ECLI:NL:RBNHO:2022:11531

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
21-4172
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor het bouwen van een berging op een perceel dat niet als bijbehorend bouwwerk kan worden aangemerkt

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 22 september 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een berging behandeld. Eiser, eigenaar van drie percelen in Assendelft, had een vergunning aangevraagd voor het bouwen van een berging naast zijn woning. De gemeente Zaanstad had deze aanvraag afgewezen, omdat de berging niet op hetzelfde perceel als het hoofdgebouw zou staan, wat in strijd is met de geldende bestemmingsplannen en het Besluit omgevingsrecht (Bor). De rechtbank oordeelt dat de percelen van eiser niet als één geheel kunnen worden beschouwd, omdat er een ander perceel tussen ligt dat niet tot zijn eigendom behoort. Dit betekent dat de berging niet als bijbehorend bouwwerk kan worden aangemerkt, wat essentieel is voor vergunningvrij bouwen. De rechtbank volgt het standpunt van de gemeente dat de bouw van de berging in strijd is met het bestemmingsplan, omdat deze niet op hetzelfde erf staat als de woning van eiser. Eiser's argument dat de berging als trendsetter kan worden beschouwd, wordt eveneens verworpen, omdat de oorspronkelijke schuur ten tijde van de aanvraag niet meer aanwezig was. De rechtbank concludeert dat de weigering van de omgevingsvergunning terecht is en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/4172

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2022 in de zaak tussen

[naam 1] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. K. Hollenberg),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad(verweerder)
(gemachtigden: mr. E.T.A. Boers en F. Oussouma).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag om een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen van een garage/berging (hierna: de berging) op de locatie naast het perceel [adres 1] te Assendelft .
Verweerder heeft de aanvraag met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure voorbereid en met het besluit van 12 augustus 2021 afgewezen.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, vergezeld door adviseur [naam 3] en de gemachtigden van verweerder, vergezeld door [naam 2] (werkzaam bij de Afdeling vergunningen) en stedenbouwkundig adviseur [naam 4] .

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
1.1
Eiser woont op het adres [adres 2] en is eigenaar van de volgende drie percelen: het perceel [adres 2] (kadastraal aangeduid met [nummer 1] , een perceel dat kadastraal is aangeduid met [nummer 2] en een perceel dat dient als verbindingsstrook tussen deze twee percelen (kadastraal aangeduid met [nummer 3] ). Tussen de [adres 2] en het perceel [nummer 2] is het perceel [adres 1] (kadastraal aangeduid met [nummer 4] ) gelegen. Op de percelen [adres 2] en [huisnummer 1] staat een dubbel woonhuis op de plaats waar vroeger een stolpboerderij stond. Vanaf de straatzijde bezien achteraan op het perceel [adres 1] stond in het verleden een kapberg met daaraan verbonden een schuur die was gelegen op het aangrenzende perceel [nummer 2] . De kapberg is inmiddels vervangen door een nieuwe schuur.
1.2
Op 17 januari 2020 hebben toezichthouders van verweerder geconstateerd dat eiser de schuur op het perceel [nummer 2] heeft gesloopt en zonder een daartoe verleende omgevingsvergunning is overgegaan tot het bouwen van de berging. Bij besluit van 21 januari 2020 is eiser gelast de bouwwerkzaamheden te staken en gestaakt te houden.
1.3
Op 7 mei 2020 heeft eiser een aanvraag om omgevingsvergunning bij verweerder ingediend voor het legaliseren van de nieuw gebouwde berging (hierna: het project).
2. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Assendelft ’ (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming ‘Wonen’ en de dubbelbestemming ‘Archeologie 1’.
Het bestreden besluit
3. In het bestreden besluit staat – samengevat – het volgende. Het project is in strijd met het bestemmingsplan omdat de te bouwen berging geen bijbehorend bouwwerk is. Het perceel [nummer 2] behoort volgens verweerder namelijk niet tot het perceel [adres 2] , waarop de woning van eiser staat. Verweerder wil geen medewerking verlenen aan het afwijken van het bestemmingsplan omdat het project vanuit stedenbouwkundig oogpunt ongewenst is. Het toevoegen van een grotere berging aan het lint is een verdere verdichting, die de relatie tussen lint en achterland ondermijnt. Het project is vanwege de vergroting van de oppervlakte en hoogte niet conform de Nota woonbebouwing Zaanstad 2019 (hierna: de Nota), zodat ook daarom de vernieuwing van de schuur niet kan worden toegestaan.

