ECLI:NL:RBNHO:2022:10852

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
9672511 \ CV EXPL 22-783
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van een abonnementsovereenkomst en de naleving van informatieplichten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 30 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen NS Reizigers B.V. en een gedaagde partij. De zaak betreft een abonnementsovereenkomst waarbij de eisende partij stelt dat de overeenkomst tot stand is gekomen na een succesvolle iDeal-betaling. De gedaagde partij erkent de hoofdsom, maar betwist de bijkomende kosten. De kantonrechter heeft in een eerder tussenvonnis de eisende partij in de gelegenheid gesteld om een akte te nemen, waarop de gedaagde partij heeft gereageerd.

De kantonrechter heeft beoordeeld of de eisende partij heeft voldaan aan de (pre)contractuele informatieplichten zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. De rechter concludeert dat de eisende partij niet voldoende heeft aangetoond dat zij de gedaagde partij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst heeft geïnformeerd over het herroepingsrecht. Dit leidt tot de conclusie dat de herroepingstermijn is verlengd en dat de overeenkomst gedeeltelijk wordt vernietigd, met een sanctie van 25% van de verschuldigde abonnementsgelden.

Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat de eisende partij voldoende heeft voldaan aan de informatieplichten met betrekking tot de reisovereenkomst, waardoor een bedrag van € 155,73 aan reiskosten toewijsbaar is. Uiteindelijk is de kantonrechter tot de conclusie gekomen dat de gedaagde partij een totaalbedrag van € 196,10 aan de eisende partij moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding. De proceskosten zijn eveneens toegewezen aan de kantonrechter, met uitzondering van de kosten voor de extra akte die voor rekening van de eisende partij blijven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9672511 \ CV EXPL 22-783
Uitspraakdatum: 30 november 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NS Reizigers B.V.
gevestigd te Utrecht
eiser
de eisende partij
gemachtigde Landelijke Associatie Van Gerechtsdeurwaarders B.V.
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
de gedaagde partij
procederend in persoon

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Op 7 september 2022 is in deze zaak een tussenvonnis gewezen (hierna: het tussenvonnis) en is de eisende partij in de gelegenheid gesteld om een akte te nemen. Voor het verloop van de procedure tot dan toe verwijst de kantonrechter naar wat daarover in het tussenvonnis is overwogen.
1.2.
Op 5 oktober 2022 heeft de eisende partij een akte genomen (hierna: de akte). De gedaagde partij is in de gelegenheid gesteld om te reageren op deze akte. Zij heeft dat gedaan bij akte van 2 november 2022. In de akte herhaalt de gedaagde partij dat zij de hoofdsom erkent, maar dat zij het niet eens is met de bijkomende kosten.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij wat in het tussenvonnis is overwogen en beslist. Er bestaat geen aanleiding om daarop terug te komen.
De abonnementsovereenkomst; artikel 6:230v lid 3 BW
2.2.
De eisende partij heeft gesteld en onderbouwd dat de abonnementsovereenkomst tot stand komt na een succesvolle (eerste) iDealbetaling en niet met het aanklikken van een bestelknop. De kantonrechter is van oordeel dat hiermee is voldaan aan de vereisten van artikel 6:230v lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De eisende partij heeft het bestelproces immers zo ingericht dat het voor de consument op niet voor misverstand vatbare wijze duidelijk is gemaakt dat zijn bestelling een betalingsverplichting inhoudt.
De abonnementsovereenkomst; overige essentiële (pre)contractuele informatieplichten
2.3.
De eisende partij vindt dat zij voor wat betreft de abonnementsovereenkomst heeft voldaan aan de (pre)contractuele informatieplichten. Ter onderbouwing hiervan heeft zij schermafdrukken van het bestelproces en een bestelbevestiging voorzien van een toelichting overgelegd.
2.4.
De kantonrechter vindt dat niet voldoende. Uit deze toelichting en stukken blijkt niet (voldoende) dat de eisende partij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst heeft voldaan aan de (essentiële) informatieplicht als bedoeld in artikel 6:230m lid 1 onder h BW. De eisende partij heeft onvoldoende gesteld en onderbouwd dat zij de gedaagde partij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst heeft gewezen op het herroepingsrecht.
2.5.
De in artikel 6:230m lid 1, onder a, e, o en p, BW genoemde informatie dient op een duidelijke en in het oog springende manier en onmiddellijk voordat de consument zijn bestelling plaatst, te worden verstrekt (artikel 6:230v lid 2 BW). De eisende partij heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat aan deze wettelijke eis is voldaan.
2.6.
Om te kunnen vaststellen dat is voldaan aan artikel 6:230v lid 7 onder a BW moet bovendien een bestelbevestiging worden overgelegd die voldoet aan de eisen van dat artikel. Dat wil zeggen een concrete, daadwerkelijk aan de gedaagde partij verzonden bestelbevestiging. Die ontbreekt in dit geval. Tevens ontbreekt informatie over de wijze van betaling. De kantonrechter blijft daarom bij haar oordeel dat niet aan de contractuele informatieplicht van artikel 6:230v lid 7 BW is voldaan.
2.7.
De kantonrechter zal voor deze twee schendingen een sanctie toepassen.
Welke sancties horen hierbij?
2.8.
De schending van het herroepingsrecht heeft tot gevolg dat de herroepingstermijn van veertien dagen is verlengd tot het moment waarop alle ontbrekende gegevens alsnog op de voorgeschreven wijze aan de gedaagde partij zijn verstrekt, doch met ten hoogste twaalf maanden (artikel 6:230o lid 2 BW). Nu deze termijn al is verstreken en niet is gesteld of gebleken dat de gedaagde partij de overeenkomst heeft willen herroepen, zal de kantonrechter aan dit gebrek enkel de hieronder te noemen sanctie verbinden.
2.9.
Zoals in het tussenvonnis is overwogen zal de overeenkomst gedeeltelijk worden vernietigd, te weten voor 25% van de door de gedaagde partij verschuldigde abonnementsgelden. De sanctie wordt toegepast op het oorspronkelijk door de gedaagde partij verschuldigde bedrag, zodat daarvan resteert een bedrag van € 3,75‬ (€ 5,00 x 0.75) aan abonnementsgelden. Een bedrag van € 3,38 is door de eisende partij gecrediteerd. Dit bedrag strekt in mindering op de abonnementsgelden, zodat een bedrag van € 0,37‬ toewijsbaar is.
De reisovereenkomst: artikel 6:230h lid 5 BW
2.10.
De eisende partij heeft in haar akte aangegeven het eens te zijn met de kantonrechter dat de reisovereenkomst valt onder de uitzondering van artikel 6:230h lid 5 BW. De reisovereenkomst komt namelijk tot stand wanneer de reiziger instapt en eindigt wanneer deze uitstapt. De eisende partij heeft voldoende onderbouwd dat is voldaan aan de informatieplichten als genoemd in artikel 6:230h lid 5 BW, zodat een bedrag van € 155,73 aan reiskosten toewijsbaar is.
Conclusie en kosten
2.11.
Gelet op het voorgaande is een bedrag van € 156,1‬0 (€ 0,37 + € 155,73) aan hoofdsom toewijsbaar.
2.12.
De buitengerechtelijke kosten zijn toewijsbaar over voornoemde hoofdsom, tot een bedrag van € 40,00. De kantonrechter gaat voorbij aan het bezwaar daartegen van de gedaagde partij. Zij heeft niet betwist dat zij de 14-dagenbrief van 12 maart 2020 heeft ontvangen. Zij heeft de hoofdsom echter niet (binnen de daarin gestelde termijn) betaald. Als gevolg daarvan zijn de buitengerechtelijke kosten verschuldigd geworden.
2.13.
De wettelijke rente zal worden toegewezen over de toewijsbare hoofdsom vanaf de dag van de dagvaarding.
2.14.
De gedaagde partij heeft betwist dat zij de proceskosten verschuldigd is, omdat deze kosten volgens haar niet gemaakt hoefden te worden. Dat verweer wordt verworpen. De eisende partij heeft, mede gelet op de bij de dagvaarding overgelegde correspondentie, voldoende toegelicht en onderbouwd dat zij de gedaagde partij meerdere malen de gelegenheid heeft gegeven om een betalingsregeling te treffen. Uit de overgelegde correspondentie blijkt dat gedaagde partij hier niet op in is gegaan. De gedaagde partij heeft dit niet (voldoende) betwist, zodat dit is vast komen te staan. Nu de gedaagde partij de hoofdsom niet heeft betaald, stond het de eisende partij vrij om daarvoor een procedure te starten. De gedaagde partij wordt (grotendeels) in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten voor de genomen akte blijven echter voor rekening van de eisende partij, aangezien het aan haarzelf te wijten is dat het nodig was deze extra akte op te stellen.

2.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 196,1‬0, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 156,1‬0 vanaf 25 januari 2022 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
3.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 107,22;
griffierecht € 128,00;
salaris gemachtigde € 74‬,00;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter