex btw aan dagloon stukadoor in mindering heeft gebracht). Beide facturen tellen op tot het bedrag van de door [eiser] gevorderde hoofdsom van € 31.097. [eiser] maakt aanspraak op rente over de openstaande facturen vanaf de vervaldatum daarvan, die volgens hem tot aan datum dagvaarding € 475,24 bedraagt. Verder maakt hij aanspraak op de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.045. De hoofdsom met tot aan de dagvaarding verschenen rente en de buitengerechtelijke incassokosten tellen op tot een bedrag van € 32.617,24. Op zijn eindfactuur heeft [eiser] in de procedure een bedrag van € 205,70 inclusief btw in mindering gebracht, in verband met de gewijzigde afspraak rond de ventilatieroosters in vast glas (minderwerk). Bij akte eiswijziging van 6 juni 2019 heeft [eiser] zijn vordering met dit bedrag verminderd, waarmee [eiser] uitkomt op een vordering van € 32.411,54. Daarmee komt de gecorrigeerde eindfactuur van 24 mei 2018 uit op een bedrag van € 16.159,04.
De vragen aan de deskundige gesteld bij tussenvonnis van 22 januari 2020
2.10.
In het tussenvonnis van 22 januari 2020 is ing. J.C. Kok benoemd tot deskundige. De rechtbank heeft de deskundige – kort samengevat – gevraagd of de verwijten die [eiser] in de laatste rapportages van DPI en Abricon worden gemaakt, terecht zijn: welke wel en welke niet en wat zijn de herstelkosten? Ook heeft de rechtbank de deskundige gevraagd wat de omvang is van de schade die [eiser] tijdens het werk aan de eigendommen van [gedaagde 1] c.s. heeft veroorzaakt, en of [gedaagde 2] mogelijk ook zelf schade heeft veroorzaakt. Ten slotte heeft de rechtbank de deskundige gevraagd andere relevante punten naar voren te brengen die bij de beoordeling van het geschil van belang kunnen zijn. De aan de deskundige gestelde vragen staan volledig opgenomen in het tussenvonnis van 22 januari 2020 in alinea 3.1.
2.11.
De deskundige geeft in zijn rapport bij de behandeling van de door hem gerubriceerde klachten uit de laatste rapportages van DPI en Abricon, steeds aan welke klacht hij uit de laatste rapportages van DPI en/of Abricon behandelt, wat de verwijten inhouden en hij noemt de vindplaatsen waar in deze stukken en in de reactie van [eiser] over deze klacht wordt gesproken. Vervolgens geeft de deskundige weer wat zijn eigen bevindingen ten aanzien van de klacht zijn. Dan volgt steeds een beoordeling van de klacht door de deskundige en hoe deze zo nodig volgens de deskundige moet worden hersteld. In voorkomende gevallen betrekt de deskundige daarbij wat door partijen aan de deskundige kenbaar is gemaakt, buiten genoemde stukken om. De deskundige sluit de behandeling van de klacht steeds af met een indicatie van de herstelkosten.
Hierna volgt een samenvatting van de beantwoording door de deskundige van de aan hem gestelde vragen, waarbij de vragen verkort worden weergegeven.
1.
Zijn de verwijten aan het adres van [eiser] terecht en wat zijn de herstelkosten?
2.12.
De deskundige heeft geconstateerd dat in de laatste rapportages van DPI en Abricon dezelfde klachten naar voren komen, maar dat er ook verschillen zijn. In totaal komt de deskundige uit op 22 hoofdklachten, die hij heeft uitgesplitst in 40 onderdelen.
2.13.
De deskundige heeft 22 van de 40 beoordeelde punten (al dan niet gedeeltelijk) aangemerkt als een gebrek dat moet worden hersteld. Eén punt heeft de deskundige aangemerkt als een mogelijk gebrek (klacht 15b).
2.14.
Bij klacht 15 b schrijft de deskundige in zijn beoordeling van deze klacht dat hij het op basis van de beschikbare informatie onduidelijk vindt waarom DPI grote twijfels heeft over de aanwezigheid van verankeringen van de HSB wanden [1] op de gemetselde bouwmuren. Op basis van de beschikbare foto’s is de verankering niet waar te nemen, maar dat geeft op zichzelf geen aanleiding tot grote twijfel, aldus de deskundige. De deskundige komt hierop terug bij de beoordeling van klacht 15d. Deze klacht ziet op de opbouw van de zijgevel aan de zijde van nummer 60, die volgens de deskundige meerdere tekortkomingen vertoont waardoor er twijfel bestaat over de sterkte en samenhang van de constructie van deze wand. De belangrijkste aspecten hierbij zijn volgens de deskundige:
  • Stijlen in de lengte onderbroken;
  • De bevestiging van de stijlen aan de onderregel;
  • De uitvoering van de onderregel (plaatselijk enkel uitgevoerd, alsmede onduidelijkheid over de wijze van ondersteuning);
De uitvoering van deze wandconstructie wordt door de deskundige als een gebrek aangemerkt, zo schrijft hij bij zijn beoordeling van klacht 15d. Vervolgens bespreekt de deskundige het herstel van deze klacht, waarbij hij opmerkt dat bij dit herstel ook de verankering van de onderregel gecontroleerd dient te worden en waar nodig verbeterd (oa als de onderregel niet goed is verankerd).
2.15.
De totaalkosten van herstel beraamt de deskundige op een totaalbedrag van € 13.500 (exclusief btw). In het deskundigenrapport heeft de deskundige het volgende overzicht opgenomen:
Klacht
Omschrijving
Gebrek
Raming kosten--
1
Vloer 2e verdieping, doorbuiging en verankering
Ja
300
2
Stucwerk
Ja
500
3a
Badkamer: Toilet niet stabiel en horizontaal gemonteerd
Ja
100
3b
Geen voldoende draagkrachtige achterconstructie aangebracht
Nee
-
3c
Standleiding van 2e naar de 1e verdieping te veel haakse bochten
Nee
-
3d
Kimbandsysteem niet in de hele badkamer toegepast
Nee
-
3e
Badkamervloer op een multiplex plaat aangebracht
Nee
-
4a
De trapspil draagt alleen op de MDF betimmering van het trapgat
Nee
4b
Geen leuningen aangebracht
Ja
300
4c
Geen traphekjes
Nee
-
4d
Plank op de overloop eerste verdieping is niet goed ondersteund
Nee
-
4e
Dubbele balk in het midden van de vloer rondom het trapgat
Nee
-
5a
Hellend dak, geen panhaken
Ja
1.2
5b
Hellend dak, 12 OSB als dakbeschot
Nee
-
6
Gootconstructie: geen folie aangebracht
Ja
900
7
Draagconstructie draagt op de gootklosconstructie
Nee
-
8
Badkamers: geen mechanische ventilatieunit
Nee
-
9
Voor schade aan woning zie vraag 2
-
-
10a
HWA afvoer voorgevel loost in een ton
Nee
-
10b
HWA achtergevel niet aangesloten op bestaand
Nee
-
10c
Uitloop dakkapel achter mondt uit op het dakraam
Ja
150
11
Pui achterslaapkamer geen veiligheidsglas
Nee
-
12a
Gevelwand: folie onderbroken
Nee
-
12b
Lood in contact met multiplex
Nee
-
12c
Slecht afgewerkte aansluitingen
Nee
-
12d
Woningscheidende wand plaatselijk geen WBDBO van 60 min
Ja
Zie 15d
12e
Geen 19 mm underlayment toegepast in wand
Nee
-
14a
Metselwerkgevel: geen lood zichtbaar
Ja
800
14b
Geen open stootvoegen
Nee
-
15a
Zijwanden tweede verdieping: geen folies aangebracht
Nee
-
15b
Twijfel over verankering
mogelijk
Zie 15d
15c
Geen underlayment 19 mm aangebracht
Nee
-
15d
HSB-wand constructief ondeugdelijk
Ja
7.2
16
Houten gevelbekleding zijgevel, ,
Nee
-
17
Boeidelen dakkapellen ondeugdelijk
Nee
-
18
Ventilatie slaapkamers, geen roosters
Nee
-
19
Houtskelet binnenblad boven kozijn eerste verdieping
Ja
900
20
Capaciteit radiatoren
Nee
-
21
Lood onder kozijn tweede verdieping achtergevel
Nee
-
22
Lekkages dakkapellen
Ja
1.2
Totaal raming herstelkosten in € exclusief BTW
€ 13.550
2.
Wat is de schade die [eiser] tijdens het werk heeft veroorzaakt?
2.16.
De deskundige heeft geconstateerd dat de bestaande plafonds op de eerste verdieping zijn beschadigd bij het slopen van het bestaande dakbeschot. Ervan uitgaande dat het herstel gelijktijdig zal kunnen worden uitgevoerd met andere herstelwerkzaamheden beraamt de deskundige de kosten van het herstellen van de plafonds op € 900 (exclusief btw). De deskundige heeft geen kras in de vloer geconstateerd die boven de normale gebruiksschade uitstijgt. De deskundige geeft daarbij aan dat [gedaagde 1] c.s. bij de opname ter plaatse een dergelijke kras ook niet heeft kunnen aanwijzen. De kosten van het overschilderen van de beschadigingen aan de trap heeft de deskundige beraamd op € 825 (exclusief btw). De deskundige heeft in de badkamer geen schade geconstateerd. De deskundige heeft weliswaar waterschade aan het houtwerk in de voorgevel geconstateerd, maar geeft daarbij aan dat de schade niet is te herleiden tot de werkzaamheden die [eiser] heeft uitgevoerd.
3.
Hebben de handelingen door [gedaagde 2] de schade vergroot?
2.17.
De deskundige acht niet aannemelijk dat het handelen van [gedaagde 2] ervoor heeft gezorgd dat meer herstelwerkzaamheden nodig zijn.
4.
Zijn er andere relevante punten?
2.18.
Op de laatste vraag heeft de deskundige geantwoord dat hij eventuele andere relevante punten al in het deskundigenbericht heeft verwerkt.
Reacties van partijen op het deskundigenbericht
-
Op het conceptrapport richting de deskundige
2.19.
Partijen hebben uitgebreid op het conceptbericht van de deskundige gereageerd. In het deskundigenbericht heeft de deskundige aangegeven of de opmerkingen van partijen aanleiding hebben gegeven het concept aan te passen, en zo nee, waarom niet. Na het verwerken van de reacties die de deskundige gegrond achtte, heeft de deskundige een definitieve versie van het deskundigenbericht aan de rechtbank gestuurd.
-
In de processtukken na het definitieve deskundigenbericht
2.20.
