4.3.3Toeschrijving telefoonnummers en communicatie
Een groot deel van de bewijsmiddelen bestaat uit gespreksverkeer en dataverkeer dat is opgenomen en uitgeluisterd, dan wel gelezen. Dit verkeer heeft plaatsgevonden met in het onderzoek bekend geworden telefoonnummers.
De conclusie dat [verdachte] of een medeverdachte in de hierna te bespreken zaken iets zegt of schrijft in het onderschepte gespreks- en/of dataverkeer vloeit in beginsel voort uit de conclusie dat hij/zij de gebruiker is van het betreffende nummer. Geen van de verdachten heeft betwist dat hij/zij de gebruiker is geweest van een hierna te noemen nummer dat aan hem/haar wordt toegeschreven. Afgezien van [naam 1] heeft ook geen van de verdachten betwist dat hij/zij deelnemer is geweest aan gesprekken gevoerd met het betreffende (aan hem/haar toegeschreven) nummer of dat hij/zij verzender of ontvanger was van daarmee verstuurde sms-berichten. Daarom volstaat de rechtbank hieronder ten aanzien van die verdachten (anders dan [naam 1] ) met een opsomming per verdachte van de telefoonnummer(s) die hij/zij in gebruik heeft ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer, onder verwijzing naar de bij de bewijsmiddelen vermelde processen-verbaal waarin dit is gerelateerd.
[verdachte]
De mobiele telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] zijn in gebruik bij [verdachte] ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer.
Medeverdachte [naam 2] (in C9, C10 en C11)
De mobiele telefoonnummers [telefoonnummer 3] , [telefoonnummer 4] en [telefoonnummer 5] zijn in gebruik bij [naam 2] ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer.
Medeverdachte [naam 4] (in C9, C10 en C11)
Het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 6] is in gebruik bij medeverdachte [naam 4] (hierna ook: [naam 4] ) ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met dat nummer.
Medeverdachte [naam 5] (in C10 en C11)
De mobiele telefoonnummers [telefoonnummer 7] , [telefoonnummer 8] en [telefoonnummer 9] zijn in gebruik bij medeverdachte [naam 5] (hierna ook: [naam 5] ) ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer.
Medeverdachte [naam 3] (in C10 en C11)
De mobiele telefoonnummers [telefoonnummer 11] en [telefoonnummer 12] zijn in gebruik bij medeverdachte [naam 3] (hierna ook: [naam 3] ) ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer.
Medeverdachte [naam 7] (in C11)
Het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 13] is in gebruik bij [naam 7] ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met dat nummer.
Medeverdachte [naam 1]
Wat betreft de toeschrijving van het telefoonnummer [telefoonnummer 10] (hierna: * [telefoonnummer 10] ) en daarmee gevoerde communicatie aan [naam 1] overweegt de rechtbank het volgende.
[naam 1] heeft niet betwist dat hij gebruik heeft gemaakt van een mobiele telefoon met nummer * [telefoonnummer 10] ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met dat nummer. Volgens hem was die telefoon echter van zijn collega [naam 8] en hebben zij in de ten laste gelegde periode gezamenlijk gebruik gemaakt van die telefoon. Volgens [naam 1] is een aantal van de gesprekken met dat nummer in die periode niet door hem gevoerd maar door [naam 8] .
Gelet op dit verweer zal de rechtbank, voor zover communicatie door of met nummer * [telefoonnummer 10] redengevend is voor de bewijsvoering van het aan [verdachte] ten laste gelegde feit in zaaksdossiers C9 en C10, hieronder bij de bewijsoverweging voor zover nodig nader ingaan op de vraag of de betreffende communicatie al dan niet gevoerd is door [naam 1] .
4.3.4Bewijsoverweging ten aanzien van zaak A feit 2 (C11)
Feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit het procesdossier onder meer het volgende af.
Op 15 juli 2018 om 20:36 uur hebben [naam 2] en [verdachte] een telefoongesprek, waarin [verdachte] vraagt: “Weet je wat voor morgen ochtend of niet?”. [naam 2] zegt dat ‘die’ gewoon doorgaat en laat weten: “Ik ga nu bij hem”.
