ECLI:NL:RBNHO:2022:11472

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
9551133 \ CV EXPL 21-7819
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht CAI20 en de toepassing van de Verordening (EG) nr. 261/2004

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door EUclaim B.V., een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Joint Stock Company Turistik Hava Tasimacilik Anonim Sirketi, ook bekend als Corendon Airlines, vanwege een vertraging van hun vlucht CAI20 van Amsterdam-Schiphol naar Antalya op 8 september 2019. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De vlucht vertrok uiteindelijk met een vertraging van 4 uur en 53 minuten, wat volgens de passagiers recht geeft op een compensatie van € 800,00.

De vervoerder heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de passagiers niet hebben voldaan aan hun waarheids- en bewijsplicht. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de passagiers aan deze verplichtingen hebben voldaan en dat de vervoerder niet heeft aangetoond dat de dagvaarding nietig zou zijn. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vertrektijd van de vlucht met meer dan drie uur is uitgesteld, wat in beginsel als een vertraging moet worden beschouwd, en niet als een annulering.

De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van de gevorderde compensatie, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Ook zijn de proceskosten aan de zijde van de passagiers toegewezen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9551133 \ CV EXPL 21-7819
Uitspraakdatum: 30 november 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2.
[eiser 2]beiden wonende te [plaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Joint Stock Company (Turkije) Turistik Hava Tasimacilik Anonim Sirketi, tevens handelend onder de naam
Corendon Airlines
statutair gevestigd te Istanboel (Turkije), mede kantoorhoudende te Badhoevedorp
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. N. Bakker (Friedberg Mahn Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 16 augustus 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben bij akte gereageerd op de producties bij de schriftelijke reactie van de vervoerder.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Antalya Airport (Turkije) op 8 september 2019 met vlucht CAI20, hierna: de vlucht.
2.2.
EUclaim B.V. heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd.
2.3.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 800,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 september 2019, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 145,20 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat dat zij volgens de overeenkomst op 8 september 2019 om 03:00 uur lokale tijd vanuit Amsterdam-Schiphol Airport met vlucht CAI20 zouden vertrekken om vervolgens om 8:20 uur lokale tijd in Antalya aan te komen. Uiteindelijk zijn de passagiers om 08:32 uur lokale tijd vertrokken met vlucht CAI20, met een vertraging van vier uur en 53 minuten. De vervoerder is gehouden de passagiers te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 800,00.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder betoogt primair dat de passagiers in strijd met de waarheidsplicht en de bewijsaandraagplicht hebben gehandeld en dat de dagvaarding derhalve nietig is, althans dat de passagiers niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard en/of hun vordering dient te worden afgewezen.
4.3.
De waarheidsplicht van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) strekt ertoe de rechter in staat te stellen op het door partijen ter beoordeling voorgelegde geschil te beslissen, maar dient er ook toe om de wederpartij in staat te stellen zich adequaat en ter zake dienend te verdedigen. Aan deze plicht wordt ook nog inhoud gegeven door de vereisten van artikel 111 lid 3 Rv. Daarin is bepaald dat de eiser in de dagvaarding mede de bekende verweren van de wederpartij en de daarvoor aangevoerde gronden moet aangeven (een substantiëringsplicht), alsmede de bewijsmiddelen en getuigen waarover eiser ter staving van zijn eis kan beschikken (een bewijsaandraagplicht). Beide artikelen bevorderen dat de essentiële gegevens zo snel mogelijk in de procedure worden gebracht, zodat het geschil in een zo vroeg mogelijk stadium van de procedure 'uit de verf komt'.
4.4.