Partijen hebben na het deskundigenbericht ieder een conclusie en een antwoordconclusie genomen en vervolgens ook nog aktes uitlating producties en wijziging van eis (zie punt 1.1 van dit vonnis). In deze stukken hebben partijen zich (onder meer) uitgelaten over de conclusies van de deskundige en de reactie daarop van de andere partij. De rechtbank zal voor zover hetgeen door partijen is aangevoerd relevant is, ingaan op wat door hen is aangevoerd. De rechtbank stelt hierbij voorop dat de beslissing van de rechtbank om de aangewezen deskundige te volgen in het algemeen niet verder behoeft te worden gemotiveerd, dan door aan te geven dat de door deze deskundige gebezigde motivering, zeker als deze vooral gebaseerd is op bijzondere kennis, ervaring en/of intuïtie, overtuigend overkomt. De rechtbank zal op specifieke bezwaren van partijen tegen de zienswijze van de door haar aangewezen deskundige moeten ingaan, als deze bezwaren voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van deze zienswijze (zie het arrest van de Hoge Raad van 5 december 2003, ECLI:NL:HR:2002:AN8487).
2.21.
In de vraagstelling aan de deskundige is ervan uitgegaan dat de deskundige de door [eiser] gemaakte tekeningen betrekt, die opgenomen staan in de reactie van [eiser] op de rapportages van DPI en Abricon, zoals overgelegd bij akte van 6 juni 2019. Anders dan [gedaagde 1] c.s. meent, stond het de deskundige vrij om in het kader van zijn onderzoek ook de door [eiser] geplaatste opmerkingen in zijn rapport van 6 juni 2019 over de klachten genoemd in de laatste rapportages van DPI en Abricon te betrekken. Gelet op de werkwijze van de deskundige zoals genoemd in punt 2.11 doet de vermelding van de reactie van [eiser] niets af aan de onafhankelijkheid van de deskundige of de bruikbaarheid van zijn rapport. Uit het deskundigenrapport blijkt voldoende dat de deskundige onafhankelijk en zorgvuldig te werk is gegaan.
2.22.
De deskundige heeft naar aanleiding van de reactie van [gedaagde 1] c.s. op het conceptrapport geantwoord dat hij het als onderdeel van zijn taak als deskundige ziet om ook kennis te nemen van het standpunt van [eiser] en dat komt de rechtbank juist voor.
-
Beoordeling constructieve gebreken / herstelvoorschriften [betrokkene 2]
2.23.
[gedaagde 1] c.s. stelt in zijn (antwoord)conclusie na deskundigenrapportage dat het deskundigenrapport weliswaar lijvig maar niet compleet is, omdat de deskundige een aantal stukken niet heeft betrokken in rapportage, waaronder de herstelvoorschriften van de door [gedaagde 1] c.s. ingeschakelde constructeur en het bevindingenrapport van bouw- en woningtoezicht van Bloemendaal, met als aanvulling de e-mail van 21 april 2021 en de werknotitie van constructeur [betrokkene 1] van 17 juli 2021. [gedaagde 1] c.s. gaat er echter aan voorbij dat het niet de opdracht is van de deskundige om deze aanvullende stukken te controleren op juistheid. De deskundige is gevraagd om de bij tussenvonnis gestelde vragen te beantwoorden en de deskundige bepaalt verder de inrichting van zijn onderzoek en of hij aanvullende informatie nodig heeft. De deskundige mag afgaan op zijn eigen expertise en is niet verplicht (buiten de opdracht en de vraagstelling om) ook in te gaan op alle andere door [gedaagde 1] c.s. in het geding gebrachte producties met daarin vervat bevindingen van derden of partijdeskundigen. De rechtbank heeft geen reden te veronderstellen dat de deskundige daarbij onjuiste keuzes of inschattingen heeft gemaakt. Evenmin is de deskundige verplicht zijn rapport te laten toetsen door een constructeur of de gemeente, zoals [gedaagde 1] c.s. ten onrechte stelt. De deskundige was dan ook niet verplicht die berichten af te wachten en pas na ontvangst daarvan zijn eindrapportage op te stellen.
2.24.
De rechtbank gaat ook voorbij aan de stelling van [gedaagde 1] c.s. die inhoudt dat de deskundige vanwege zijn ondeskundigheid kennis had moeten nemen van nadere stukken van [gedaagde 1] c.s. over de constructie. De deskundige is opgenomen in het landelijk deskundigenregister van de Rechtspraak, met (onder meer) als specialisatie architectuur/bouwadvies, constructie (dak/fundering/metaal), schilder- en timmerwerk, lekkages, vocht en vloeren (constructievloer/dekvloer/afwerkvloeren). Gezien de registratie en de daaruit blijkende specialisatie, acht de rechtbank de deskundige goed in staat een onafhankelijk oordeel te geven over de kwaliteit van het werk, waaronder ook de constructieve aspecten daarvan.
2.25.
De rechtbank heeft bovendien niet in de indruk dat de deskundige onvoldoende in staat was om op grond van zijn expertise een oordeel over de klachten te geven. De deskundige is in zijn rapport voldoende ingegaan op de constructieve aspecten en de ten aanzien daarvan door [gedaagde 1] c.s. gestelde gebreken, zoals die zijn opgenomen in de laatste rapportages van DPI en Abricon. De constructietekeningen zijn door de deskundige opgevraagd en verkregen. Deze tekeningen worden door de deskundige ook genoemd bij de behandeling van de klachten en zijn dus door de deskundige betrokken bij zijn onderzoek. Zo noemt de deskundige in klacht 1 bij ‘bevindingen’ wat uit die tekeningen volgt aan eisen voor verzwaring van de bestaande vloerbalken. Bij klacht 1 blijkt dat de deskundige daarbij de tekeningen betrokken heeft, waarop staat aan welke (constructieve) vereisten de vloer diende te voldoen. Op meerdere plaatsen in het deskundigenrapport haalt de deskundige de herstelvoorschriften van [betrokkene 2] aan, waaronder naar aanleiding van de reactie van [gedaagde 1] c.s. op het conceptrapport (bijvoorbeeld bij punt 15.2 op pagina 44 van het deskundigenrapport). [gedaagde 1] c.s. gaat er verder aan voorbij dat sommige herstelvoorschriften nadien zijn achterhaald, zodat de verwijzing naar eerdere voorschriften niets steeds opgaat of relevant is. De rechtbank is van oordeel dat uit het deskundigenrapport voldoende blijkt dat de deskundige zich rekenschap heeft gegeven van de herstelvoorschriften, maar dat hij daarbij ook heeft betrokken in hoeverre die nog actueel zijn (mede in het licht van latere uitlatingen van de constructeur) en is uitgegaan van juiste aannames ten aanzien van de huidige status van het werk. Van strijdigheid met artikel 4.1 van de Gedragscode gerechtelijk deskundigen in civielrechtelijke en bestuursrechtelijke zaken (hierna: Gedragscode) is geen sprake.
2.26.
[gedaagde 1] c.s. heeft in zijn reactie op het concept ook nog eens uitvoerig en op meerdere specifieke punten naar herstelvoorschriften verwezen en deze opgenomen in zijn reactie. Daarop heeft de deskundige vervolgens voldoende gereageerd. De deskundige gaat in zijn reactie naar aanleiding van de opmerkingen van [gedaagde 1] c.s. op het conceptrapport, op diverse plekken uitdrukkelijk in op wat de constructeur aangeeft. Ook hieruit blijkt dat de deskundige voldoende acht heeft geslagen op de herstelvoorschriften: hij volgt deze dan wel legt uit waarom hij daarvan afwijkt.
2.27.
De deskundige heeft in zijn reactie op de opmerkingen van [gedaagde 1] c.s. in het eindrapport een tekening opgenomen. [gedaagde 1] c.s. verwijt de deskundige bij zijn beoordeling van de vloerconstructie, uit te gaan van een tekening die niet de juiste situatie ter plekke weergeeft. De rechtbank vindt dit verwijt niet terecht. Uit de beoordeling van klacht 1 blijkt dat de deskundige gebruik heeft gemaakt van een aantal foto’s waarnaar hij verwijst en die als bijlage 1 in het rapport zijn opgenomen. Die foto’s geven de feitelijke situatie weer en (mede) op basis daarvan is de deskundige tot zijn beoordeling gekomen van het gestelde gebrek. Die bevindingen heeft hij vervolgens mede in de tekening tot uitdrukking gebracht. Dat die beoordeling uitgaat van een onjuiste situatie is dan ook niet of onvoldoende gebleken. Op basis van zijn eigen waarneming, concludeert de deskundige dat de aanname van [gedaagde 1] c.s. onjuist is dat de vloer onvoldoende is ondersteund, waarbij de deskundige erop wijst dat er sprake is van extra brede regel die ook de naastgelegen balk ondersteunt. Dit heeft hij met de tekening willen verduidelijken. Overigens stelt de deskundige bij klacht 1 wel een constructief gebrek vast op het punt van ‘doorbuiging, onvoldoende stijf stevig’ van het vloerhout en geeft hij aan hoe dat gebrek kan worden verholpen. Hij onderkent dus dat de plaatselijke vering ontstaat doordat op deze locatie het oorspronkelijke vloerhout is onderbroken, waarbij hij verwijst naar foto 4 die als bijlage in het rapport is opgenomen. Hij schrijft dat daardoor de stijfheid van dit deel van de vloer sterk verminderd is. Bij het herstel besteedt de deskundige aandacht aan zowel het op orde brengen van het gebrek aan stijfheid als aan het oplossen van de plaatselijk ontbrekende ondersteuning. Dit alles komt de rechtbank voldoende overtuigend over.
2.28.
De deskundige heeft een klacht over de aanwezigheid van verankering (klacht 15b) bestempeld als een mogelijk gebrek, zie ook punt 2.13 van dit vonnis. In het laatste rapport van DPI is opgenomen dat DPI grote twijfels heeft over de aanwezigheid van de verankeringen van de twee HSB wanden op de gemetselde muren. Het laatste rapport van Abricon meldt dit gebrek echter niet, en de deskundige heeft aangegeven dat het op basis van de beschikbare gegevens onduidelijk is waarom DPI grote twijfels heeft over de aanwezigheid van de verankeringen. In zijn antwoord op de reactie van [gedaagde 1] c.s. op het conceptrapport, legt de deskundige op pagina 44 en 45 meer uitgebreid uit (waarbij hij de door [gedaagde 1] c.s. aangeleverde foto betrekt) dat en waarom er geen zware verankering noodzakelijk is en dat kan worden volstaan met bijvoorbeeld schroeven in oude gordingen, zoals ook de constructeur aangeeft. Verder wijst de deskundige erop dat er geen schade is geconstateerd die duidt op werking of andere vervorming op de overgang van metselwerk naar houtskeletwand. Gezien deze omstandigheden bestaat er geen wezenlijke twijfel over de verankering van de houtskeletwand. Slechts voor de volledigheid heeft de deskundige bij het herstel van klacht 15d opgenomen bij herstel van de gevelwand (klacht 12d) de verankering te controleren, omdat de verankering op dat moment kan worden waargenomen. De rechtbank trekt uit het voorgaande de conclusie dat de deskundige terecht geen gebrek heeft aangenomen ten aanzien van de verankeringen en dat er onvoldoende reden is om de door DPI onvoldoende concreet gemaakte twijfel nader te onderzoeken (anders dan een beoordeling van de beschikbare foto’s op basis waarvan ook DPI tot haar twijfels kwam). Hierbij is geen sprake van een situatie waarbij de deskundige handelt in strijd met het bepaalde in artikel 4.5 van de Gedragscode.
