ECLI:NL:RBNHO:2022:10964

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
21/2188
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een handhavingsverzoek met betrekking tot een hwa-leiding en de gevolgen voor de betrokken partijen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 13 december 2022, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van een handhavingsverzoek dat was ingediend door [naam 1] met betrekking tot het ingraven van een hemelwaterafvoerleiding (hwa-leiding) door de besloten vennootschap North Sea Venue B.V. (NSV). De rechtbank oordeelt dat eiseres geen belanghebbende is bij het handhavingsverzoek, omdat zij geen gevolgen van enige betekenis ondervindt van de werkzaamheden van NSV. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verklaart het bezwaar van [naam 1] niet-ontvankelijk. Tevens wordt eiseres een schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank concludeert dat de beslistermijnen met meer dan zes maanden zijn overschreden, wat resulteert in een schadevergoeding van € 1.000,-. De kosten van de procedure worden ook vergoed, met een totaalbedrag van € 1.707,75 aan verweerder en € 189,75 aan de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/2188

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Zaandam, eiseres,

(gemachtigde: mr. D.N. Lavain),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad(verweerder),
(gemachtigde: mr. Y. Kliphuis).
en
de Staat der Nederlanden(minister van Justitie en Veiligheid), hierna: de Staat.
als derde-partij neemt aan de zaak deel:
de besloten vennootschap North Sea Venue B.V., uit Zaandam (NSV),
(gemachtigde mr. D.A.J. Sturhoofd).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 14 februari 2020 (het primaire besluit) waarmee het verzoek van [naam 1] aan verweerder om handhavend op te treden is afgewezen.
Met het bestreden besluit van 24 maart 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 20 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van verweerder en de gemachtigde van NSV.