Wettelijk kader

4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

Is de berging vergunningvrij?
5.1
Eiser betoogt dat de bouw van de berging vergunningvrij is [1] omdat het een bij de woning behorend bouwwerk is. De drie percelen van eiser vormen een aaneengesloten perceel. Het is immers mogelijk om van het woonhuis via de verbindingsstrook rechtstreeks naar de berging te lopen zonder dat er fysieke scheidingen aanwezig zijn. De berging ligt vlakbij het hoofdgebouw en is feitelijk ingericht ten dienste van de woning van eiser. Er is daarmee een feitelijke functionele verbondenheid tussen het woonhuis en de garage. Verder loopt de bestemming ‘Wonen’ als één geheel door vanaf de berging naar het woonhuis. De verbondenheid van de berging met het woonhuis blijkt ook uit het feit dat bij de realisatie van het woonhuis medio 2004 tevens een vergunning is verleend voor de realisatie van een dubbele garage op de plaats van de voormalige kapberg en schuur ten behoeve van beide woningen op de [adres 1] en [huisnummer 2] . Het erf waarop nu de berging moet komen te staan is dus het achtererfgebied van het hoofdgebouw [adres 2] .
5.2
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder en is van oordeel dat de berging niet vergunningvrij kan worden gebouwd omdat geen sprake is van een bijbehorend bouwwerk is als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor. Uit de in deze bepaling opgenomen definitie van ‘bijbehorend bouwwerk’ volgt dat het bouwwerk zich op hetzelfde perceel als het hoofdgebouw dient te bevinden. In het Bor en de daarbij behorende bijlagen ontbreekt een definitie van het begrip ‘perceel’. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft overwogen [2] dat de feitelijke actuele situatie, waaronder de inrichting en wijze van gebruik van de gronden, van belang is voor de vraag of kadastrale percelen als één perceel in de zin van het Bor moeten worden aangemerkt. De rechtbank overweegt dat gelet op deze criteria de kadastrale percelen die in eigendom van eiser zijn niet één perceel vormen. Hierbij is van belang dat het kadastrale perceel waarop het woonhuis is gelegen en het kadastrale perceel waarop de berging staat niet aan elkaar grenzen. Tussen de genoemde kadastrale percelen ligt een perceel dat is ingericht met een aparte woning, eigen parkeergelegenheid, een eigen oprit en is omheind met een heg. De [adres 1] en de [adres 2] hebben beide een eigen toegang over het water dat voor de woningen is gelegen en beide beschikken over een eigen achtertuin. Deze situatie maakt dat het kadastrale perceel [nummer 2] , dat grenst aan de [adres 1] , niet zodanig is ingericht dat het één perceel vormt met de [adres 2] . Dat eiser vanuit zijn woning de berging kan bereiken via de verbindingsstrook, maakt dat niet anders. Dat de huidige situatie is ontstaan vanuit de historische indeling van de percelen en dat in 2004 een vergunning is verleend voor de realisatie van een dubbele garage ten behoeve van beide woningen, kan eiser niet helpen omdat gekeken moet worden naar de feitelijke actuele situatie. Gelet hierop zijn de percelen [adres 2] , [nummer 2] en de verbindingsstrook niet één perceel als bedoeld in het Bor. De aangevraagde berging kan dan ook niet worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de berging gebouwd in strijd met het bestemmingsplan?
6.1
Eiser betoogt dat de berging niet in strijd is met het bestemmingsplan omdat bijgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak én op de bij de woning behorende erven mogen worden gebouwd [3] . Volgens eiser staat de berging op hetzelfde erf als de woning. Bovendien verbiedt de bestemming ‘Wonen’ het gebruik van een berging ten dienste van de woning van eiser niet. Verweerder heeft daarom ten onrechte de aanvraag aangemerkt als een als verzoek om mee te werken aan het planologisch strijdig gebruik.
6.2