2.29.
[gedaagde 1] c.s. verwijt de deskundige dat hij niet op alle opmerkingen is ingegaan die [gedaagde 1] c.s. op het conceptrapport heeft gemaakt bij klacht 15b. Hiertoe was de deskundige echter niet verplicht: hij heeft voldoende duidelijk gemaakt dat het niet nodig is om een verdergaande verankering toe te passen en dit volgt ook niet uit de herstelvoorschriften van [betrokkene 2] . De rechtbank volgt het oordeel van de deskundige en merkt dit punt niet aan als een gebrek dat moet worden hersteld.
2.30.
Volgens [gedaagde 1] c.s. is de deskundige bij klacht 7.1 uitgegaan van een onjuiste tekening van [eiser] , maar de deskundige heeft dit verwijt voldoende weerlegd in zijn reactie op de opmerkingen van [gedaagde 1] c.s. naar aanleiding van het conceptrapport. De deskundige heeft uitgelegd dat hij heeft gecontroleerd of het detail van de tekening klopt met de feitelijke situatie en daarbij heeft hij overtuigend uitgelegd dat de tekening die [gedaagde 1] c.s. in zijn reactie heeft gemaakt, evident onjuist is. Daarmee valt de grond weg onder de verwijten die [gedaagde 1] c.s. in punt 36 van zijn conclusie na deskundigenrapport aan het adres van de deskundige maakt.
2.31.
In klacht 15 is – anders dan [gedaagde 1] c.s. meent – de deskundige voldoende ingegaan op de scheidingswanden en heeft hij voldoende uitgelegd waarom hij de scheidingswanden verschillend beoordeelt. De vragen van de rechtbank zijn op dit punt dan ook voldoende beantwoord.
2.32.
[gedaagde 1] c.s. heeft op 16 februari 2022 (na datum definitief onderzoeksrapport van de deskundige en na conclusie na deskundigenrapportage) door constructiebedrijf [betrokkene 1] een destructief onderzoek laten doen, waarvan op 2 maart 2022 een werknotitie is opgesteld. Deze notitie is door [gedaagde 1] c.s. bij conclusie van antwoord na deskundigenrapportage overgelegd. De nagekomen opmerkingen van constructeur [betrokkene 1] zijn voor de rechtbank van onvoldoende gewicht om te beoordelen dat het deskundigenrapport niet kan worden gevolgd of dat nader (constructief) onderzoek nodig is. Bovendien zijn die opmerkingen op onderdelen strijdig met de herstelvoorschriften van [betrokkene 2] . Zo schrijft constructeur [betrokkene 1] dat verankering met schroeven niet volstaat, terwijl de deskundige de herstelvoorschriften van [betrokkene 2] aanhoudt, waarin staat dat dit wél volstaat. Van een extra benodigde aanpassing voor opwaaigevaar, waar [betrokkene 1] vanuit gaat, blijkt niet uit de herstelvoorschriften van [betrokkene 2] en niet gesteld of gebleken is dat dit een verwijt is dat voorkomt in de laatste rapportages van Abricon en/of DPI. De overige punten die [betrokkene 1] opmerkt, zijn voldoende beoordeeld door de deskundige en in reactie op de opmerkingen van [gedaagde 1] c.s. op het conceptrapport op onderdelen nader toegelicht door de deskundige. De inhoud van het rapport van [betrokkene 1] geeft geen reden om aan de uitkomsten van het onderzoek door de deskundige te twijfelen. Verder grijpt [gedaagde 1] c.s. terug naar herstelvoorschriften die zijn achterhaald (zoals bij de badkamervloer), zoals [eiser] terecht in reactie daarop aanvoert.
2.33.
Uit het onderzoek en deze notitie van [betrokkene 1] blijkt volgens [gedaagde 1] c.s. ook dat alle wanden van de opbouw opnieuw gebouwd en verankerd moeten worden. De gemeente zou dit onderschrijven bij brief van 10 maart 2022, die eveneens is overgelegd bij de conclusie van antwoord na deskundigenbericht. Daarbij heeft [gedaagde 1] c.s. ook nader onderzoek laten uitvoeren naar de lekkages, uit welk onderzoek volgt dat er negen gebreken zijn die al tot lekkages hebben geleid of in de toekomst zullen leiden. Het herstel impliceert volgens [gedaagde 1] c.s. dat ook het dak en de kapellen opnieuw aangebracht moeten worden. Dit alles geeft volgens [gedaagde 1] c.s. reden om de deskundige niet te volgen, dan wel om opnieuw een gerechtelijk deskundige te benoemen. De rechtbank gaat hier niet in mee. De deskundige had geen opdracht om destructief onderzoek te verrichten en [gedaagde 1] c.s. heeft de deskundige ook niet gevraagd om dit tijdens het door hem uitgevoerde onderzoek wel te doen. Door in een dergelijk laat stadium in deze procedure in reactie op het eindrapport van de deskundige een destructief partijonderzoek te laten verrichten en met de uitkomsten daarvan pas te komen bij conclusie van antwoord na deskundigenrapportage, handelen [gedaagde 1] c.s. in strijd met de goede procesorde. Daarbij merkt [eiser] terecht op dat uit de brief van de gemeente onvoldoende blijkt dat [gedaagde 1] c.s. de gemeente afdoende en correct heeft ingelicht over de laatste stand van zaken, waaronder de laatste bevindingen van [betrokkene 2] . Ook dat is voor de rechtbank reden om geen gewicht toe te kennen aan de brief van de gemeente. Ten slotte merkt de rechtbank op dat door [betrokkene 1] opgenomen foto’s in zijn werknotitie een situatie laten zien, die bij de deskundige al kenbaar was bij de uitvoering van zijn onderzoek en die hij dus heeft betrokken in zijn beoordeling. Ook [betrokkene 2] was hiermee bekend, zodat ook hij in zijn herstelvoorschriften van diezelfde situatie is uitgegaan. Een nader (destructief) onderzoek zal dan ook niet worden bevolen.
-
Volgens [gedaagde 1] c.s. schiet het deskundigenrapport specifiek op 21 punten te kort
2.34.
Hierna gaat de rechtbank afzonderlijk in op de 21 verwijten die [gedaagde 1] c.s. in zijn conclusie na deskundigenrapportage maakt aan het adres van de deskundige.
2.35.
Punt I is een herhaling van het bezwaar dat de deskundige onvoldoende kennis en oog heeft gehad voor de constructieve aspecten van de zaak. Dit punt is hiervoor afdoende behandeld.
2.36.
Punt II betreft een punt dat de deskundige in conceptrapport was vergeten te vermelden, maar dat wel in het eindrapport is opgenomen. Punt II mist daarmee relevantie.
2.37.
Punt III betreft een al dan niet vergeten punt dat een wc-bril los zit. Dit is volgens de deskundige niet opgenomen in de laatste rapporten van DPI en Abricon en volgens [gedaagde 1] c.s. wel. [gedaagde 1] c.s. heeft echter nagelaten aan te wijzen waar dit in deze rapporten staat. De deskundige is hier dus terecht niet op ingegaan bij zijn beoordeling van de klachten.
2.38.
Punt IV betreft een onjuiste lezing van wat de deskundige schrijft. Het ontbreken van de klos onderaan de trapspil is door hem niet aangemerkt als een gebrek, zodat de deskundige terecht geen herstelbedrag noemt.
2.39.
Punt V gaat over het niet kunnen controleren van de randverankering. Ten onrechte schrijft [gedaagde 1] c.s. dat de deskundige beaamt dat dit een gebrek betreft, dat doet hij niet. De deskundige schrijft dat hij (een deel van) het dak niet heeft geïnspecteerd en dat een eventueel benodigd herstel op dit punt de herstelkosten fractioneel hoger doet uitvallen. Daarmee is het een punt van geringe betekenis en heeft de deskundige terecht het onderzoek naar dit punt beperkt gehouden en heeft hij daarvoor dan ook terecht geen herstelbedrag opgenomen.
2.40.
Punt VI en punt VII zien eveneens op het verwijt dat [gedaagde 1] c.s. de deskundige maakt dat hij het dak niet heeft geïnspecteerd, maar het is primair aan de deskundige om te bepalen hoe hij zijn onderzoek inricht. De deskundige heeft het dak vanuit het raam van de dakkapel geïnspecteerd en dit punt is dus niet overgeslagen. Daarbij is het onderzoek van de deskundige beperkt tot de verwijten die staan opgenomen in de laatste rapportages van DPI en Abricon en daaruit volgt niet dat het gehele dak geïnspecteerd diende te worden.
2.41.
Punt VIII ziet op de discussie rond het ontbreken van dampremmende folie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de deskundige voldoende onderzocht waar dit ontbreekt maar wel had moeten zijn aangebracht, zodat hij op dit punt niets is vergeten of onjuist heeft beoordeeld. Hij heeft dit punt behandeld bij klacht 6, 15 en 19 en daarbij de vindplaatsen in de laatste rapportages van DPI en/of Abricon genoemd.
2.42.
Punten IX en X zien op het verwijt dat [gedaagde 1] c.s. de deskundige maakt, inhoudende dat hij niet zou zijn ingegaan op het ontbreken van isolatie en het bestaan van een open verbinding waardoor het tocht, maar dat heeft de deskundige afdoende gedaan bij de behandeling van klacht 6 en 19. De deskundige stelt in zijn rapport vast dat er isolatie aanwezig is, maar door derden is verwijderd en teruggeplaatst. Hierdoor kan geen oordeel meer geveld worden over de wijze van aanbrenging. Dit komt voor rekening en risico van [gedaagde 1] c.s.
2.43.
Punt XI gaat eraan voorbij dat het niet onder de reikwijdte van de opdracht aan de deskundige valt om een oordeel te vellen over eventueel minderwerk voor wat betreft de door [eiser] gebruikte platen, voor zover dat niet te herleiden is tot een verwijt in de laatste rapportages van DPI en Abricon, dan wel niet tot een gebrek heeft geleid. Volgens de deskundige zijn de in de overeenkomst genoemde en de door [eiser] gebruikte producten weliswaar verschillend, maar kwalitatief gelijkwaardig. De prijzen van deze producten wisselen, maar lopen onderling niet erg uiteen, aldus de deskundige. [eiser] betwist dat hij goedkopere platen heeft gebruikt. De rechtbank oordeelt dat de stelling van [gedaagde 1] c.s. dat sprake zou zijn van minderwerk omdat er een goedkoper product zou zijn gebruikt, onvoldoende is onderbouwd, reden waarom aan die stelling voorbij wordt gegaan.