Uit het baken dat is geplaatst in de aan [naam 2] toebehorende personenauto (Volvo) blijkt dat zijn auto om 20:41 uur geparkeerd staat aan de [straatnaam 1] in Amsterdam.
Het verblijfsadres van [naam 7] is aan de nabij gelegen [adres 2] te Amsterdam.
Om 20:56 uur vraagt [naam 2] aan [verdachte] of hij ‘die boodschap’ morgenvroeg kan afleveren. [verdachte] zegt: “Tuurlijk. Geen probleem”. [naam 2] belt om 22:32 uur naar [naam 7] en zegt: “Je moet je telefoon controleren voor de tijd. Want dat komt te vroeg. Het komt om 5:30.” [naam 7] zegt: “Ik ben daar dan om 08:00”, waarop [naam 2] aangeeft dat hij de tijd zal geven om zes uur ’s ochtends.
Op 16 juli 2018 wordt [naam 2] om 00:14 uur gebeld door [naam 5] , die zegt: “Ik heb voor je gestuurd”. Om 04:03 uur belt [naam 2] met [verdachte] en zegt: “Broer, het staat al op 10 over”. [verdachte] antwoordt: “Zo is ingelopen”.
Om 00:17 uur en 05:33 uur belt [naam 2] belt via Whatsapp met [naam 7] .
Op 16 juli 2018 om 05:07 uur is vlucht KL588 uit Lagos (Nigeria) geland, terwijl deze volgens schema zou aankomen om 05:45 uur. Op camerabeelden van de luchthaven Schiphol is te zien dat een bagagetrekker met aangekoppelde bagagekar wegrijdt bij het vliegtuig om 05:21 uur.
Uit de verklaring van [naam 2] volgt dat hij de inzittende is van de bagagetrekker met kar en dat hij van ‘Big bro’ ( [naam 5] ) heeft gehoord welke kar hij moet hebben. Hij moet de transferbagage hebben en weet dat het gaat om een rode Summit tas.
Om 05:21 uur belt [naam 2] met [verdachte] en vraagt of hij er is. [verdachte] bevestigt dit en geeft aan: “Wat ik je gisteren vertelde, bij B”. Om 05:22 uur zegt [naam 2] tegen [verdachte] : “Er zijn 4 erin, je moet er 1tje pakken. Die rode”.
[naam 2] verklaart dat hij de bagagekar heeft meegenomen naar de Bravo pier (B-pier) en dat de kar daar wordt aangekoppeld en meegenomen door [verdachte] . Deze komt na vijf minuten terug. Hij heeft de rode Summit tas van het karretje gehaald, de andere drie koffers zitten nog in de kar.
[verdachte] verklaart dat hij die dag op een bagagetrekker naar de Bravo pier gaat, waar [naam 2] aankomt met een karretje. [verdachte] hoort via de telefoon dat hij de rode tas eraf moet pakken. Hij doet dit en houdt de tas bij zich in zijn bagagetrekker. [verdachte] draagt de tas op airside over aan een man in een wit busje.
Uit de registraties van de Schipholpas van [verdachte] blijkt dat hij op 16 juli 2018 om 05:55 uur het beveiligd gebied van Schiphol verlaat. [verdachte] verklaart dat een busje met daarin dezelfde persoon aan wie hij de tas heeft gegeven op airside, deze tas op landside naar zijn auto komt brengen. Daarna rijdt [verdachte] met de tas naar huis.
Om 07:19 uur belt [naam 2] [verdachte] en [verdachte] zegt “ik kan over 10 minuten ongeveer vertrekken”. [naam 2] zegt: “Ik laat hem alvast die kant gaan”. Om 07:21 uur belt [naam 2] naar [naam 7] en zegt: “Hij gaat binnen 20 minuten daarnaartoe. Wanneer ik je bel moet je buiten zijn”.
Om 07:37 uur belt [verdachte] naar [naam 2] en zegt: “18. Stond erop, not completed”. [naam 2] zegt: “18 en 7 van die andere”. [verdachte] bevestigt dit en zegt: “Waarvan die 18, je weet wel, die zakken gewoon zeg maar”. [naam 2] zegt: “Breng die 7 alvast, ik ga hem nu bellen dat je onderweg bent”.
Om 07:39 uur belt [naam 2] belt met [naam 7] en vraagt over hoeveel minuten hij ‘daar’ is. [naam 7] antwoordt dat hij er over tien minuten is. [naam 2] zegt: “Goed. Sta buiten opdat hij je ziet”.
Om 07:58 uur belt [naam 2] via Whatsapp met [naam 7] .
Om 7:59 uur belt [verdachte] naar [naam 2] en zegt: “Broer, ik ben er maar ik zie niemand”. [naam 2] antwoordt dat ‘hij’ daar buiten is en gaat komen.
Om 08:00 en 08:02 uur belt [naam 2] opnieuw via Whatsapp met [naam 7] .
Om 08:04 belt [naam 2] naar [verdachte] en zegt dat hij ‘die straat Dickens’ helemaal moet doorrijden. “Helemaal achterin zie je hem”.
Om 08:05 uur en 08:07 uur hebben [naam 2] en [naam 7] nogmaals belcontact via Whatsapp
Om 08:12 uur belt [verdachte] naar [naam 2] om te vertellen dat hij ‘het’ heeft gedaan. [naam 2] zegt: “Oke, geregeld”.
[verdachte] verklaart dat hij 7 blokken uit de tas heeft gehaald. Deze 7 pakketten waren dik, ongeveer 4-5 centimeter, en ongeveer 30 bij 30 centimeter groot. Hij heeft de pakketten weggebracht en deze zijn in ontvangst genomen door “een beetje een Spaans of Zuid-Amerikaans iemand”. Deze persoon deed de deur van de auto open en pakte de tas eruit. [naam 2] zou na zijn werk de rest komen ophalen.
Uit de registraties van de Schipholpas van [naam 2] blijkt dat [naam 2] op 16 juli 2018 om 12:26 uur het beveiligd gebied van Schiphol verlaat. Om 13:04 uur belt [naam 2] met [verdachte] en zegt “Ik rij nu naar buiten, ik ben 20 minuten bij je”. Een observatieteam ziet om 13:04 uur op parkeerplaats P44 van de luchthaven Schiphol dat [naam 2] als bijrijder instapt in zijn Volvo die wordt bestuurd door zijn neef [naam 9] .
Om 13:18 uur belt [naam 2] naar [naam 4] , maar krijgt geen contact. Om 13:20 uur belt [naam 2] naar [naam 5] . Hij zegt: “Kan je de vrouw zeggen om haar telefoon open te doen? Ik ga haar bellen. We zijn nu bij haar”.
[naam 2] heeft op 16 juli ook via Whatsapp belcontact met [naam 5] , op vier verschillende tijdstippen tussen 00:16 uur en 13:22 uur.
Om 13:25 uur stopt de auto van [naam 2] in de directe omgeving van de centrale in- en uitgang van het adres van [verdachte] in Amsterdam. Om 13:31 uur komt [verdachte] de deur uit met een rode rolkoffer/tas. Hij plaatst deze in de kofferbak van een aan hem toebehorende Volkswagen en parkeert deze naast de Volvo, waarna hij samen met [naam 9] de tas van de achterbak van de Volkswagen naar de achterbak van de Volvo verplaatst. Nadat [verdachte] contact heeft gemaakt met [naam 2] aan de bijrijderszijde van de Volvo, rijdt de Volvo weg.
Om 13:39 uur belt [naam 2] naar [naam 4] en zegt: “Sister, ik ben 10 minuten van jou vandaan. Dus je kunt beginnen te lopen. Ik kom gauw”. [naam 4] antwoordt: “Ik zal daar zijn”.
Om 13:53 uur ziet het observatieteam dat de Volvo van [naam 2] parkeert op de [straatnaam 2] in Almere. [naam 9] stapt uit de auto en opent de kofferbak van de Volvo. Hij heeft een ontmoeting met een vrouw en draagt de rolkoffer/tas aan haar over. Zij loopt ermee weg. Om 13:55 uur worden [naam 2] , [naam 9] en [naam 4] ter plaatse aangehouden.
De rode rolkoffer wordt in beslag genomen en bevat 18 pakketten met daarin in totaal 27.412 gram heroïne. Op een van de pakketten zit een stuk papieren (schilders)tape met daarop de handgeschreven tekst “not complete”.
[naam 2] verklaart dat hij de tas naar [naam 4] moest brengen op een van tevoren met haar afgesproken locatie in Almere. Dat is de plek waar hij is aangehouden. Big bro ( [naam 5] ), die in Afrika woont, is de eigenaar van de spullen (de rechtbank begrijpt: de verdovende middelen). Hij is de man die de verdovende middelen verstuurt en alle opdrachten geeft. [naam 4] is de vrouw die ook is aangehouden in Almere. Big bro en [naam 4] is één.
[naam 2] ging er vanuit dat het cocaïne betrof maar achteraf hoorde hij dat het heroïne was. Hij zou per blok 2500 euro krijgen van [naam 4] , die hem zou betalen zodra zij het geld had ontvangen. Aan [verdachte] zou [naam 2] tussen 20.000 en 30.000 euro betalen, afhankelijk van de hoeveelheid kilo’s die er aankwam. Van de 2500 per kilo die de organisatie hem betaalt, zou hij ongeveer 1000 per kilo aan [verdachte] geven.
[naam 4] verklaart dat zij een telefoontje kreeg van ‘de dikke man’ om de tas op te halen. Hij zou er in 10 minuten zijn. Zij had hem het adres gegeven van de plaats waar ze is aangehouden. Toen zij aankwam, stapte er een slanke man uit de auto die de kofferbak opendeed. De dikke man, die zij al eerder had gezien en die [naam 10] heet, bleef in de auto zitten. De slanke man bracht haar de rode tas uit de kofferbak. Vervolgens is zij aangehouden. [naam 4] verklaart dat zij [naam 5] al heel lang kent. Hij heeft dezelfde achternaam als haar dochter.
In de woning van [naam 4] is een Samsung telefoon aangetroffen en in beslag genomen, die bij [naam 4] in gebruik was. Hierin zijn afbeeldingen aangetroffen van een Spaans familieboekje, waarin is vermeld dat [naam 5] een kind is van [naam 4] en [naam 5] . [naam 4] heeft met de Samsung tussen 13 juli 2017 en 16 maart 2018 contact gehad met het nummer [telefoonnummer 7] van [naam 5] . Aan [naam 5] zijn in deze periode familiefoto’s van [naam 4] en haar kinderen verstuurd. Ook heeft [naam 4] [naam 5] meerdere malen verzocht om geld voor de huur en voor eten.
[naam 5] heeft op 19 januari 2018 het telefoonnummer van [naam 2] (* [telefoonnummer 3] ) gestuurd aan [naam 4] . Op 26 januari 2018 is er een gesprek tussen [naam 2] en [naam 4] , waarbij [naam 2] vraagt of [naam 4] hem de volgende dag kan ontmoeten. [naam 4] vraagt: “Is het van Afrika?”, waarop [naam 2] bevestigend antwoordt en zij een afspraak met elkaar maken.
Beoordeling
De rechtbank acht gelet op het samenstel van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd en in samenhang met de bewijsmiddelen ten aanzien van C11 zoals opgenomen in Bijlage II, wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich op 16 juli 2018 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van 27.412 gram heroïne en een onbekend gebleven hoeveelheid heroïne en/of cocaïne.
De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
Verlengde invoer
In dit zaaksdossier wordt [verdachte] primair ten laste gelegd dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – het binnen het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs. Krachtens artikel 1, vierde lid van de Opiumwet omvat dit onder meer, voor zover hier van belang, elke op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling, met betrekking tot die middelen, die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht. Uit op dit artikel gebaseerde jurisprudentie blijkt dat het begrip ‘binnen het grondgebied brengen’ extensief moet worden geïnterpreteerd; het verbod ziet ook op “verlengde” invoer. Handelingen die als voorbereidingshandelingen of handelingen vallend onder het pogingsbegrip kunnen worden gekwalificeerd, vallen gelet daarop ook onder het begrip ‘binnen het grondgebied brengen’ als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet. Daarbij is tevens van belang dat voor een bewezenverklaring van verlengde invoer niet nodig is dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte daarnaast op een bepaalde manier betrokken was bij of een relatie had met het daadwerkelijk binnen Nederland brengen van de verdovende middelen.
Aan [naam 7] afgeleverde blokken ook cocaïne en/of heroïne
Bij de aanhouding van [naam 2] en [naam 4] op 16 juli 2018 in Almere, is de rode rolkoffer/tas (hierna: tas) in beslag genomen die, naar uit de bewijsmiddelen blijkt, eerder die dag via de luchthaven Schiphol binnen Nederland was gebracht. In deze tas bevonden zich op dat moment 18 zakken met heroïne. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] voorafgaand aan de gebeurtenissen in Almere reeds een deel van de inhoud uit de rode tas heeft verwijderd. Het ging hierbij om 7 pakketten. Dit waren blokken, met bruine tape, die hij heeft afgeleverd in Amsterdam aan, zo oordeelt de rechtbank, [naam 7] . Deze blokken zijn niet op enig moment door de autoriteiten onderschept. Evenmin spreken de verdachten ten aanzien hiervan in concrete bewoordingen over heroïne en/of cocaïne. Derhalve is niet komen vast te staan wat de inhoud van de blokken was. De rechtbank dient daarom de vraag te beantwoorden of ook ten aanzien van deze blokken sprake is geweest van de opzettelijke (verlengde) invoer van cocaïne en/of heroïne.
Blijkens het toetsingskader dat door het Gerechtshof Amsterdam in onder meer het onderzoek Pan is uitgewerkt, heeft als uitgangspunt te gelden dat de opzettelijke invoer van cocaïne en/of heroïne in beginsel pas voor bewezenverklaring in aanmerking komt als deze tijdens het opsporingsonderzoek ook daadwerkelijk is aangetroffen en in beslag genomen. Onder bepaalde omstandigheden kan van dat uitgangspunt worden afgeweken. In die gevallen kan een bewezenverklaring volgen, mits op grond van het samenstel van feiten en omstandigheden geen andere conclusie mogelijk is dan dat er sprake is geweest van handelingen met betrekking tot cocaïne en/of heroïne. De rechtbank acht die conclusie in dit geval gerechtvaardigd. Daartoe is van belang dat de handelingen en gebeurtenissen ten aanzien van deze blokken in aanzienlijke mate overeenkomen met de handelingen en gebeurtenissen ten aanzien van de 27.412 gram heroïne die op 16 juli 2018 in Almere in beslag genomen is. Deze heroïne is met dezelfde tas Nederland binnengekomen en is gelijktijdig buiten Schiphol gebracht door dezelfde betrokkenen. Nadat de zakken met heroïne van de zeven blokken met onbekend gebleven inhoud waren gescheiden, zijn beide partijen op straat afgeleverd aan een persoon met wie [naam 2] in nauw contact stond. Het enige waarin de blokken van de zakken met heroïne lijken te verschillen, is dat de identiteit van de ontvanger een andere is. Nu verder de betrokken personen, het gebezigde taalgebruik in de afgeluisterde en opgenomen gesprekken en de modus operandi overeen komen, acht de rechtbank de aanwezigheid van heroïne en/of cocaïne in de zeven blokken boven redelijke twijfel verheven. Daartoe is mede van belang dat geen van de verdachten een aannemelijke andersluidende verklaring heeft weten te geven voor de inhoud van de hun voorgehouden relevante gesprekken of andere uit het dossier blijkende belastende feiten en omstandigheden.
Opzet
De vraag of [verdachte] opzet heeft gehad op de (verlengde) invoer van de in de tenlastelegging genoemde verdovende middelen beantwoordt de rechtbank bevestigend.
Hierbij stelt de rechtbank voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat via de luchthaven Schiphol frequent harddrugs Nederland in worden gevoerd, waaronder in bagage. In zijn algemeenheid moet verder worden aangenomen dat de belanghebbenden bij een harddrugstransport op de hoogte zijn van hetgeen wordt geleverd. Het is immers moeilijk voorstelbaar dat leveranciers van harddrugs met een (zeer) grote waarde het risico willen lopen dat hun zending in handen komt van een onwetende ontvanger, zij het dat dit onder bijzondere omstandigheden anders kan zijn. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn ten aanzien van [verdachte] niet gesteld en ook niet gebleken.
Bij de beoordeling van de vraag of [verdachte] opzet had op de invoer van de verdovende middelen die op 16 juli 2018 zijn aangekomen op de luchthaven Schiphol, betrekt de rechtbank voorts zijn eigen verklaring. [verdachte] heeft (samengevat) verklaard dat hij op 16 juli 2018 op verzoek van [naam 2] op airside een tas uit een door [naam 2] meegevoerde bagagekar heeft genomen. Dit heeft hij op een eerdere datum geoefend met [naam 2] . [verdachte] verklaart de tas op airside te hebben overgedragen aan een man met een wit busje. Toen hij buiten airside bij zijn auto was, heeft dezelfde man de tas weer naar [verdachte] toe gebracht. Hierna heeft [verdachte] de tas in zijn auto mee naar huis genomen, waar hij een deel uit de tas moest halen en wegbrengen. Het ging om 7 pakketten. Dit waren blokken, met bruine tape. In de tas zaten toen nog 18 zakken. [naam 2] had gezegd dat het uit Afrika kwam. De zeven pakketten heeft hij gebracht naar een Spaans uitziende man, die deze pakte van de passagiersstoel van zijn auto. [naam 2] kwam na zijn werk de rest ophalen bij de woning van [verdachte] .
[naam 2] heeft in zijn verklaring de feitelijke gang van zaken bevestigd zoals deze door [verdachte] is geschetst. Voorts heeft hij verklaard dat hij [verdachte] een bedrag tussen 20.000 en 30.000 euro zou betalen, afhankelijk van de hoeveelheid kilo’s verdovende middelen die zouden aankomen. De organisatie zou aan [naam 2] 2.500 euro per kilo betalen en [naam 2] zou daarvan 1.000 euro per kilo aan [verdachte] geven. [verdachte] heeft ontkend dat hij een dergelijke financiële vergoeding zou ontvangen, maar de rechtbank heeft geen reden aan de juistheid van deze verklaring van [naam 2] te twijfelen. Daarbij neemt zij in aanmerking dat [naam 2] over de gebeurtenissen in dit zaaksdossier uitgebreide en gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd waarin hij ook zichzelf belast. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat met de invoer van verdovende middelen grote geldbedragen zijn gemoeid en voor Schipholmedewerkers die bij dergelijke invoer via de luchthaven zijn betrokken, gelet op hun essentiële rol, ook aanzienlijke verdiensten te behalen zijn.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] , door op de hiervoor omschreven wijze samen te werken om de tas buiten de douane om buiten het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol brengen, verder te vervoeren en een deel daarvan af te leveren, wetende dat hij hiervoor een aanzienlijk bedrag zou ontvangen, zich heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat deze bagage harddrugs bevatte. Dit uitgangspunt geldt te meer omdat [verdachte] ten tijde van de invoer al 23 jaar medewerker van de luchthaven Schiphol was en wist dat het absoluut was verboden bagage van het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol te brengen. Toen hij de zeven pakketten scheidde van de 18 zakken die zich tevens daarin bevonden, heeft hij de inhoud bovendien niet nader gecontroleerd. Dit terwijl de gang van zaken op en buiten airside naar eigen zeggen van [verdachte] niet goed had gevoeld: “Toen ik bezig was met die actie dacht ik eigenlijk dat ik iets niet goed doe. Sneaky manier”. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat kan worden bewezen dat [verdachte] ten minste voorwaardelijk opzet heeft gehad op de (verlengde) invoer van de in de tenlastelegging genoemde verdovende middelen.