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat de berging in strijd is met het bestemmingsplan omdat deze niet op hetzelfde erf staat als de woning van eiser. Op grond van artikel 1.54 van de planregels is een erf, voor zover van belang, een perceel dat direct is gelegen bij een gebouw. Aangezien het kadastrale perceel [nummer 2] niet direct is gelegen aan het kadastrale perceel waarop de woning van eiser staat, is geen sprake van één erf in de zin van het bestemmingsplan en is de berging daarom in strijd met artikel 23.2.3 van de planregels bij het bestemmingsplan. De beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van een trendsetter?
7.1
Eiser betoogt dat artikel 23.2.3 van de planregels niet op de bouw van de berging van toepassing is, omdat sprake is van een trendsetter-situatie [4] . De bouw van de berging betreft het vernieuwen van de oude schuur. De oorspronkelijke schuur heeft volgens eiser daarom als trendsetter te gelden.
7.2
De rechtbank oordeelt dat het beroep op artikel 23.2.5 van de planregels niet slaagt. Voor een geslaagd beroep op dit artikel moet er ten tijde van de aanvraag een (vergunde) trendsetter in hetzelfde bouwvlak aanwezig zijn, of moet er gelijke architectuur in de nabije omgeving aanwezig zijn. De oorspronkelijke schuur kan niet als trendsetter gelden, omdat deze ten tijde van de aanvraag niet meer aanwezig was. Ook is in de nabije omgeving geen gelijke architectuur aanwezig.
Goede ruimtelijke ordening
8.1
Eiser betoogt dat verweerder in strijd met het bestemmingsplan een omgevingsvergunning had moeten verlenen, omdat de berging in overeenstemming is met de Nota en met een goede ruimtelijke ordening. De nieuwe berging wijkt minimaal af van de oorspronkelijke schuur. Eiser heeft de oude schuur willen vervangen om het gebouw duurzaam geschikt te maken voor het opslaan van onder andere tuinmaterieel en om het verkrotten te voorkomen. De bouw van de berging past daarom binnen de uitgangspunten van de Nota. De berging bestaat uit één bouwlaag en is 30 meter vanaf de openbare weg gelegen. De afwijking ten opzichte van de vorige situatie is met het blote oog vanaf de openbare weg niet waarneembaar. Het zicht op het achterland wordt dus niet onaanvaardbaar vertroebeld. De huidige berging sluit qua vormgeving aan op de grotere berging van de buren. Het karakteristiek van het ensemble van het oorspronkelijke agrarische perceel is daardoor versterkt. Volgens eiser hoeft verweerder gezien de specifieke situatie en voorgeschiedenis ter plaatse niet te vrezen voor precedentwerking.
8.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening en verwijst naar de Nota. Het perceel bevindt zich op een cultureel historische locatie, binnen de oorspronkelijke hoogwatersloot aan de [straat] . De doorzichten vanaf het lint naar het achterland zijn hierbij een van de karakteristieken en dienen behouden dan wel versterkt te worden. Het toevoegen van bergingen aan het lint is een verdere verdichting. Ondermijning van het achterland leidt tot mogelijke precedentwerking. In het landelijk gebied is de openheid juist kenmerkend. Een beperking in de oppervlakte aan bebouwing in het gebied zorgt voor behoud van het open karakter. Om verkrotting te voorkomen is het wenselijk om in voorkomende gevallen toch vernieuwing in de vorm van sloop en nieuwbouw toe te staan. In dat geval dient wel ruimtelijke winst te worden bereikt, in de zin dat het totale oppervlak van de te vernieuwen bebouwing afneemt en dat de kwaliteit van de bebouwde omgeving toeneemt. De oppervlakte van de berging wordt in dit geval echter juist vergroot en is daarom in strijd met de Nota.
8.3
Zoals volgt uit de aanhef van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), kan de omgevingsvergunning bij toepassing van de hiervoor vermelde afwijkingsregeling slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij geldt dat verweerder bij een aanvraag als hier aan de orde beleidsruimte heeft om te beslissen of het gebruik zal maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. De rechter toetst of het college bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
