2.99.Daarnaast maakt [eiser] terecht nog aanspraak op betaling door [gedaagde 1] c.s. van de factuur van 17 december 2017 ad € 14.732,26 (incl. btw). Deze betalingsverplichting wordt niet geraakt door de partiële ontbinding, omdat [gedaagde 1] c.s. ten aanzien van deze factuur zelf in verzuim verkeert.
2.100. In totaal moet [gedaagde 1] c.s. dus nog € 16.643,55 inclusief btw betalen aan [eiser] . De vordering van [eiser] zal tot dit bedrag worden toegewezen.
2.101. De door [eiser] gevorderde wettelijke handelsrente is niet toewijsbaar omdat de overeenkomst geen handelsovereenkomst betreft als bedoeld in artikel 6:119a BW. Wel zal – als het mindere – de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW worden toegewezen. De facturen hebben een betalingstermijn van veertien dagen. De rente over de factuur van 17 december 2017 is verschuldigd vanaf rente over het op 17 december 2017 gefactureerde bedrag is verschuldigd vanaf 1 januari 2018 en over het restant van de factuur van 24 mei 2018 vanaf 8 juni 2018.
5.
Schadevordering van [gedaagde 1] c.s. / gevorderde verwijzing naar de schadestaat
2.102. [gedaagde 1] c.s. stelt recht te hebben op een aanvullend schadebedrag van
€ 44.685,70. Hij grondt deze vordering op het gemiddelde bedrag van de offertes die hij door drie aannemers heeft laten uitbrengen om de opbouw naar zijn tevredenheid te kunnen herstellen, waarop hij de twee laatste facturen van [eiser] in mindering brengt. [gedaagde 1] c.s. gaat er echter aan voorbij dat de rechtbank de omvang van de schade- en herstelposten heeft begroot op een lager bedrag, zoals uit het voorgaande blijkt.
2.103. Er is geen grondslag aanwezig voor een hogere schadevergoeding, zodat de vordering voor een aanvullend schadebedrag en verwijzing naar de schadestaat wordt afgewezen. De herstelkosten ten aanzien van de gebreken in het werk (en een klein schadedeel), ten aanzien waarvan [eiser] in verzuim verkeert, zijn immers in deze procedure vastgesteld en met de partiële ontbinding is [gedaagde 1] c.s. voor die posten geen bedragen verschuldigd aan [eiser] . De herstelkosten zijn daarom in mindering gebracht op de verschuldigde factuurbedragen. Daarmee wordt [gedaagde 1] c.s. in de situatie gebracht waarin hij zou hebben verkeerd als [eiser] het werk naar behoren had uitgevoerd en geen schade aan de eigendommen van [gedaagde 1] c.s. had toegebracht. [gedaagde 1] c.s. wordt geacht met de begrote herstelkosten voldoende in staat te zijn om de gebreken te herstellen, zodat er geen grondslag aanwezig is om verdere herstel- of schadeposten toe te wijzen in verband met de stand van het werk.
6.
Kosten bouwkundige begeleiding DPI, rapportages DPI, Abricon, constructeur en deskundigenbericht
2.104. [gedaagde 1] c.s. vordert [eiser] te veroordelen tot betaling van € 4.171,80 als vergoeding van de kosten van DPI en Abricon, aangevuld met € 822,80 als vergoeding voor de kosten van de constructeur. [gedaagde 1] c.s. beroept zich daarbij op artikel 6:96 BW, waarin is bepaald dat redelijke gemaakte kosten als schadevergoeding in aanmerking komen die zijn gemaakt om schade te beperken of te voorkomen, dan wel kosten die zijn gemaakt om de schade vast te stellen.
2.105. De rechtbank laat de kosten van bouwkundige begeleiding door DPI in 2018 (totaal: € 1.727,60) voor rekening van [gedaagde 1] c.s. omdat [gedaagde 1] c.s. onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat deze kosten zijn gemaakt om de schade te beperken of te voorkomen en dat deze kosten daarom voor vergoeding door [eiser] in aanmerking moeten komen.
2.106. [gedaagde 1] c.s. heeft twee deskundigen (DPI en Abricon) ingeschakeld en DPI een tweetal rapportages laten uitbrengen. De noodzakelijkheid van al die rapporten ontgaat de rechtbank en in elk geval valt de inefficiëntie van de inschakeling van de diverse partijdeskundigen op. Slechts de redelijke kosten komen onder artikel 6:96 BW voor vergoeding in aanmerking. Daarom komen alleen de laatste rapportages van DPI en Abricon van respectievelijk € 1.255,20 en € 363, totaal € 1.618,20 voor vergoeding door [eiser] in aanmerking.