Beoordeling door de rechtbank

1.1
Eiseres en [naam 1] wonen samen met hun dochter [naam 2] ( [naam 2] ) in de woning op het adres [adres] te Zaandam. Eiseres exploiteert samen met [naam 2] vanuit de woning een [bedrijf] . De woning staat op perceel [perceel 1] .
1.2
Ter zitting is door eiseres onweersproken gesteld dat ze samen met haar echtgenoot en dochter ook in gebruik heeft de rond de woning gelegen percelen [perceel 2] (in zijn geheel), [perceel 3] (voor een deel) en [perceel 4] (voor een deel). De rechtbank gaat hier daarom bij de beoordeling van het geschil van uit.
1.3
NSV exploiteert een (zware) horeca-inrichting (horeca categorie 3) in het pand op het adres Hemkade 48, gelegen op perceel [perceel 5] . De gronden in gebruik bij NSV bestaan uit de rond de horeca-inrichting gelegen percelen [perceel 6] , [perceel 7] , [perceel 8] en [perceel 9] .
2.1
Op 19 december 2019 is namens [naam 1] ( [naam 1] ) een verzoek gedaan om handhavend op te treden tegen het door NSV ingraven van een hwa-leiding (hemelwaterafvoerleiding), omdat daarvoor een vergunning is vereist en deze vergunning niet is verleend. [naam 1] stelt zich hierover zorgen te maken, omdat het volgens [naam 1] gaat om werkzaamheden in verontreinigde grond. [naam 1] heeft verweerder daarom gevraagd om te handhaven in die zin dat de greppel weer wordt leeggemaakt om overstroming bij [naam 1] te voorkomen. Daarnaast vraagt [naam 1] om onderzoek te doen naar de reeds toegebrachte schade en om een preventieve last onder dwangsom op te leggen om te voorkomen dat in de toekomst weer werkzaamheden worden verricht zonder vergunning.
2.2
Naar aanleiding van het handhavingsverzoek is op 13 januari 2020 door een toezichthouder van de gemeente Zaanstad geconstateerd dat in de op het terrein van NSV aanwezige greppel grond is gestort, waarvan verklaard is dat die grond afkomstig is van het terrein. In het rapport is daarover vermeld dat het bestemmingsplan dit niet verbiedt, zodat geen sprake is van een overtreding op dat punt. Voorts is in het rapport opgenomen dat door de Omgevingsdienst op 15 november 2019 bemonsterde grond is onderzocht en de conclusie is getrokken dat de grond voor het dempen van de greppel ten hoogste licht verontreinigd is. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek daarom afgewezen.
Belanghebbendheid van eiseres
3. De rechtbank is ambtshalve gehouden om te onderzoeken of eiseres belanghebbend is bij de reactie van verweerder op het handhavingsverzoek van [naam 1] en overweegt hiertoe als volgt.
4.1
De rechtbank stelt vast dat het handhavingsverzoek van [naam 1] , anders dan verweerder het heeft opgevat, alleen ziet op het ingraven van de hwa-leiding op de locatie Hemkade 48 te Zaandam. In het handhavingsverzoek wordt ook wel gesproken over de greppel en het dempen daarvan met grond die is vrijgekomen bij het ingraven van de hwa-leiding en ook wordt verzocht om ongedaanmaking daarvan, maar in het handhavingsverzoek is niet gesteld dat het dempen van de greppel op zichzelf een overtreding is waartegen handhavend moet worden opgetreden.
4.2
De rechtbank stelt voorts vast, en niet in geschil is dat de werkzaamheden waarop het handhavingsverzoek ziet, het ingraven van de hwa-leiding, hebben plaatsgevonden direct naast het pand van NSV op perceel [perceel 5] .
4.3
Vast staat dat dit perceel [perceel 5] niet direct grenst aan de percelen die bij eiseres in gebruik zijn.
4.4
Eiseres is daarom alleen belanghebbende bij een besluit op het handhavingsverzoek van [naam 1] als eiseres ter plaatse van haar woning en tuin gevolgen van enige betekenis ondervindt van het ingraven van de hwa-leiding.
4.5
Met het meetinstrument zoals dat beschikbaar is op de website www.ruimtelijke plannen.nl kan worden vastgesteld dat het pand van NSV zich op tenminste 185 meter van de woning van eiseres bevindt. Tevens kan met de zich bij de stukken bevindende foto’s en luchtfoto worden vastgesteld dat er vanuit de woning en tuin vanwege een aanwezige loods en tussenliggende bomen en beplanting niet of nauwelijks zicht kan zijn op de plaats waar de werkzaamheden hebben plaatsgevonden. Ook is niet aannemelijk geworden dat eiseres andere gevolgen van enige betekenis heeft ondervonden of heeft kunnen ondervinden van de werkzaamheden. De rechtbank gaat er daarom van uit dat eiseres geen feitelijke gevolgen van enige betekenis heeft ondervonden van het ingraven van de hva-leiding.
4.6
Eiseres is gelet hierop naar het oordeel van de rechtbank geen belanghebbende bij een beslissing op het verzoek van [naam 1] om handhavend op te treden. Er stond daarom geen bezwaar voor eiseres open tegen de afwijzing van dit handhavingsverzoek.
5. Verweerder had het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek van [naam 1] daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren.
6. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van [naam 1] alsnog niet ontvankelijk te verklaren.
Conclusie beoordeling beroep
7. Het beroep is gegrond, maar het bezwaar is niet ontvankelijk. De afwijzing van het handhavingsverzoek wordt daarom verder niet inhoudelijk beoordeeld.
Schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn
8. Eiseres heeft verzocht om een schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank heeft op grond van artikel 8:26 van de Awb vanwege het verzoek om schadevergoeding ook de Staat aangemerkt als partij in deze procedure. De Staat heeft afgezien van het voeren van verweer.
9. De vraag of de redelijke termijn is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. In zaken als deze, waarin sprake is van een bezwaar- en beroepsprocedure, mag de behandeling maximaal twee jaar in beslag nemen, in die zin dat de behandeling van het bezwaar maximaal een half jaar in beslag mag nemen en de procedure bij de rechtbank maximaal anderhalf jaar. De termijn van twee jaar geldt ook als de behandeling meerdere procedurele rondes heeft omvat. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt tot de datum waarop de rechtbank uitspraak doet. De omstandigheden van het geval kunnen een langere behandelingsduur rechtvaardigen. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief te worden gehanteerd van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
10. In het geval van eiseres is sprake van een overschrijding met (naar boven afgerond) 9 maanden, omdat het bezwaarschrift van Familie [naam 1] op 24 maart 2020 door verweerder is ontvangen en de rechtbank op 13 december 2022 en dus afgerond 33 maanden later uitspraak doet.
11.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld er vanwege corona-maatregelen in onderling overleg is besloten om geen hoorzitting te houden, en is besloten om in plaats daarvan partijen in de gelegenheid te stellen om over en weer schriftelijk te laten reageren op elkaars standpunten. Dit heeft volgens verweerder bij elkaar zo’n twee maanden in beslag genomen. De extra tijd die dit in beslag heeft genomen, dient volgens verweerder ook buiten beschouwing te worden gelaten bij de vaststelling of de redelijke termijn in bezwaar is overschreden.
11.2
De rechtbank volgt verweerder ook op dit punt niet. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat de uitbraak van het coronavirus niet in algemene zin mag worden aangemerkt als een omstandigheid die een verlenging rechtvaardigt van de termijn van berechting die in de regel als redelijk valt aan te merken.
De rechtbank heeft hierbij voorts in aanmerking genomen dat uit de door verweerder overgelegde gedingstukken niet kan worden afgeleid dat het “schriftelijk horen” destijds noodzakelijk was. Bovendien valt uit de overgelegde gedingstukken niet af te leiden dat het houden van een hoorzitting er toe zou hebben geleid dat eerder op bezwaar zou zijn besloten en hoeveel eerder.
12.1
Ook heeft verweerder gesteld dat de handhavingsketen van de gemeente Zaanstad onevenredig zwaar wordt belast door het grote aantal handhavingsverzoeken met betrekking tot het Balkhaventerrein (het terrein waarop zowel de inrichting van NSV als de woning van [naam 1] zicht bevinden). De handhavingsverzoeken en daarop volgende bezwaarschriften kunnen daarom niet altijd even voortvarend worden afgehandeld. Daarbij heeft verweerder erop gewezen niet door [naam 1] in gebreke te zijn gesteld in verband met te laat beslissen.
12.2
Ook hierin ziet de rechtbank echter geen omstandigheid die een verlenging rechtvaardigt van de termijn van berechting die in de regel als redelijk valt aan te merken.
Dat handhavingsverzoeken en bezwaarschriften niet altijd even voortvarend kunnen worden afgehandeld, komt voor risico van verweerder, en dat niet in gebreke is gesteld, kan niet afdoen aan de constatering dat te laat op het bezwaar en/of beroep is beslist.
13. De rechtbank houdt het er daarom voor dat de beslistermijn is overschreden met 9 maanden.
14. Omdat de beslistermijnen met meer dan 6 maanden zijn overschreden, heeft eiseres recht op een schadevergoeding van € 1.000,-.
15. Van dit tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaar van [naam 1] door verweerder vanaf de ontvangst van het bezwaar (24 maart 2020) tot het bestreden besluit (24 maart 2020) afgerond 12 maanden geduurd en daarmee 6 maanden te lang. De beroepsfase heeft van de datum van het bestreden besluit 24 maart 2021 tot de uitspraak van de rechtbank op 13 december 2022 afgerond 21 maanden geduurd en daarmee (21-18) 3 maanden te lang.
16. Hieruit volgt dat verweerder 6/9 deel van € 1.000,- dient te betalen
(€ 666,67) en de Staat 3/9 deel (€ 333,33).
Proceskosten
17.1
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder en te veroordelen in de proceskosten van eisers en tot vergoeding van het door hen betaalde griffierecht. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting bij de rechtbank met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
17.2
Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om verweerder en de Staat ieder voor de helft te veroordelen in de proceskosten die verband houden met het verzoek om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten worden in totaal begroot op € 379,50 (1 punt voor het verzoek met een wegingsfactor 0,5) voor verleende rechtsbijstand. Omdat de overschrijding zowel aan verweerder als aan de rechtbank is toe te rekenen, komt deze vergoeding voor de helft ( € 189,75) voor rekening van verweerder en voor de helft (€ 189,75) voor rekening van de Staat.
17.2
De veroordeling van verweerder in de proceskosten betreft derhalve een totaal van
€ 1.707,75 (€ 1.518,- + € 189,75) en de veroordeling van de Staat in de proceskosten
€ 189,75.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigd het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder tot betaling aan eiseres van een schadevergoeding van
€ 666,67-;
- veroordeelt de Staat tot betaling aan eiseres van een schadevergoeding van
€ 333,33;
- bepaalt dat verweerder eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 181,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.707,75 aan proceskosten aan eiseres;
  • veroordeelt de Staat tot betaling van € 189,75 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.