2.44.
Punt XII gaat uit van een verkeerde lezing van wat de deskundige schrijft in het rapport. [gedaagde 1] c.s. stelt dat de deskundige ten onrechte schrijft dat het onduidelijk zou zijn of op grond van de bouwtekening folie in de zijgevel geplaatst moest worden, maar dat schrijft de deskundige niet. Hij schrijft dat het aanbrengen daarvan niet staat voorgeschreven in de bouwtekening. [gedaagde 1] c.s. stelt terecht dat het aanbrengen van de folie wel staat opgenomen in de overeenkomst, zodat [eiser] op grond daarvan verplicht was dit aan te brengen. Het aanbrengen van de folie is echter niet langer noodzakelijk omdat er inmiddels aan beide kanten bij de buren dakopbouwen zijn geplaatst. De besparing die dit [eiser] volgens de deskundige heeft opgeleverd, te weten minder € 50, is van te weinig betekenis om juridische consequenties aan te verbinden. Voor zover [eiser] al een verwijt te maken valt omtrent het niet aanbrengen van de folie, heeft dit niet tot schade bij [gedaagde 1] c.s. geleid, zodat dit (terechte) verwijt juridisch verder zonder consequenties blijft.
2.45.
Punten XIII, XIV en XV zien op het ontbreken van ventilatie en dat de gemeente zou eisen dat hiervoor alsnog een voorziening voor wordt aangebracht. [gedaagde 1] c.s. stelt dat hij dit ook naar voren heeft gebracht ten overstaan van de deskundige en dat hij aanspraak maakt op nakoming van de overeenkomst op dit punt. De deskundige vermeldt dat [gedaagde 1] c.s. afzag van ventilatieroosters en dat hij dit niet langer wilde. De deskundige merkt op dat op de begane grond en de eerste verdieping evenmin ventilatieroosters zijn aangebracht, zodat van [gedaagde 1] c.s. in redelijkheid verwacht kan worden te ventileren door het openzetten van een deur of raam. De deskundige heeft de vereisten die het Bouwbesluit stelt aan ventilatie betrokken bij zijn beoordeling. [eiser] stelt in dit verband dat de eerste offerte Duco ventilatieroosters vermeldde (die boven de ramen zouden worden geplaatst), maar dat [gedaagde 1] c.s. hiervan afzag omdat dit te duur werd. Daarop heeft [eiser] de offerte aangepast en ventilatieroosters in de ramen opgenomen. Deze offerte is door partijen ondertekend. In de overeenkomst is dus opgenomen dat er ventilatie in de ramen zou worden geplaatst. Dat wilde [gedaagde 1] c.s. bij nader inzien niet (hetgeen ook blijkt uit een overgelegd Whatsappbericht met die inhoud). Deze gewijzigde afspraak is onvoldoende onderbouwd betwist door [gedaagde 1] c.s., zodat de rechtbank hiervan uitgaat. Omdat sprake is van een gewijzigde afspraak is [eiser] op dit punt dus niet te kort geschoten in de nakoming van de op hem rustende verplichtingen uit de overeenkomst,. Het onderzoek van de deskundige op dit punt volstaat en van strijdig handelen met artikel 4.10 van de Gedragscode is geen sprake.
2.46.
Punt XVI gaat over tocht die de buren zouden ervaren en dat de deskundige niet zou zijn ingegaan op een aanwezige kier van 5 cm. [gedaagde 1] c.s. heeft dit verwijt in punt 19.2 in zijn reactie op het conceptrapport aan de deskundige kenbaar gemaakt. De deskundige heeft daarop op pagina 45 bij punt 19.2 aangegeven dat bij de beoordeling van klacht 19 in het deskundigenrapport is voorzien in het aanbrengen van een houtskelet binnenblad in de slaapkamers aan de voor en achterzijde, waarmee deze punten (tocht en kier) verholpen zullen zijn. De deskundige heeft dit punt dan ook voldoende meegenomen in zijn onderzoek.
2.47.
Punt XVII ziet op het gebrek aan vermogen van de radiatoren, dat volgens [gedaagde 1] c.s. niet serieus wordt genomen. De deskundige is uitgegaan van objectieve gegevens om te beoordelen of het vermogen volstaat. [gedaagde 1] c.s. heeft in zijn reactie op het conceptrapport aan de deskundige in punt 20.1 uiteengezet op basis van welke gegevens hij tot een andere conclusie komt. De deskundige is hierop uitgebreid ingegaan op pagina 46 van het eindrapport. De rechtbank volgt de deskundige in zijn beoordeling op dit punt. Aan de deskundige is niet gevraagd een oordeel te vellen over eventueel minderwerk, zodat de deskundige geen verwijt treft als hij daar niet of niet voldoende op ingaat in zijn rapport. Er is onvoldoende door [gedaagde 1] c.s. aangevoerd om de conclusie te kunnen dragen dat sprake zou zijn van minderwerk dat voor verrekening in aanmerking komt.
2.48.
In punt XVIII verwijt [gedaagde 1] c.s. de deskundige dat hij het dak niet geïnspecteerd heeft om de oorzaak van lekkages te achterhalen. De deskundige heeft in reactie van dit verwijt van [gedaagde 1] c.s. op het conceptrapport, alsnog een behandeling van klacht 22 uit het laatste Abricon rapport opgenomen, betreffende drie door Abricon genoemde lekken in de kapellen. Bij de bevindingen bij klacht 22 maakt de deskundige duidelijk dat hij tijdens het onderzoek op locatie bij de dakkapel aan de voorzijde een vochtplek heeft geconstateerd. Uit zijn bevindingen volgt verder dat de deskundige de door [gedaagde 1] c.s. in zijn reactie op het conceptrapport opgenomen foto’s heeft beoordeeld. De deskundige stelt op basis daarvan vast dat de lekkages zich voordoen op het lagere niveau van de daken van de dakkapellen en dat er geen aanwijzingen zijn dat de lekkages voortkomen uit een gebrek op de aansluiting van de nokvorsten op het dak. De rechtbank acht de deskundige voldoende toegerust om een dergelijk oordeel op basis van de beschikbare informatie te vellen. Daarbij heeft de deskundige voldoende toegelicht hoe hij op basis daarvan tot zijn beoordeling is gekomen. De rechtbank volgt de deskundige.
2.49.
In punt XIX verwijt [gedaagde 1] c.s. de deskundige dat hij de schade aan de aftimmering van de kozijnen niet heeft willen beoordelen, terwijl [gedaagde 1] c.s. hem daarvan foto’s heeft getoond en de deskundige bij zijn onderzoek op locatie de situatie zelf heeft onderzocht. Dit is een onjuiste conclusie. De deskundige beoordeelt op pagina 46 van zijn eindrapport de foto’s die [gedaagde 1] c.s. heeft aangeleverd. Op basis van het zichtbare schadepatroon concludeert de deskundige dat dit geen plotseling ontstane situatie bij de uitvoering van werkzaamheden betreft, maar geleidelijk ontstane schade door veroudering en werking van de constructie. [gedaagde 1] c.s. heeft niet gesteld dat de foto’s afwijken van de situatie ten tijde van het onderzoek. Daarmee heeft de deskundige de klacht afdoende behandeld.
2.50.
In punt XX merkt [gedaagde 1] c.s. op dat in het overzicht van de herstelkosten, de schadebedragen ontbreken. Dit is geen terecht verwijt: uit het rapport blijkt duidelijk dat de herstelkosten niet ook het herstel van de schade omvatten.
2.51.
In punt XXI verwijt [gedaagde 1] c.s. de deskundige dat hij geen antwoord op vraag 4 heeft gegeven, nadat hij deze vraag eerst onjuist zou hebben geïnterpreteerd. Vraag 4 geeft de deskundige de mogelijkheid om nog andere punten naar voren te brengen, die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van het geschil. De deskundige heeft geantwoord dat de van belang geachte aspecten in het voorgaande zijn verwerkt. De vraag is er niet voor bedoeld dat de deskundige aangeeft dat volgens één of beide partijen bepaalde punten ten onrechte niet zijn onderzocht of beoordeeld.
-
Overige verwijten [gedaagde 1] c.s. in verband met onjuistheden in het onderzoek
2.52.
[gedaagde 1] c.s. maakt de deskundige voor wat betreft de buitenschil het verwijt dat hij niet uitgaat van wat in de overeenkomst staat, maar van de huidige situatie waarbij ook de buren een derde woonlaag hebben gerealiseerd, waardoor [eiser] ermee wegkomt dat hij op onderdelen niet conform de overeenkomst heeft gebouwd. Daarbij zou de deskundige een aanvaardbaar niveau voorop stellen, terwijl hij zou moeten uitgaan van wat is overeengekomen. Dit verwijt treft geen doel: het gaat erom of op dit moment sprake is van gebreken die moeten worden hersteld. Als dat laatste niet het geval is, dan is er mogelijk op enkele onderdelen niet conform de overeenkomst gewerkt, maar dan leidt dat volgens het oordeel van de deskundige terecht niet tot een herstelverplichting en/of schade.
2.53.
[gedaagde 1] c.s. stelt dat de deskundige de zijwand aan de kant van nummer 60 buiten beschouwing heeft gelaten, maar dat is niet juist. De deskundige heeft die wand beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake is van een wezenlijke tekortkoming. De zijwand aan de kant van nummer 60 is dus wel degelijk door de deskundige betrokken in zijn onderzoek. De incidenteel geconstateerde tekortkomingen bij deze zijwand doen volgens de deskundige niet af aan de sterkte en samenhang van de constructie als geheel, zodat herstel niet is vereist en [gedaagde 1] c.s. geen schade lijdt.
2.54.
Het verwijt van [gedaagde 1] c.s. dat de deskundige geen acht heeft geslagen op de partijafspraken die uit het eerste rapport Albricon blijken, treft geen doel. De partijafspraken die volgens [gedaagde 1] c.s. uit dat rapport blijken, dat door partijen ook wel wordt aangeduid als een gespreksverslag, vallen namelijk buiten het kader van het deskundigenonderzoek. Anders dan [gedaagde 1] c.s. stelt, volgt uit alinea 2.9 en 2.10 van het tussenvonnis van 18 september 2019 niet dat de rechtbank als vaststaand heeft aangenomen dat partijen overeenstemming hebben bereikt over herstelafspraken en dat [eiser] dus aan die afspraken gebonden is en de deskundige van die afspraken uit had moeten gaan bij het uitvoeren van zijn onderzoek. In die betreffende alinea’s van het tussenvonnis gaat de rechtbank na of het werk op enig moment is opgeleverd of niet, om tot de conclusie te komen dat het werk op 26 april 2018 is opgeleverd. In alinea 2.9 van dat tussenvonnis schrijft de rechtbank dat uit het gespreksverslag van Abricon blijkt dat er tijdens het overleg op 22 maart 2018 afspraken zijn gemaakt over het uitvoeren van herstelwerkzaamheden en dat er verder nog een lijst van openstaande punten is. Daarmee heeft de rechtbank niet vastgesteld wat die afspraken inhouden en of partijen daaraan gebonden zijn. De rechtbank neemt bovendien in alinea 2.9 van dat tussenvonnis van 18 september 2019 het verweer van [eiser] op, dat inhoudt dat [eiser] na ontvangst van het laatste rapport van Abricon heeft gereageerd dat onderdelen van het rapport niet juist zijn. De rechtbank heeft ten slotte in alinea 2.10 van het tussenvonnis van 18 september 2019 niet meer dan vastgesteld dat het werk op 26 april 2018 onder voorbehoud van de door [gedaagde 1] c.s.
gesteldeopleverpunten (gebreken en schade) akkoord is gegaan. De rechtbank zal hierna in punt 2.77 op het gespreksverslag van Abricon en de juridische status daarvan ingaan.
2.55.
Voor zover [gedaagde 1] c.s. in het algemeen stelt dat de deskundige punten bewust is vergeten te beoordelen of door de tijdspanne tussen datum onderzoek en het rapport de bouw niet meer scherp op het netvlies had staan, is dit verwijt onvoldoende concreet. Bovendien heeft [gedaagde 1] c.s. op het conceptrapport gereageerd en heeft de deskundige naar aanleiding daarvan zijn eindrapportage op enkele punten aangevuld, zodat deze verwijten (indien al juist) gelden als opgelost.
2.56.
De overige verwijten die [gedaagde 1] c.s. aan de deskundige maakt, gaan uit van onjuiste aannames of een onjuiste lezing van het deskundigenrapport. De rechtbank laat deze opmerkingen daarom verder buiten beschouwing. De rechtbank is bovendien van oordeel dat de deskundige voldoende is ingegaan op de punten die [gedaagde 1] c.s. in reactie op het conceptrapport aan de deskundige heeft kenbaar gemaakt. De rechtbank zal nog separaat ingaan op de vraag of de globale inschatting van de herstelkosten door de deskundige kan worden gevolgd of niet.
-
Nadere verwijten conclusie van antwoord na deskundigenbericht van [gedaagde 1] c.s.
2.57.
De door [gedaagde 1] c.s. zelf geschreven punten 42 tot en met 274 over 37 pagina’s van zijn antwoordconclusie na deskundigenbericht, gaan opnieuw uitvoerig en tot in detail alle klachten en verwijten langs die [gedaagde 1] c.s. maakt aan het adres van de deskundige. De rechtbank vat dit op als een onnodige herhaling van zetten, waarbij onvoldoende is betrokken in hoeverre het geschrevene nog ter zake doet, gelet op de stand van de procedure en het gegeven dat [gedaagde 1] c.s. bij de conclusie na deskundigenrapport al zeer uitvoerig is ingegaan op het deskundigenrapport. Verder betrekt [gedaagde 1] c.s. in deze punten ook de eerdere rapportages van DPI en Abricon, maar die maakten geen onderdeel uit van de opdracht aan de deskundige en zijn – gelet op het tussenvonnis van 18 september 2019 – verder ook niet meer relevant in deze fase van de procedure. Het is niet de taak van de rechtbank om in deze veelheid van tekst van dit deel van de antwoordconclusie te zoeken naar eventueel nog wel relevante (nieuwe) punten.
2.58.
Als productie bij de conclusie van antwoord na deskundigenbericht heeft [gedaagde 1] c.s. verder een bevindingenrapport opgesteld door [betrokkene 3] overgelegd, waaruit volgens hem volgt dat maar liefst negen gebreken al tot lekkages hebben geleid of in de toekomst tot lekkage zullen leiden. Het herstel impliceert volgens [gedaagde 1] c.s. ook dat het dak en de kapellen opnieuw aangebracht dienen te worden, onder meer omdat sprake is van onvoldoende dakafschot. De rechtbank merkt op dat dit nieuwe verwijten aan het adres van [eiser] lijken te zijn, waarvoor in deze stand van de procedure geen plaats meer is. Die verwijten zijn te laat (in strijd met de goede procesorde) naar voren gebracht. Weliswaar stelt [gedaagde 1] c.s. dat de gebreken ook genoemd staan in de rapportages van DPI en Abricon, maar dit is betwist door [eiser] . In zijn laatst genomen akte is [gedaagde 1] c.s. ingegaan op deze betwisting, maar hij heeft daarbij niet verwezen naar de vindplaatsen in de laatste rapportages van DPI en Abricon waarin de door [betrokkene 3] genoemde gebreken staan. De rechtbank trekt daarom de conclusie dat [gedaagde 1] c.s. onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat de door [betrokkene 3] genoemde gebreken in de laatste rapportages van DPI en Abricon staan vermeld, terwijl de discussie in deze procedure inmiddels tot de in die rapporten genoemde gebreken is beperkt. Voor zover het bevindingenrapport van [betrokkene 3] ziet op het door [eiser] aangebrachte lood en geconstateerde lekkages, geldt dat deze wel als verwijt staan opgenomen in de laatste rapportages van DPI en/of Abricon. Hierop is de deskundige afdoende ingegaan in zijn deskundigenrapport en het bevindingenrapport van [betrokkene 3] geeft dan ook geen aanleiding om van die beoordeling af te wijken.
-
Reactie [eiser] op het deskundigenrapport
2.59.
[eiser] verwijt de deskundige dat hij bij de begroting van de herstelkosten niet heeft betrokken dat hij al bepaalde bedragen in mindering heeft gebracht op zijn facturen. Dit verwijt is niet terecht: dit onderwerp hoort niet thuis bij de deskundige en hem is ook niet gevraagd om een beroep op verrekening te betrekken bij zijn herstel- en schadeopstelling.
2.60.
Bij de door de deskundige beoordeelde klacht 3 stelt [eiser] dat de deskundige ten onrechte uitgaat van een gebrek, omdat de door [eiser] te plaatsen toiletpot afkomstig was van [gedaagde 1] c.s. en dit type volgens de deskundige een specifiek bevestigingssysteem heeft met de neiging om na te zetten. Ook Abricon zou volgens [eiser] hebben geconstateerd dat dit type toiletpot geen haakse hoek heeft en dat het reservoir waterpas hing. Het niet waterpas hangen van de toiletpot zou daarom liggen aan de door [gedaagde 1] c.s. geleverde toiletpot. De deskundige heeft in reactie op de opmerkingen van [eiser] op het conceptrapport onderkend dat het een door [gedaagde 1] c.s. aangeleverde toiletpot betreft, maar daarin geen aanleiding gezien zijn beoordeling van klacht 3 aan te passen. De rechtbank volgt de deskundige in zijn oordeel op dit punt.
2.61.
Bij klacht 4 stelt [eiser] dat het ontbreken van de trapleuning geen gebrek betreft, omdat [eiser] steeds heeft aangeboden die te willen plaatsen maar [gedaagde 1] c.s. dat (volgens ook de deskundige) ten onrechte afhield omdat volgens hem het stucwerk niet goed was aangebracht. [eiser] meent dat het daarom onjuist is dat de deskundige een herstelpost van € 300 opneemt. De rechtbank merkt op dat de deskundige niet is gevraagd te beoordelen of er
juridischeredenen zijn om een herstelpost toe te wijzen. De deskundige heeft terecht geoordeeld dat op basis van de overeenkomst een trapleuning aanwezig diende te zijn, maar dat die ontbrak, zodat op die grond sprake is van een gebrek.
2.62.
Bij klacht 5 maakt [eiser] in zijn conclusie na deskundigenbericht opmerkingen over de door de deskundige getrokken conclusies. [eiser] heeft deze opmerkingen niet gemaakt in reactie op het conceptrapport, terwijl dat de aangewezen plek was om dat te doen. Volgens [eiser] heeft hij bewust geen verankering door middel van schroeven rond de dakkapel aangebracht omdat zich rond het gehele dakraam een zogenaamde verscholen goot bevindt. [eiser] stelt dat hij het verdere dak wel verankerd heeft (het gedeelte dat niet door de deskundige is onderzocht). Daarmee heeft [eiser] onvoldoende uitgelegd waarom hij rondom het dakkapel niet heeft gekozen voor panhaken, wat de deskundige als de meest geëigende verankeringswijze beschouwt. [eiser] heeft de bevinding van de deskundige dat de verankering op grond van de eisen van het Bouwbesluit geplaatst had moeten worden, onvoldoende weersproken. In het door [eiser] gestelde ziet de rechtbank geen aanleiding om de conclusies van de deskundige ten aanzien van klacht 5 niet te volgen: het aanbrengen van een verankering had gemoeten en was mogelijk met panhaken. Voor zover het aanbrengen van panhaken niet is opgenomen in de overeenkomst, komt dit voor rekening en risico van [eiser] , omdat het dak moet voldoen aan het Bouwbesluit.
2.63.
Bij klacht 10 stelt [eiser] dat sprake is van eigen schuld, omdat hij de uitwatering eerst correct had aangebracht, maar dat hij de uitwatering op advies van Abricon heeft gewijzigd en voorzien van een 90 graden bocht. De rechtbank wijst dit beroep op eigen schuld af, omdat [eiser] geen aanpassingen had moeten aanbrengen, waarvan hij wist of kon weten dat die onjuist zijn.
2.64.
Bij klacht 19 is het relaas van [eiser] niet te volgen: de klacht gaat niet over de plafonds maar over de voor- en achtergevel van de eerste verdieping. De rechtbank ziet geen reden af te wijken van de bevindingen van de deskundige.
2.65.
Bij klacht 22 gaat [eiser] in op het door de deskundige genoemde gebrek in de dakbedekking van de dakkapellen en/of aansluiting, maar hetgeen door hem is aangevoerd, vormt geen reden om af te wijken van de bevindingen van de deskundige.
De hoogte van de door de deskundige begrote herstel- en schadeposten
2.66.
Bij klacht 15 stelt [eiser] dat hij herstel vanaf de buitenzijde had willen verrichten, waarmee de door de deskundige begrote schadepost onder 15d beperkt was gebleven tot een bedrag van € 5.000. Nu dit niet meer kan, omdat de buren eveneens een dakopbouw hebben geplaatst, komt het herstel van binnenuit op het hogere door de deskundige begrote bedrag van € 7.200 uit. [eiser] verzoekt de rechtbank de post te begroten op € 5.000. [eiser] heeft echter nimmer aangeboden om het gebrek genoemd in 15d te herstellen. Het gaat er nu om dat [gedaagde 1] c.s. recht heeft op herstel van gebreken met inachtneming van de huidige situatie of althans op betaling van de herstelkosten daarvan. Uitgaan van de huidige situatie brengt op onderdelen voordelen voor [eiser] met zich mee (zie bijvoorbeeld punt 2.52) en op onderdelen nadelen, zoals hier. De rechtbank houdt het door de deskundige begrote bedrag van € 7.200 aan.
2.67.
[eiser] stelt dat de schade aan de plafonds niet voor zijn rekening moet komen omdat deze in slechte staat verkeerden en hij er niet mee bekend was dat het rieten plafond rechtstreeks tegen het dakbeschot aanzat. De rechtbank ziet hierin geen reden om de schade aan de plafonds voor rekening van [gedaagde 1] c.s. te laten komen. Het betreft een oudere woning, zodat [eiser] bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden er rekening mee had moeten houden dat het plafond in slechte staat zou kunnen verkeren. Indien hij dit soort gevolgschade voor rekening en risico van [gedaagde 1] c.s. had willen laten komen, dan had hij dat in de overeenkomst duidelijk moeten aangeven. De deskundige is bij de berekening van de schadepost niet uitgegaan van herstel van het gehele plafond, omdat daartoe geen noodzaak bestaat en in dat geval een zeer groot deel van de kosten als nieuw voor oud in mindering moet worden gebracht. De deskundige heeft de schadepost daarmee voldoende zorgvuldig begroot.
2.68.
Op zijn eindfactuur heeft [eiser] een bedrag van € 1.245 in mindering gebracht voor het herstel van de toegebrachte schade aan de plafonds. Het verschil tussen dat bedrag en de door de deskundige begrote schade van € 900, valt volgens [eiser] toe aan hem. De rechtbank ziet dit anders. [eiser] heeft het door zijn schadeverzekeraar EMN begrote schade zonder voorbehoud gevolgd en daarmee heeft hij de schade ten belope van dat hogere bedrag erkend. Op die erkenning kan nu niet worden teruggekomen.
2.69.
De deskundige constateert dat er geen kras in de vloer aanwezig is en heeft op dit punt dan ook geen bedrag voor herstel opgenomen. [eiser] heeft echter wel een bedrag van € 500 voor het herstel van de vloer in mindering gebracht op de eindfactuur. Volgens hem blijkt nu dat hij dit onverplicht heeft gedaan, zodat het bedrag voor verrekening in aanmerking komt. De rechtbank gaat hier niet in mee: de verzekeraar van [eiser] heeft destijds wel een schade aan de vloer geconstateerd en een bedrag van € 500 daaraan toegekend. [eiser] heeft die inschatting zonder voorbehoud gevolgd. Daarmee heeft hij ook die schade en de hoogte daarvan tot een bedrag van € 500 erkend. Op die erkenning kan nu evenmin worden teruggekomen.
2.70.
Volgens [gedaagde 1] c.s. is het door de deskundige begrote totaalbedrag van € 15.825 onvoldoende om de gebreken en de schade te herstellen. Als onderbouwing van deze stelling heeft [gedaagde 1] c.s. drie offertes overgelegd, waaruit blijkt dat een gemiddeld bedrag van € 59.978,04 voor herstel nodig is. De offerte van [betrokkene 3] gaat echter niet alleen uit van de in het deskundigenrapport benoemde gebreken, maar ook van de bevindingen van constructiebedrijf [betrokkene 1] en [betrokkene 2] Constructieadvies B.V. Ook de offerte van Bouwbedrijf [bedrijf 2] B.V. gaat naast het deskundigenbericht uit van de bevindingen van constructiebedrijf [betrokkene 1] . Uit de offerte van Felex v.o.f. blijkt niet in hoeverre de geoffreerde werkzaamheden betrekking hebben op de door de deskundige geconstateerde gebreken. [gedaagde 1] c.s. wijst bij enkele herstelposten op specifieke (hogere) bedragen die uit de offerte van [betrokkene 3] blijken, maar verzuimt daarbij aan te geven wat de bedragen zijn die in de andere door hem overgelegde offertes staan vermeld. Het is niet aan de rechtbank om daarnaar op zoek te gaan, daarvoor zijn de offertes te onduidelijk opgesteld (de posten van de deskundige zijn niet voldoende duidelijk aangehouden). De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om niet de door de deskundige begrote totaalbedrag van € 15.825 aan te houden. Evenmin is er aanleiding om een opslag van 5% toe te passen ter compensatie voor het ontbreken van een garantie, omdat een wettelijke garantieregeling hier niet van toepassing is. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van [gedaagde 1] c.s. tegen de door de deskundige begrote herstelkosten.
2.71.
[gedaagde 1] c.s. stelt dat de deskundige de kosten voor herstelpost 15d te laag heeft ingeschat, omdat hij er onvoldoende oog voor heeft gehad dat er een installatie is aangebracht tegen de te slopen muur, waarvoor een voorziening moet worden getroffen. De rechtbank volgt de begroting van de deskundige, omdat uit zijn reactie op de opmerkingen van [gedaagde 1] c.s. op zijn conceptrapport (pagina 45 bij punt 15.3 deskundigenrapport), afdoende blijkt dat hij wel met deze omstandigheden rekening heeft gehouden.
2.72.
De conclusie op dit onderdeel is dat de rechtbank geen aanleiding heeft op de door deskundige begrote herstel- en schadeposten af te wijken.
Tussenconclusie deskundigenrapport
2.73.
De rechtbank is van oordeel dat het deskundigenbericht een goed bruikbaar stuk is aan de hand waarvan de zaak verder kan worden beoordeeld. De door de deskundige gebezigde motivering, die vooral gebaseerd is op bijzondere kennis, ervaring en/of intuïtie, komt de rechtbank overtuigend over. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundige over en maakt deze tot de hare, zodat vaststaat dat het werk de door de deskundige geconstateerde gebreken bevat en de door hem genoemde schade is toegebracht aan de eigendommen van [gedaagde 1] c.s. Verder begroot de rechtbank, conform de opstelling van de deskundige, het herstel- en schadebedrag op € 13.155 ex btw, te weten € 15.917,55 inclusief btw.
2.74.
Vervolgens is de vraag wat dit verder juridisch gezien met zich mee brengt, mede gelet op het door partijen gevoerde debat.
Door de rechtbank te beantwoorden juridische vragen
2.75.
De rechtbank zal hierna achtereenvolgens ingaan op de volgende vragen:
Staan in het eerste rapport van Abricon afspraken, waaraan partijen zijn gebonden?
Is er aanleiding om terug te komen op de bindende eindbeslissing in het tussenvonnis van 18 september 2019 ten aanzien van het (ontbreken) van schuldeisersverzuim aan de kant van [gedaagde 1] c.s.?
Heeft [gedaagde 1] c.s. de betaling van de laatste twee facturen van [eiser] bevoegdelijk opgeschort?
Slaagt de gedeeltelijke ontbinding door [gedaagde 1] c.s. van de overeenkomst? Wat zijn de resterende verplichtingen van partijen?
Hoe beslist de rechtbank op de schadevordering van [gedaagde 1] c.s. en de gevorderde verwijzing naar de schadestaat?
Heeft [gedaagde 1] c.s. recht op betaling van de door hem gemaakte kosten voor de inschakeling van deskundigen? Voor wiens rekening komt/komen de kosten van het deskundigenbericht?
Wat beslist de rechtbank over de restpunten betreffende het door [eiser] gelegde beslag, de buitengerechtelijke incassokosten, de beslagkosten en de proceskosten?
1.
Gespreksverslag Abricon (eerste rapport Abricon)
2.76.
Beide partijen halen in hun reacties op het deskundigenbericht de inhoud van het eerste rapport van Abricon aan, dat door hen ook wordt aangeduid als een gespreksverslag van wat er op 22 maart 2018 zou zijn afgesproken tussen hen. Partijen zijn het er niet geheel over eens of het gespreksverslag een juist en/of volledige weergave is van wat toen is afgesproken en in hoeverre daaraan nog gewicht moet worden gehecht. Partijen verschillen van mening over wat de exacte inhoud van de afspraken is, wie een verwijt te maken valt dat die afspraken vervolgens niet zijn nagekomen en ook of de afspraken door [eiser] zijn gemaakt onder voorbehoud van voorafgaande betaling door [gedaagde 1] c.s.
2.77.
De rechtbank stelt vast dat partijen met hun gesprek op 22 maart 2018 geprobeerd hebben de zaak vlot te trekken en dat zij in dat kader afspraken hebben gemaakt over het verrichten van (herstel)werkzaamheden door [eiser] en het doen van verdere betalingen door [gedaagde 1] c.s. Duidelijk is dat er nadien nieuwe ontwikkelingen zijn gevolgd, waardoor partijen nieuwe standpunten hebben ingenomen tegenover elkaar over de omvang van de gebreken en de betalingsverplichtingen van [gedaagde 1] c.s. Zo heeft [gedaagde 1] c.s. nadien nieuwe rapporten door Abricon en DPI laten uitbrengen en nieuwe klachten over het werk geuit richting [eiser] , die op zijn beurt een uitvoerige reactie heeft opgesteld en van mening is dat [gedaagde 1] c.s. ten onrechte zijn betalingsverplichtingen heeft opgeschort. De rechtbank neemt om die reden niet aan dat in het eerste rapport van Abricon in rechte afdwingbare afspraken zijn gemaakt die in deze fase van het geschil nog werking hebben tussen partijen, zodat de inhoud ervan verder niet van belang is voor de beoordeling van de zaak door de rechtbank.
2.
Bindende eindbeslissing tussenvonnis – geen schuldeisersverzuim herstelwerkzaamheden
2.78.
In het tussenvonnis van 18 september 2022 is onder 2.24 beslist dat [gedaagde 1] c.s. niet in schuldeisersverzuim zijn geraakt door [eiser] niet toe te laten tot herstel. Bij conclusie van antwoord na deskundigenbericht verzoekt [eiser] de rechtbank uitdrukkelijk terug te komen op die bindende eindbeslissing in het tussenvonnis.
2.79.
De eisen van een goede procesorde brengen mee dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich daarover uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die beslissing, om te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen. De rechtbank zal [gedaagde 1] c.s. echter niet meer in de gelegenheid stellen zich over het verzoek van [eiser] uit te laten, omdat hij zowel bij conclusie van antwoord na deskundigenbericht, als bij akte na deze conclusie, daar ruimschoots de gelegenheid heeft gehad.
2.80.
De rechtbank gaat over tot een heroverweging omdat het oordeel onjuist is dat [gedaagde 1] c.s. ten aanzien van het aangeboden herstel van vijf gebreken niet in schuldeisersverzuim zou zijn komen te verkeren.
2.81.