2.107. De kosten van de constructeur ad € 822,80 zijn gemaakt nadat de deskundige zijn rapportage had opgesteld en zijn nodeloos gemaakt. Die kosten blijven voor rekening van [gedaagde 1] c.s.
2.108. De kosten van de gerechtelijk deskundige beslaan een bedrag van € 11.616. Partijen hebben ieder de helft van deze kosten voldaan. De rechtbank ziet geen aanleiding de kosten anders te verdelen over partijen, dan bij helfte.
7.
Overige restpunten
-
Gevorderde opheffing van door [eiser] gelegde beslagen
2.109. Uit de beoordeling in conventie volgt dat [eiser] met recht tot conservatoire beslaglegging is overgegaan. De vordering van [gedaagde 1] c.s. tot opheffing van de beslagen zal dan ook worden afgewezen.
-
Is het conservatoir beslag onrechtmatig?
2.110. [eiser] heeft recht op vergoeding van de beslagkosten. Op de beslaglegger rust een risicoaansprakelijkheid voor de gevolgen van het door hem gelegde beslag indien de vordering waarvoor beslag is gelegd geheel ongegrond is. Die situatie doet zich niet voor, omdat vaststaat dat [eiser] een vordering heeft op [gedaagde 1] c.s. De vraag of een beslaglegger aansprakelijk is voor de gevolgen van een beslag omdat het beslag is gelegd voor een te hoog bedrag, lichtvaardig is gelegd of onnodig is gehandhaafd, moet worden beantwoord aan de hand van criteria die gelden voor misbruik van recht. Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
2.111. [gedaagde 1] c.s. stelt dat [eiser] onterecht excessief beslag heeft gelegd voor zijn vorderingen. [gedaagde 1] c.s. vindt dat in elk geval de beslagen onder derden (ABN AMRO en de Belastingdienst) onmiddellijk opgeheven moeten worden, omdat de woning van [gedaagde 2] (met overwaarde) als verhaalsobject reeds voldoende verhaal biedt voor de vermeende vordering van [eiser] . [gedaagde 1] c.s. vordert de door hem geleden schade die hij heeft geleden als gevolg van het vexatoire beslag, die in elk geval bestaat uit een bedrag van
€ 100 dat de bank bij hem in rekening heeft gebracht. De omvang van de schade is nog niet exact bekend, daarom vordert [gedaagde 1] c.s. een schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
2.112. [gedaagde 1] c.s. heeft onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat het beslag vexatoir is gelegd. Dat [eiser] het beslag heeft gelegd met geen ander doel dan [gedaagde 1] c.s. te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend, is niet aannemelijk. De enkele omstandigheid dat het beslag voor een hoger bedrag doel heeft getroffen dan nu aan hoofdsom wordt toegewezen en op meerdere vermogensbestanddelen is gelegd, is onvoldoende om te kunnen oordelen dat het beslag onrechtmatig is gelegd. De vorderingen van [gedaagde 1] c.s. worden op dit punt afgewezen.
2.113. [eiser] vordert [gedaagde 1] c.s. te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 1.281,29 voor verschotten en € 563 voor salaris advocaat (1 rekest x € 563).
-
Buitengerechtelijke incassokosten
2.114. [eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) en worden vastgesteld op € 941,44, het tarief dat hoort bij het toegewezen bedrag.
-
Beslagkosten / proceskosten / nakosten in conventie
2.115. [gedaagde 1] c.s. zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, waarbij het liquidatietarief wordt aangepast aan het toegewezen bedrag. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 84,14
- griffierecht 623,00
- salaris advocaat
2.533,50(4,5 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 3.240,64
2.116. [eiser] vordert daarnaast veroordeling van [gedaagde 1] c.s. in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden. -
Proceskosten in reconventie
2.117. [eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, waarbij het tarief wordt aangepast aan het toegewezen bedrag. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op het salaris advocaat ad € 844,50
(3,0 punten × factor 0,5 × tarief € 563,00).
2.118. [gedaagde 1] c.s. vordert daarnaast veroordeling van [eiser] in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden. 3. De beslissing
De rechtbank