8.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om in dit geval geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan en dat ook afdoende heeft gemotiveerd. Anders dan eiser betoogt is de aangevraagde berging niet in overeenstemming met de Nota. Daarin staat immers dat in gevallen van grotere bijbehorende bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen en over het algemeen alleen vervangen of veranderd mogen worden, het wenselijk kan zijn om toch (bij wijze van uitzondering) vernieuwing in de vorm van sloop en nieuwbouw toe te staan om verkrotting te voorkomen. In dat geval dient volgens de nota wel ruimtelijke winst te worden bereikt, in de zin dat het totale oppervlak van de te vernieuwen bebouwing afneemt en dat de kwaliteit van de bebouwde omgeving toeneemt. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk of onevenredig. Eiser heeft niet bestreden dat uit de aanvraag blijkt dat de totale oppervlakte van de berging ten opzichte van de oorspronkelijke schuur niet is afgenomen, maar juist toegenomen met 8 m2 en de vorm van het dak is aangepast. Het volume neemt met 34 m³ toe. Dat de oppervlaktetoename vanaf de openbare weg niet is waar te nemen, volgt de rechtbank niet, aangezien (ook) de vorm van het dak is aangepast. Bovendien is een toename van 34 m³ niet gering. Verweerder heeft het algemeen belang dat gediend is bij het behouden en versterken van de karakteristieke doorzichten in dit geval dan ook zwaarder mogen laten wegen dan het belang van eiser bij de bouw van de berging. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van het griffierecht en/of zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Smit, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo, kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, worden verleend in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht
Artikel 2, derde lid, aanhef en onder b bepaalt dat een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet niet is vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
voor zover op een afstand van meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw:
1° indien hoger dan 3 m: voorzien van een schuin dak, de dakvoet niet hoger dan 3 m, de daknok gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, en waarbij de hoogte van de daknok niet meer is dan 5 m en verder wordt begrensd door de volgende formule:
maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3;
2° functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg,
c. op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn.
Artikel 3, eerste lid bepaalt dat een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet niet is vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m,
b. op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn,
c. de ligging van een verblijfsgebied als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012, in geval van meer dan een bouwlaag, uitsluitend op de eerste bouwlaag, en
d. niet voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte;
Artikel 4, aanhef en onder 1 bepaalt dat voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2.
Bestemmingsplan Landelijk gebied Assendelft
Artikel 1.54
Erf: Al dan niet bebouwd perceel of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij de bestemming deze inrichting niet verbiedt.
Artikel 23.2.3
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
a. binnen de bouwvlakken e op de bij de woning behorende erven die liggen binnen deze bestemming mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd;
(…).
23.2.5
De bouwregels genoemd in lid 23.2.3 zijn niet van toepassing voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken als:
a. ten tijde van de aanvraag een (vergunde) trendsetter in hetzelfde bouwvlak of bij gelijke architectuur in de nabije omgeving aanwezig is. In dat geval wordt aangesloten bij de trendsetter voor zover deze meer mogelijkheden biedt;
b. er sprake is van een medische indicatie: in dat geval wordt maatwerk geboden waar bij ondergeschiktheid van het bijbehorend bouwwerk ten opzichte van het hoofdgebouw uitgangspunt blijft;
c. de bestaande goot- en bouwhoogte hoger is dan is toegestaan; dan is deze maat maximaal toegestaan.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2, derde lid, onder b, van Bijlage II behorende bij het Bor dan wel artikel 3, eerste lid, van Bijlage II behorende bij het Bor.
2.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling van 7 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3617.
3.Zie artikel 23.2.3 van de planregels.
4.Zie artikel 23.2.5 van de planregels.