ECLI:NL:RBNHO:2022:10954

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
21/3175
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een handhavingsverzoek en bezwaar door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 13 december 2022, wordt het beroep van eisers, de familie [naam 1], tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad beoordeeld. Het betreft een handhavingsverzoek dat door [naam 2] is ingediend, waarbij verweerder heeft geoordeeld dat [naam 2] geen belanghebbende is en het bezwaar van [eiser] niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank behandelt de ontvankelijkheid van het bezwaar en het beroep van eisers.

Eisers, die samen met hun dochter [naam 2] in Zaandam wonen, hebben bezwaar gemaakt tegen de mededeling van verweerder dat [naam 2] geen belanghebbende is bij het handhavingsverzoek. De rechtbank stelt vast dat het handhavingsverzoek niet blijkt te zijn ingediend namens [eiser] en dat er geen bewijs is voor de stelling dat er sprake is van een verschrijving. De rechtbank concludeert dat [eiser] geen rechtstreeks persoonlijk belang heeft bij het bezwaar en dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

De rechtbank oordeelt dat het beroep van eisers ongegrond is en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eisers krijgen het betaalde griffierecht niet terug en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3175

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , uit Zaandam, eisers

(gemachtigde: mr. D.N. Lavain),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad(verweerder)
(gemachtigde: mr. G.M. Pierik).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
de besloten vennootschap North Sea Venue B.V.uit Zaandam (NSV),
(gemachtigde mr. D.A.J. Sturhoofd).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van verweerder van 14 juni 2021 om het bezwaar van [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren.
Het beroep is ingediend door ‘de familie [naam 1] ’. Hoewel dit op zichzelf bezien een (te) onbepaalde aanduiding is van de personen namens wie door de gemachtigde beroep wordt ingesteld, begrijpt de rechtbank (gezien de andere samenhangende beroepen) dat het beroep is ingesteld door [eiser] en [eiseres] .
De rechtbank heeft het beroep op 6 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van verweerder en de gemachtigde van NSV.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Totstandkoming van het besluit

1.1
Eisers wonen samen met hun dochter [naam 2] ( [naam 2] ) in de woning op het adres [adres] te Zaandam. [eiseres] exploiteert samen met [naam 2] vanuit de woning een [bedrijf] . De woning staat op perceel [perceel 1] .
1.2
Ter zitting is door eisers onweersproken gesteld dat zij ook in gebruik hebben de rond de woning gelegen percelen [perceel 2] (in zijn geheel), [perceel 3] (voor een deel) en [perceel 4] (voor een deel). De rechtbank gaat hier daarom bij de beoordeling van het geschil van uit.
1.3
NSV exploiteert een (zware) horeca-inrichting (horeca categorie 3) in het pand op het adres Hemkade 48, gelegen op perceel [perceel 5] . De gronden in gebruik bij NSV bestaan uit de rond de horeca-inrichting gelegen percelen [perceel 6] , [perceel 7] , [perceel 8] en [perceel 9] .
2.1
Op 26 oktober 2020 heeft [naam 2] verweerder verzocht om tot handhavend optreden over te gaan, omdat er zonder omgevingsvergunning een gebouw (tent) is geplaatst op de bij NSV in gebruik zijnde gronden rond de door NSV geëxploiteerde horeca-inrichting.
2.2
Bij brief van 11 december 2020 heeft verweerder [naam 2] meegedeeld dat bij controle een witte tent is aangetroffen. Deze tent bevindt zich op 270 meter afstand van de woning van [naam 2] en op deze tent bestaat vanuit de woning geen zicht. [naam 2] ondervindt gelet hierop van de aanwezigheid van die tent geen gevolgen van enige betekenis en is daarom volgens verweerder geen belanghebbende bij het verzoek tot handhaving. Het verzoek is daarom volgens verweerder geen aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het handhavingsverzoek is daarom afgewezen.
2.3
Bij brief van 21 januari 2021 heeft (de toenmalig gemachtigde van) [eiser] pro forma bezwaar gemaakt tegen de hiervoor genoemde brief van 11 december 2020 en de daarin gedane mededeling. Bij brief van 23 februari 2021 heeft (de toenmalig gemachtigde van) [eiser] de gronden van het bezwaar ingediend.
Het bestreden besluit
3.1
In het bestreden besluit heeft verweerder onder verwijzing naar het advies van de externe hoor- en adviescommissie het bezwaar van [eiser] niet ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat het handhavingsverzoek (alleen) door [naam 2] is ingediend. Volgens verweerder kunnen [eiser] en [naam 2] niet met elkaar vereenzelvigd worden, omdat ze soms ook ieder afzonderlijk van elkaar procederen tegen dezelfde besluiten. Niet [naam 2] maar [eiser] is tegen de reactie op het handhavingsverzoek opgekomen. [eiser] kan echter in dit geval niet als belanghebbende bezwaar maken tegen de reactie op het handhavingsverzoek van [naam 2] . Omdat [naam 2] geen belanghebbende is bij het handhavingsverzoek vanwege het ontbreken van gevolgen van enige betekenis van de tent waarop het handhavingsverzoek ziet, is het handhavingsverzoek geen aanvraag in de zin van de Awb en de brief van 11 december 2020 om die reden geen besluit. Tegen deze brief staat daarom geen bezwaar open. Het door [eiser] gemaakte bezwaar is daarom niet-ontvankelijk.
Beroep
4. In beroep hebben eisers zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een verschrijving en dat bedoeld was mede namens [naam 2] bezwaar te maken. Verder voeren eisers aan dat [naam 2] wel belanghebbend is bij haar handhavingsverzoek omdat zij gevolgen van enige betekenis ondervindt van de illegale aanwezigheid van de tent, omdat de tent wordt gebruikt voor horecadoeleinden, en dat gebruik leidt tot geluidsoverlast, parkeeroverlast, overlast door alcoholgebruik en overlast door verkeersbewegingen. Nu ook [naam 2] als belanghebbende moet worden aangemerkt en zij in dezelfde woning woont als [eiser] en daarmee dezelfde gevolgen ondervindt van de geplaatste tent, kunnen [naam 2] en [eiser] met elkaar vereenzelvigd worden.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
De rechtbank stelt vast dat uit het door [naam 2] ingediende handhavingsverzoek niet blijkt dat het verzoek (mede) is gedaan namens [eiser] . Uit het door [eiser] ingediende bezwaarschrift blijkt niet dat het bezwaarschrift (mede) namens [naam 2] is ingediend. Het enkele feit dat [naam 2] de meerderjarige dochter is van [eiser] en met haar ouders op hetzelfde adres woont, maakt niet dat het verzoek om handhaving geacht moet worden mede te zijn gedaan namens [eiser] en/of dat het bezwaar geacht moet worden mede te zijn ingediend door [naam 2] . Dat geldt in dit geval temeer omdat het niet ongebruikelijk is dat [naam 2] en [eiser] en/of [eiseres] ieder afzonderlijk van elkaar over hetzelfde feitencomplex handhavingsverzoeken indienen en bezwaar- en beroepsprocedures voeren, waarin ze soms door dezelfde, maar soms ook ieder door een eigen gemachtigde worden bijgestaan. Dat sprake is van een verschrijving door de toenmalig gemachtigde van [eiser] is niet onderbouwd, en daarbij geldt dat een eventuele verschrijving voor rekening komt van de indiener van het bezwaarschrift.
5.2
Verweerder hoefde er gelet op het voorgaande niet van uit te gaan dat [eiser] (mede) namens [naam 2] bezwaar had gemaakt. Verweerder heeft zich daarom naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat in bezwaar (alleen) ter beoordeling voorlag of het bezwaar van [eiser] ontvankelijk is.
6.1
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het bezwaar van [eiser] overweegt de rechtbank als volgt.
6.2
Door verweerder is in de brief van 11 december 2021 gesteld dat [naam 2] geen belanghebbende is bij het door haar gedane verzoek om handhaving. In de brief is het handhavingsverzoek niet inhoudelijk beoordeeld. Er kon daarom naar het oordeel van de rechtbank in bezwaar dan ook alleen worden opgekomen tegen het door verweerder ingenomen standpunt dat [naam 2] geen belanghebbende is bij haar verzoek om handhaving. Het recht daarop komt slechts degene toe op wie dit standpunt ziet, omdat een ander daarbij geen rechtsreeks persoonlijk belang heeft.
6.3
[eiser] heeft dan ook geen rechtstreeks persoonlijk belang bij het opkomen tegen de mededeling aan [naam 2] dat zij geen belanghebbende is bij haar verzoek om handhaving. [eiser] is daarom geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb en kan, gelet op het bepaalde in de artikelen 8:1 en 7:1 van de Awb (waaruit volgt dat alleen door belanghebbenden bezwaar kan worden gemaakt) dan ook geen bezwaar maken tegen de reactie op het handhavingsverzoek van [naam 2] .
6.4
Het bezwaar van [eiser] is daarom door verweerder terecht niet-ontvankelijk verklaard.
7. Het beroep van eisers is op grond van het voorgaande ongegrond.

Conclusie en gevolgen

8. Omdat het beroep ongegrond is, blijft het bestreden besluit in stand. De reactie van verweerder van 11 december 2020 op het handhavingsverzoek [naam 2] zal daarom niet door de rechtbank worden beoordeeld. Eisers krijgen het betaalde griffierecht niet terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.