De kantonrechter overweegt dat op geen enkele wijze is gebleken dat de passagiers niet hebben voldaan aan bovenstaande. Dat de vervoerder anders denkt over de invulling van het feitencomplex maakt niet dat de passagiers belangrijke feiten hebben verzwegen dan wel essentiële informatie hebben weggelaten. Voorts volgt uit de dagvaarding dat de passagiers aan de substantiëringsplicht hebben voldaan en de vervoerder heeft niet onderbouwd op welke wijze de passagiers in strijd met de bewijsaandraagplicht zouden hebben gehandeld. De kantonrechter gaat dan ook voorbij aan dit verweer.
4.5.
De vervoerder voert voorts aan dat pas op 24 augustus 2019 – 15 dagen voor vertrek – de vluchttijden definitief zijn vastgesteld. Het betreft dan ook geen vluchtwijziging, maar een eerste en enige definitieve vaststelling van de vluchttijden. Bovendien volgt uit de (volledige) boekingsbevestiging van de passagiers dat de vluchttijden op de boeking indicatief zijn. Aan de bij de boeking opgegeven vluchttijden kunnen dan ook geen rechten worden ontleend, aldus de vervoerder.
4.6.
Anders dan de vervoerder is de kantonrechter van oordeel dat het enkele feit dat de vluchttijden in de boekingsbevestiging van de passagiers onder voorbehoud van wijzigingen zijn en derhalve nog kunnen worden gewijzigd, niet maakt dat pas van een bevestigde boeking kan worden gesproken op het moment dat de vluchttijden definitief (door de vervoerder) worden vastgesteld. De bevestigde boeking van Corendon Vliegvakanties dient dan ook, zoals ook reeds in het vonnis van deze rechtbank van 22 juni 2022 (ECLI:NL:RBNHO:2022:5742) is overwogen, te worden aangemerkt als een bevestigde boeking in de zin van de Verordening. Indien de vluchttijden na het boeken van de vluchten veranderen, betreft dit dan ook een wijziging ten aanzien van deze boeking.
4.7.
Tussen partijen is in geschil of de vlucht als geannuleerd kan worden beschouwd. Anders dan in eerdere uitspraken is de kantonrechter van oordeel dat een schemawijziging, waarbij de vlucht meer dan drie uur wordt uitgesteld, in beginsel niet gelijk kan worden gesteld aan een annulering. In dit verband wordt verwezen naar het arrest van het Hof van 21 december 2021, C-395/20 (ECLI:EU:C:2021:1041), waarin is geoordeeld dat een vlucht niet wordt geacht te zijn geannuleerd wanneer de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert de vertrektijd van deze vlucht met minder dan drie uur uitstelt (zonder de vlucht anderszins te wijzigen. In dat arrest is voorts overwogen dat de Verordening in twee duidelijk onderscheiden categorieën van vluchten voorziet, te weten enerzijds de geannuleerde vluchten in de zin van artikel 5 van deze verordening, en anderzijds de vertraagde vluchten, waarbij de Verordening de indeling in de ene of de andere categorie niet afhankelijk maakt van de enkele omstandigheid dat de latere vertrektijd van de vlucht vooraf is aangekondigd.
4.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vertrektijd van de vlucht met meer dan drie uur is uitgesteld en niet anderszins is gewijzigd. Dergelijk uitstel moet naar het oordeel van de kantonrechter gelijk worden gesteld met een vertraging, nu niet is gebleken van omstandigheden die moeten worden uitgelegd als aanwijzingen voor een situatie die verder gaat dan een eenvoudige tijdelijke opschorting van de vluchtplanning. De vraag of de passagiers tijdig op de hoogte zijn gesteld van de schemawijziging is gelet op het voorgaande niet van belang.
4.9.
Nu bij aankomst op de overeengekomen eindbestemming sprake was van een vertraging van meer dan drie uur en de vervoerder geen beroep heeft gedaan op buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden, is de slotsom dat de vervoerder gehouden is tot betaling van compensatie als bedoeld in artikel 7 van de Verordening.
4.10.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.11.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het subsidiair gevorderde bedrag (inclusief btw) niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de subsidiair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten (inclusief btw) worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.12.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente over de proceskosten en de nakosten is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 945,2‬0, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 800,00 vanaf 8 september 2019 en over € 145,20 vanaf 16 augustus 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 119,21;
griffierecht € 240,00;
salaris gemachtigde € 248,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter