ECLI:NL:RBNHO:2022:11520

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
21/5567
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een exploitatievergunning in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 28 december 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een exploitatievergunning beoordeeld. Eiser, die een onderneming in telecommunicatie en een shishalounge exploiteert in Beverwijk, had op 14 augustus 2020 een exploitatievergunning aangevraagd. De burgemeester van Beverwijk heeft deze aanvraag op 16 februari 2021 afgewezen, na een verlenging van de beslistermijn. Eiser stelt dat de vergunning van rechtswege is verleend omdat de beslistermijn was verstreken en verweerder niet bevoegd was om de vergunning te weigeren.

De rechtbank oordeelt dat de exploitatievergunning van rechtswege is verleend. De beslistermijn was op 4 december 2020 verstreken, en hoewel verweerder had verzocht om instemming met een opschorting van de beslistermijn, was er geen schriftelijke bevestiging van eiser. De rechtbank concludeert dat de vergunning is verleend omdat de beslistermijn niet correct was opgeschort. Het bestreden besluit wordt vernietigd en het primaire besluit wordt herroepen. Verweerder moet het griffierecht vergoeden en de proceskosten aan eiser betalen.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen in het bestuursrecht en de gevolgen van het niet tijdig beslissen op vergunningaanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/5567

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 december 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit Beverwijk, eiser
(gemachtigde: mr. F.H.J. Koster),
en

de burgemeester van de gemeente Beverwijk (verweerder)

(gemachtigden: mr. J. Stengs en M. Bos).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag om een exploitatievergunning voor het [eiser] aan de [adres] in Beverwijk (het pand).
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 16 februari 2021, verzonden op 8 maart 2021 (het primaire besluit), afgewezen. Met het besluit van 11 september 2021, verzonden op 20 oktober 2021, op het bezwaar van eiser (het bestreden besluit) is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.
Op 21 september 2022 heeft de rechtbank het onderzoek in deze zaak heropend en partijen verzocht om een schriftelijke reactie.
Verweerder heeft gereageerd bij brief van 10 oktober 2022 met bijlagen. Eiser heeft daarop gereageerd bij brief van 8 november 2022 met bijlagen.
Nadat geen van partijen binnen de gestelde termijn om een nadere zitting heeft verzocht, heeft de rechtbank het onderzoek op 2 december 2022 gesloten.

Totstandkoming van het besluit

1.1
Eiser exploiteert in het pand een onderneming die bij de Kamer van Koophandel staat geregistreerd als een winkel in telecommunicatieapparatuur, overige telecommunicatie en reparatie van overige consumentenartikelen. Feitelijk exploiteert eiser in een klein gedeelte van het pand een ‘moneytransfer’ en in het overige deel een shishalounge.
1.2
Eiser heeft op 14 augustus 2020 een exploitatievergunning bij verweerder aangevraagd.
1.3
Bij brief van 6 oktober 2020 heeft verweerder de beslistermijn met acht weken verlengd. In deze brief is eiser meegedeeld dat hij uiterlijk 4 december 2020 een besluit op zijn aanvraag ontvangt.
1.4
Verweerder heeft op 18 november 2020 telefonisch contact gehad met eiser. Hiervan is een telefoonverslag opgemaakt, waarin staat dat is afgesproken dat de aanvraag voor de exploitatievergunning aangehouden wordt totdat eiser een reactie heeft ontvangen op een schetsplan, dan wel een omgevingsvergunning.
Verweerder heeft op 18 november 2020 een e-mail aan eiser gestuurd. Daarin staat, voor zover van belang, het volgende: “Wij hebben afgesproken dat de aanvraag voor de exploitatievergunning wordt aangehouden zo lang wij het schetsplan in behandeling hebben. Zou u dit voor mij nog kunnen bevestigen? U kunt dit doen door te reageren op deze mail. Zodra het schetsplan is afgehandeld, zal ik de exploitatievergunning verder in behandeling nemen.”. Eiser heeft op dezelfde dag in reactie hierop aan verweerder per e-mail het volgende bericht gestuurd: “Bedankt voor de mail.. ik ga hiermee meteen aan de slag. U hoort zsm van mij”.
1.5
Op 16 februari 2021 heeft verweerder de gevraagde exploitatievergunning geweigerd. Met het bestreden besluit is verweerder bij deze afwijzing gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

2. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is de exploitatievergunning van rechtswege verleend?
3.1
Eiser voert in de eerste plaats aan de gevraagde exploitatievergunning van rechtswege is verleend. Verweerder gaat er volgens eiser ten onrechte vanuit dat de beslistermijn voor het geven van een beschikking op 18 november 2020 is opgeschort. Eiser heeft echter niet schriftelijk ingestemd met een (verdere) opschorting van de beslistermijn, zoals op grond van artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is vereist. Eiser was zich er ook niet van bewust dat hij ingestemd zou hebben met de opschorting van de behandeling zijn verzoek. Daarnaast heeft verweerder de beslistermijn niet bij besluit opgeschort. Na het verstrijken van op 6 oktober 2020 verlengde beslistermijn, is er daarom volgens eiser een vergunning van rechtswege ontstaan.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een exploitatievergunning van rechtswege. De beslistermijn is aangehouden in afwachting van de besluitvorming omtrent de aanvraag van de omgevingsvergunning. Dit blijkt uit de e-mailconversatie van 18 november 2020 en het telefoonverslag van de dezelfde datum. Tijdens de hoorzitting op 7 april 2021 is deze situatie besproken en heeft eiser verklaard dat een en ander is gegaan zoals is verwoord in de e-mail van 18 november 2020. Verweerder ziet daarom geen reden om aan te nemen dat geen toestemming zou zijn gegeven.
3.3
Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van artikel 13, vierde lid, van de Dienstenrichtlijn en artikel 28, eerste lid, van de Dienstenwet de aangevraagde vergunning wordt geacht te zijn verleend, wanneer niet binnen de geldende (verlengde) beslistermijn wordt beslist.
3.4
De rechtbank is van oordeel dat de exploitatievergunning van rechtswege is verleend. Omdat de beslistermijn op 16 februari 2021 inmiddels was verstreken, was verweerder niet meer bevoegd om de verleende vergunning te weigeren. Over de in dit geval geldende beslistermijn en de verschillende standpunten van partijen hierover overweegt de rechtbank het volgende.
3.5.1
Gelet op de verlenging van de beslistermijn bij brief van 6 oktober 2020 liep de beslistermijn tot 4 december 2020. Vóór het verstrijken van deze beslistermijn heeft verweerder eiser echter om instemming gevraagd om de termijn op te schorten voor de duur dat het door eiser in te dienen schetsplan bij verweerder in behandeling zou zijn. De instemming van eiser blijkt, anders dan door eisers gemachtigde is aangevoerd, genoegzaam uit de e-mail van eiser van 18 november 2020 (zie hiervoor onder 1.4). Verweerder hoefde deze opschorting niet schriftelijk aan eiser te bevestigen. Uit de e-mailcorrespondentie tussen verweerder en eiser blijkt dat eiser langs elektronische weg bereikbaar was en ervan op de hoogte was dat de termijn werd opgeschort voor de duur dat verweerder een schetsplan in behandeling had.
3.5.2
Op 20 januari 2021 heeft verweerder beslist op eisers aanvraag om een omgevingsvergunning. Op dat moment was een eventuele behandeling van een schetsplan niet meer aan de orde. Daarmee is de opschorting geëindigd en de beslistermijn met ingang van 20 januari 2021 weer hervat. Dat verweerder het besluit van 20 januari 2021 op een later moment aan eiser heeft verstuurd, doet daaraan niet af. De rechtbank stelt vast dat de resterende 16 dagen van de beslistermijn vervolgens ongebruikt zijn verstreken op 5 februari 2021. De exploitatievergunning is gelet hierop van rechtswege verleend. Het weigeringsbesluit van 16 februari 2021 kan daarom niet in stand blijven.
De beroepsgrond slaagt. De overige beroepsgronden hoeven geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

4.1
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen. Op grond van artikel 4:20c van de Awb moet verweerder de van rechtswege verleende vergunning alsnog bekend maken.
4.2
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden.
4.3
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep. Eiser heeft verzocht om een extra vergoeding vanwege het belang en de moeilijkheid van de zaak. De rechtbank ziet geen aanleiding om dit verzoek toe te wijzen en stelt de gemaakte proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.600,- (2 punten voor het indienen van het bezwaarschrift en het bijwonen van de hoorzitting met een waarde per punt van € 541,- en 2 punten voor het indienen van het beroepschrift en het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 759,-, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.600,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, rechter, in aanwezigheid van de griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2022.
De griffier is niet in staat
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage:

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:15
1. De termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag na die waarop het bestuursorgaan:
a. de aanvrager krachtens artikel 4:5 uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken, of
b. de aanvrager mededeelt dat voor de beschikking op de aanvraag redelijkerwijs noodzakelijke informatie aan een buitenlandse instantie is gevraagd, tot de dag waarop deze informatie is ontvangen of verder uitstel niet meer redelijk is.
2. De termijn voor het geven van een beschikking wordt voorts opgeschort:
a. gedurende de termijn waarvoor de aanvrager schriftelijk met uitstel heeft ingestemd,
b. zolang de vertraging aan de aanvrager kan worden toegerekend, of
c. zolang het bestuursorgaan door overmacht niet in staat is een beschikking te geven.
Artikel 4:20c, eerste lid
Het bestuursorgaan maakt de beschikking bekend binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven.
Dienstenrichtlijn
Artikel 13, vierde lid:
Bij het uitblijven van een antwoord binnen de overeenkomstig lid 3 vastgestelde of verlengde termijn wordt de vergunning geacht te zijn verleend. Andere regelingen kunnen niettemin worden vastgesteld, wanneer dat gerechtvaardigd is om dwingende redenen van algemeen belang, met inbegrip van een rechtmatig belang van een derde partij
Dienstenwet
Artikel 28, eerste lid:
In afwijking van artikel 4:20a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is paragraaf 4.1.3.3 van die wet van toepassing op een aanvraag om een vergunning, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.