Op 12 februari 2019 heeft [gedaagde 1] c.s. de laatste rapportages van DPI en Abricon toegestuurd aan [eiser] , vergezeld van een ingebrekestelling waarbij een korte termijn werd gegeven om de gebreken te herstellen. Daarop heeft [eiser] bij brief van 15 februari 2019 aangeboden om een vijftal gebreken te verhelpen, waarvan er drie in deze procedure als gebreken zijn komen vast te staan. Dat zijn de gebreken met betrekking tot de vloer (klacht 1), de ontbrekende leuningen van de trap (klacht 4b) en tot de ontbrekende folie (klacht 6). Omdat [eiser] heeft aangeboden de vijf gebreken te herstellen binnen de gestelde termijn, had [gedaagde 1] c.s. het herstelaanbod moeten aanvaarden. Desondanks heeft [gedaagde 1] c.s. [eiser] niet in zijn woning toegelaten om de herstelwerkzaamheden te verrichten. [gedaagde 1] c.s. had geen goede reden om dit herstel te weigeren. Het zijn namelijk herstelwerkzaamheden die niet afhankelijk zijn van andere herstelverrichtingen en deze konden dus prima afzonderlijk worden verricht door [eiser] . De rechtbank komt dus in zo verre terug op de bindende eindbeslissing dat [gedaagde 1] c.s. [eiser] niet tot herstelwerkzaamheden hoefde toe te laten in afwachting van de uitkomst van deze procedure.
2.82.
Door [eiser] niet in staat te stellen de gebreken te herstellen conform het aanbod in zijn brief van 15 februari 2019, verkeren [gedaagde 1] c.s. in schuldeisersverzuim ten aanzien van deze gebreken. Dat betekent dat zij geen schadevergoedingsrechten kunnen ontlenen aan de geconstateerde gebreken bij klacht 1 (herstelpost € 300), klacht 4b (herstelpost
€ 300) en klacht 6 (herstelpost € 900): deze komen niet voor vergoeding door [eiser] in aanmerking. Het betreft een totaalbedrag van € 1.500 ex btw, te weten € 1.815 inclusief btw.
2.83.
Ten aanzien van de andere inmiddels vaststaande gebreken, blijft de rechtbank bij haar oordeel dat geen sprake is van schuldeisersverzuim aan de kant van [gedaagde 1] c.s. en blijft de bindende eindbeslissing dus onveranderd staan. Voor deze andere inmiddels vaststaande gebreken heeft [eiser] geen of een onvoldoende concreet aanbod tot herstel gedaan. Zo heeft hij in zijn brief van 15 februari 2019 niet aangeboden de thans vaststaande gebreken genoemd in de door de deskundige gerubriceerde klachten 3, 5a, 10c, 12d, 14a, 15d, 19 en 22 te verhelpen.
3.
Opschorting betalingsverplichtingen laatste twee facturen
2.84.
[gedaagde 1] c.s. heeft betaling van de termijnfactuur van 17 december 2017 ad
€ 14.732,26 (incl. btw) opgeschort. [gedaagde 1] c.s. heeft ook zijn betalingsverplichting voor de eindfactuur van 24 mei 2018 ad € 16.364,74 opgeschort.
2.85.
[gedaagde 1] c.s. was niet bereid de termijnfactuur van 17 december 2017 te betalen onder meer omdat deuren niet juist zouden zijn geplaatst en het stucwerk verkeerd zou zijn aangebracht. Het werk was toen nog niet opgeleverd en [eiser] zette zijn werkzaamheden nog voort. De deuren zijn geen onderwerp meer van discussie, zodat dit punt kennelijk door [eiser] is opgelost nadat daarover is geklaagd. Het stucwerk is beoordeeld door de deskundige en hiervoor is door hem een schadepost van € 500 ex btw begroot. Dit (lage) bedrag brengt met zich mee dat het gebrek ten aanzien van het stucwerk in december 2017 onvoldoende reden was om de betalingsverplichting van de gehele factuur van 17 december 2017 op te schorten.
2.86.
[gedaagde 1] c.s. maakte [eiser] in december 2017 verder het verwijt dat sprake was van toegebrachte schade in het uitvoeren van de werkzaamheden aan:
de plafonds eerste etage;
het houtwerk van de voorgevel;
schade door verfvlekken op de trap;
krassen op de vloer.
2.87.
De deskundige heeft alleen schade geconstateerd aan de plafonds en de trap. De deskundige begroot deze schade op een bedrag van € 1.725 ex btw en € 2.087,25 inclusief btw. Dit bedrag staat in geen verhouding tot de factuur van 17 december 2017. [gedaagde 1] c.s. was dan ook niet bevoegd om zijn betalingsverplichting ten aanzien van deze factuur geheel op te schorten om de door hem in december 2017 genoemde redenen. Dat heeft tot gevolg dat [gedaagde 1] c.s. zonder nadere ingebrekestelling in verzuim zijn komen te verkeren ten aanzien van deze betalingsverplichting.
2.88.
[eiser] heeft ondanks het verzuim aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. doorgewerkt en partijen bleven in overleg over de voortgang van het werk en de betalingsverplichtingen van [gedaagde 1] c.s. Het werk geldt als opgeleverd op 26 april 2018, op welke datum [gedaagde 1] c.s. onder voorbehoud van de door [gedaagde 1] c.s. gestelde opleverpunten (gebreken en schade) is aanvaard.
2.89.
Met het toesturen van zijn eindfactuur op 24 mei 2018, maakte [eiser] duidelijk dat wat hem betreft de opleverpunten waren opgepakt. [gedaagde 1] c.s. stuurde een dag daarvoor een ingebrekestelling aan [eiser] en stelde nader onderzoek in omdat volgens hem het werk gebreken had. Vanaf 24 mei 2018 schortte [gedaagde 1] c.s. betaling van zowel de factuur van 17 december 2017 als die van 24 mei 2018 in verband met gebreken en schade op.
2.90.
Uit de eindfactuur volgt dat [eiser] een schadebedrag van € 2.525 in mindering heeft gebracht op de verschuldigde slottermijn van de overeengekomen aanneemsom. [eiser] heeft hierbij de schadevaststelling en -begroting van de door hem ingeschakelde schadeverzekeraar EMN gevolgd. De rechtbank houdt echter niet de schadevaststelling en -begroting aan van EMN, maar die van de deskundige. Voor de rechtbank staat vast dat [eiser] schade heeft toegebracht aan (alleen) de plafonds en de trap en de herstelkosten van deze schade bedragen respectievelijk € 900 en € 825 (respectievelijk € 1.089 en € 998,25 inclusief btw). [eiser] heeft het schadebedrag met betrekking tot de plafonds al geheel in mindering gebracht op de eindfactuur en met de trap tot een bedrag van € 780 ex btw. Ten aanzien van de trap rest dus nog een vergoedingsplicht van de schade voor een bedrag van
€ 45 ex btw (€ 54,45 inclusief btw).
2.91.
[eiser] stelt terecht dat hij ook enkele door de deskundige begrote herstelposten al geheel of gedeeltelijk heeft betaald, door inhoudingen te doen op de eindfactuur. Dat leidt tot een correctie van de hoogte van de door de deskundige begrote herstelkosten, omdat deze al zijn voldaan door [eiser] door middel van verrekening. Het gaat om de volgende posten:
De deskundige heeft het herstel van het stucwerk begroot op een bedrag van € 500, maar door [eiser] is hiervoor al een bedrag van € 320 in mindering gebracht op de eindfactuur van 24 mei 2018. Ten aanzien van klacht 2 is [eiser] daarom nog € 180 verschuldigd;
De deskundige heeft het aanbrengen van de ontbrekende trapleuning begroot op een bedrag van € 300. Terecht stelt [eiser] dat hij voor de trapleuning al een bedrag van € 120 op zijn eindfactuur in mindering heeft gebracht. Die herstelpost bij klacht 4 corrigeert de rechtbank daarom op een bedrag van € 180;
2.92.
In totaal moet op deze grond een bedrag van € 440 ex btw in mindering komen op het door de deskundige begrote herstelbedrag van € 13.550 ex btw. Dat geeft een bedrag
van € 13.110 ex btw en € 15.863,10 inclusief btw.
2.93.
De opschorting van alleen de eindfactuur van € 16.364,74 inclusief btw geeft ruim voldoende pressiemiddel en bedrag ter verrekening aan [gedaagde 1] c.s., wanneer dit bedrag wordt afgezet tegen de hoogte van het herstelbedrag van € 15.863,10 inclusief btw en het restant schadebedrag van € 54,45 inclusief btw. Er was dus geen gegronde reden voor [gedaagde 1] c.s. om vanaf 24 mei 2018 ook de betaling van de termijnfactuur van 17 december 2017 op te schorten. Hij was daartoe dus evenmin op 24 mei 2018 bevoegd.
2.94.
[gedaagde 1] c.s. heeft zijn betalingsverplichting ten aanzien van de eindfactuur van 24 mei 2018 wel bevoegdelijk opgeschort. Weliswaar bood [eiser] herstel van enige gebreken aan, maar hij bood niet aan alle thans vaststaande gebreken in het door hem opgeleverde werk te herstellen.
4.
Gedeeltelijke ontbinding – nog resterende verplichtingen van partijen
2.95.
De door [gedaagde 1] c.s. gevorderde partiële ontbinding slaagt, voor zover deze ziet op dat deel van de overeenkomst dat [eiser] niet of gebrekkig heeft uitgevoerd en waarvoor [eiser] geen herstel heeft aangeboden, zodat [eiser] ten aanzien van die gebreken in verzuim verkeert. Ten aanzien van de vastgestelde gebreken bij de klachten 1, 4b en 6 verkeert [gedaagde 1] c.s. zelf in verzuim omdat hij het herstelaanbod van [eiser] niet heeft geaccepteerd, zodat de ontbinding niet kan zien op deze onderdelen van de overeenkomst. Ten aanzien van de overige vastgestelde gebreken bij de klachten 2, 3a, 5a, 10c, 12d, 14a, 15b, 15d, 19 en 22, is wel sprake van verzuim aan de kant van [eiser] , omdat hij niet heeft aangeboden die gebreken te herstellen.
2.96.
De partiële ontbinding van de overeenkomst heeft tot gevolg dat voor dat gedeelte van het werk dat niet of gebrekkig is uitgevoerd bij de klachten 2, 3a, 5a, 10c, 12d, 14a, 15b, 15d, 19 en 22, de grondslag voor een betalingsverplichting van [gedaagde 1] c.s. komt te ontvallen. Deze gebreken in het werk tellen op tot een herstelbedrag van totaal € 14.193,30 inclusief btw, waarbij bij het gebrek bij klacht 2 is uitgegaan van een nog openstaand herstelbedrag van € 180 ex btw (zie ook punt 2.91.). Voor dit bedrag van € 14.193,30 ontvalt door de ontbinding de betalingsverplichting, zodat de eindfactuur van [eiser] nog tot een bedrag van € 2.171,44 verschuldigd is (€ 16.364,74 min € 14.193,30).
2.97.
Verder heeft de partiële ontbinding tot gevolg dat [eiser] niet langer verplicht is om herstelwerkzaamheden uit te voeren. De primair door [eiser] gevorderde verklaring van die hierop ziet, zal om die reden worden toegewezen. De partiële ontbinding heeft verder tot gevolg dat [gedaagde 1] c.s. niet meer verplicht is om [eiser] toe te laten tot het verrichten van herstelwerkzaamheden, zodat de subsidiaire vordering onder 1. van [eiser] wordt afgewezen.
2.98.
Op het nog openstaande bedrag uit de eindfactuur van € 2.171,44 inclusief btw komt nog in mindering de correctie van € 205,70 inclusief btw die [eiser] in deze procedure heeft gemaakt op de eindfactuur, in verband met de gewijzigde opdracht rond de ventilatieroosters in het glas. Daarmee komt het nog door [gedaagde 1] c.s. te betalen bedrag van de eindfactuur uit op een bedrag van € 1.965,74 inclusief btw. Hierop brengt de rechtbank het resterende schadebedrag van € 54,45 inclusief btw in mindering, zodat een te betalen resteert van € 1.911,29.
2.99.
Daarnaast maakt [eiser] terecht nog aanspraak op betaling door [gedaagde 1] c.s. van de factuur van 17 december 2017 ad € 14.732,26 (incl. btw). Deze betalingsverplichting wordt niet geraakt door de partiële ontbinding, omdat [gedaagde 1] c.s. ten aanzien van deze factuur zelf in verzuim verkeert.
2.100. In totaal moet [gedaagde 1] c.s. dus nog € 16.643,55 inclusief btw betalen aan [eiser] . De vordering van [eiser] zal tot dit bedrag worden toegewezen.
2.101. De door [eiser] gevorderde wettelijke handelsrente is niet toewijsbaar omdat de overeenkomst geen handelsovereenkomst betreft als bedoeld in artikel 6:119a BW. Wel zal – als het mindere – de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW worden toegewezen. De facturen hebben een betalingstermijn van veertien dagen. De rente over de factuur van 17 december 2017 is verschuldigd vanaf rente over het op 17 december 2017 gefactureerde bedrag is verschuldigd vanaf 1 januari 2018 en over het restant van de factuur van 24 mei 2018 vanaf 8 juni 2018.
5.
Schadevordering van [gedaagde 1] c.s. / gevorderde verwijzing naar de schadestaat
2.102. [gedaagde 1] c.s. stelt recht te hebben op een aanvullend schadebedrag van
€ 44.685,70. Hij grondt deze vordering op het gemiddelde bedrag van de offertes die hij door drie aannemers heeft laten uitbrengen om de opbouw naar zijn tevredenheid te kunnen herstellen, waarop hij de twee laatste facturen van [eiser] in mindering brengt. [gedaagde 1] c.s. gaat er echter aan voorbij dat de rechtbank de omvang van de schade- en herstelposten heeft begroot op een lager bedrag, zoals uit het voorgaande blijkt.
2.103. Er is geen grondslag aanwezig voor een hogere schadevergoeding, zodat de vordering voor een aanvullend schadebedrag en verwijzing naar de schadestaat wordt afgewezen. De herstelkosten ten aanzien van de gebreken in het werk (en een klein schadedeel), ten aanzien waarvan [eiser] in verzuim verkeert, zijn immers in deze procedure vastgesteld en met de partiële ontbinding is [gedaagde 1] c.s. voor die posten geen bedragen verschuldigd aan [eiser] . De herstelkosten zijn daarom in mindering gebracht op de verschuldigde factuurbedragen. Daarmee wordt [gedaagde 1] c.s. in de situatie gebracht waarin hij zou hebben verkeerd als [eiser] het werk naar behoren had uitgevoerd en geen schade aan de eigendommen van [gedaagde 1] c.s. had toegebracht. [gedaagde 1] c.s. wordt geacht met de begrote herstelkosten voldoende in staat te zijn om de gebreken te herstellen, zodat er geen grondslag aanwezig is om verdere herstel- of schadeposten toe te wijzen in verband met de stand van het werk.
6.
Kosten bouwkundige begeleiding DPI, rapportages DPI, Abricon, constructeur en deskundigenbericht
2.104. [gedaagde 1] c.s. vordert [eiser] te veroordelen tot betaling van € 4.171,80 als vergoeding van de kosten van DPI en Abricon, aangevuld met € 822,80 als vergoeding voor de kosten van de constructeur. [gedaagde 1] c.s. beroept zich daarbij op artikel 6:96 BW, waarin is bepaald dat redelijke gemaakte kosten als schadevergoeding in aanmerking komen die zijn gemaakt om schade te beperken of te voorkomen, dan wel kosten die zijn gemaakt om de schade vast te stellen.
2.105. De rechtbank laat de kosten van bouwkundige begeleiding door DPI in 2018 (totaal: € 1.727,60) voor rekening van [gedaagde 1] c.s. omdat [gedaagde 1] c.s. onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat deze kosten zijn gemaakt om de schade te beperken of te voorkomen en dat deze kosten daarom voor vergoeding door [eiser] in aanmerking moeten komen.
2.106. [gedaagde 1] c.s. heeft twee deskundigen (DPI en Abricon) ingeschakeld en DPI een tweetal rapportages laten uitbrengen. De noodzakelijkheid van al die rapporten ontgaat de rechtbank en in elk geval valt de inefficiëntie van de inschakeling van de diverse partijdeskundigen op. Slechts de redelijke kosten komen onder artikel 6:96 BW voor vergoeding in aanmerking. Daarom komen alleen de laatste rapportages van DPI en Abricon van respectievelijk € 1.255,20 en € 363, totaal € 1.618,20 voor vergoeding door [eiser] in aanmerking.
2.107. De kosten van de constructeur ad € 822,80 zijn gemaakt nadat de deskundige zijn rapportage had opgesteld en zijn nodeloos gemaakt. Die kosten blijven voor rekening van [gedaagde 1] c.s.
2.108. De kosten van de gerechtelijk deskundige beslaan een bedrag van € 11.616. Partijen hebben ieder de helft van deze kosten voldaan. De rechtbank ziet geen aanleiding de kosten anders te verdelen over partijen, dan bij helfte.
7.
Overige restpunten
-
Gevorderde opheffing van door [eiser] gelegde beslagen
2.109. Uit de beoordeling in conventie volgt dat [eiser] met recht tot conservatoire beslaglegging is overgegaan. De vordering van [gedaagde 1] c.s. tot opheffing van de beslagen zal dan ook worden afgewezen.
-
Is het conservatoir beslag onrechtmatig?
2.110. [eiser] heeft recht op vergoeding van de beslagkosten. Op de beslaglegger rust een risicoaansprakelijkheid voor de gevolgen van het door hem gelegde beslag indien de vordering waarvoor beslag is gelegd geheel ongegrond is. Die situatie doet zich niet voor, omdat vaststaat dat [eiser] een vordering heeft op [gedaagde 1] c.s. De vraag of een beslaglegger aansprakelijk is voor de gevolgen van een beslag omdat het beslag is gelegd voor een te hoog bedrag, lichtvaardig is gelegd of onnodig is gehandhaafd, moet worden beantwoord aan de hand van criteria die gelden voor misbruik van recht. Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
2.111. [gedaagde 1] c.s. stelt dat [eiser] onterecht excessief beslag heeft gelegd voor zijn vorderingen. [gedaagde 1] c.s. vindt dat in elk geval de beslagen onder derden (ABN AMRO en de Belastingdienst) onmiddellijk opgeheven moeten worden, omdat de woning van [gedaagde 2] (met overwaarde) als verhaalsobject reeds voldoende verhaal biedt voor de vermeende vordering van [eiser] . [gedaagde 1] c.s. vordert de door hem geleden schade die hij heeft geleden als gevolg van het vexatoire beslag, die in elk geval bestaat uit een bedrag van
€ 100 dat de bank bij hem in rekening heeft gebracht. De omvang van de schade is nog niet exact bekend, daarom vordert [gedaagde 1] c.s. een schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
2.112. [gedaagde 1] c.s. heeft onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat het beslag vexatoir is gelegd. Dat [eiser] het beslag heeft gelegd met geen ander doel dan [gedaagde 1] c.s. te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend, is niet aannemelijk. De enkele omstandigheid dat het beslag voor een hoger bedrag doel heeft getroffen dan nu aan hoofdsom wordt toegewezen en op meerdere vermogensbestanddelen is gelegd, is onvoldoende om te kunnen oordelen dat het beslag onrechtmatig is gelegd. De vorderingen van [gedaagde 1] c.s. worden op dit punt afgewezen.
2.113. [eiser] vordert [gedaagde 1] c.s. te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 1.281,29 voor verschotten en € 563 voor salaris advocaat (1 rekest x € 563).
-
Buitengerechtelijke incassokosten
2.114. [eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) en worden vastgesteld op € 941,44, het tarief dat hoort bij het toegewezen bedrag.
-
Beslagkosten / proceskosten / nakosten in conventie
2.115. [gedaagde 1] c.s. zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, waarbij het liquidatietarief wordt aangepast aan het toegewezen bedrag. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 84,14
- griffierecht 623,00
- salaris advocaat
2.533,50(4,5 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 3.240,64
2.116. [eiser] vordert daarnaast veroordeling van [gedaagde 1] c.s. in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.
-
Proceskosten in reconventie
2.117. [eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, waarbij het tarief wordt aangepast aan het toegewezen bedrag. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op het salaris advocaat ad € 844,50
(3,0 punten × factor 0,5 × tarief € 563,00).
2.118. [gedaagde 1] c.s. vordert daarnaast veroordeling van [eiser] in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie
3.1.
bepaalt dat [eiser] is bevrijdt van zijn verbintenis tot herstel van gebreken aan het geleverde werk;
3.2.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 16.643,55 (zestienduizend zeshonderddrieënveertig euro en vijfenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van € 14.732,26 met ingang van 1 januari 2018 en € 1.911,29 met ingang van 8 juni 2018 tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 1.844,29, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 14e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de buitengerechtelijke incassokosten, begroot op € 941,44,
3.5.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 3.240,64, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 14e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.8.
verklaart voor recht dat de overeenkomst partieel is ontbonden,
3.9.
veroordeelt [eiser] tot betaling aan [gedaagde 1] c.s. van € 1.618,20;
3.10.
compenseert de kosten van de deskundige, zodat ieder van partijen de helft van die kosten draagt,
3.11.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. tot op heden begroot op € 844,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 14e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.12.
verklaart dit vonnis voor de punten 3.9 en 3.11 uitvoerbaar bij voorraad,
3.13.
wijst het meer of anders gevorderde af,
Dit vonnis is gewezen door mr. A.K. Korteweg en in het openbaar uitgesproken op
7 december 2022.

Voetnoten

1.houtskeletbouwwanden