Medeplegen
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het verrichten van de ten laste gelegde gedraging. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van de voor de kwalificatie medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan onder meer rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank stelt voorop dat een nauwe en bewuste samenwerking is vereist om bagage met heroïne en/of cocaïne vanuit het buitenland Nederland in te voeren. Er zijn aldaar personen die het transport organiseren en de bagage met harddrugs verzenden, terwijl aan de ontvangstzijde personen nodig zijn die de bagage onderkennen, veiligstellen en van de luchthaven afbrengen. Zowel tussen als binnen de verzendzijde en de ontvangstzijde moet nauw worden samengewerkt om de heroïne en/of cocaïne te kunnen invoeren en ervoor te zorgen dat de (kostbare) zending op de juiste plaats terechtkomt. Bij de beoordeling van de vraag of in het onderhavige geval ten aanzien van [verdachte] sprake is van medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne, moet worden gekeken naar het geheel van de gedragingen van de betrokken personen en het gewicht van de rol van [verdachte] in het samenwerkingsverband.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] bij deze drugsinvoer een uitvoerende rol speelde en een significante bijdrage leverde aan de invoer van de tas met harddrugs. Hij heeft op airside de tas van [naam 2] overgenomen, deze overgedragen aan een derde, deze buiten airside weer aangenomen en de tas vervolgens naar zijn woning vervoerd. Vervolgens heeft hij de twee partijen verdovende middelen die zich in de tas bevonden van elkaar gescheiden en een deel daarvan afgeleverd op straat aan [naam 7] . De tas met daarin het resterende deel van de verdovende middelen heeft hij aan [naam 2] overgedragen, met wie hij steeds op intensieve wijze in contact staat. [naam 2] staat op zijn beurt in contact met [naam 5] , de opdrachtgever van het transport en de verzender van de verdovende middelen, en met [naam 7] en [naam 4] , die beiden gelden als ontvanger van een gedeelte van de harddrugs. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat [verdachte] nauw en bewust heeft samengewerkt met [naam 2] en anderen. Die samenwerking is zodanig intensief geweest en zijn rol daarbij was van een dusdanig materieel gewicht dat sprake is van medeplegen. Anders dan (subsidiair) door de verdediging naar voren is gebracht, is zijn rol niet enkel die van medeplichtige.
4.3.5Bewijsoverweging ten aanzien van zaak B feit 1 (C9)
Feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit het procesdossier onder meer het volgende af.
Op 17 juni 2018 om 11:43 uur belt de gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 10] met [naam 2] en zegt: “Dinsdag ga ik eerst die ruiling regelen. Dan pas is groen licht”. [naam 2] zegt: “Je moet zeker weten. Maar doe alles op alles”. De gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 10] bevestigt dit en zegt: “Als dat lukt is het groen”.
Op 19 juni 2018 om 11:20 uur belt de gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 10] met [naam 2] en zegt: “Hij heeft mij net gebeld. Laat maar doorgaan, het is geregeld”. [naam 2] zegt: “Ik zie je vanavond”. De gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 10] zegt: “Ok dan moet je kwart voor 4 bij de A4 zijn, de shell”.
Op 20 juni 2018 om 19:17 uur belt de gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 10] opnieuw met [naam 2] . [naam 2] zegt: “Het ziet er positief uit. Vroeg in de ochtend dan zie je me, oke?” De gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 10] bevestigt dit.
Om 23:40 uur belt [naam 2] met [naam 4] . Hij zegt: “Als alles goed gaat zoals het hoort zie ik je vroeg in de ochtend”. Op de vraag van [naam 4] hoe laat dat zal zijn, zegt hij: “Ik denk rond zeven a half acht. Laat je telefoon dus aan staan, zodra ik je bel moet je het adres per sms aan mij sturen, dan kan ik gaan rijden. Als ik niet bel, dan is het omdat er niets is”. [naam 4] reageert met: “Geen probleem. Oke”.
Op 21 juni 2018 om 00:33 uur stuurt [naam 2] een sms naar het nummer * [telefoonnummer 10] : “Groen broertje, bel me als je gaat rijden”.
Om 02:36 uur laat de gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 10] aan [naam 2] weten: “Ik ga nu vertrekken”. Om 03:21 geeft hij aan: “Ik ben bij die Shell daar”. [naam 2] zegt: “Oke. Dusse na zessen komt het. Ik ben op de weg”. Om 03:42 uur vraagt [naam 2] aan de gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 10] : “Welke auto heb je, die Golf?”. De gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 10] zegt: “Ja toch, je weet toch”.
Op camerabeelden van Shell A4 [naam 11] is te zien dat om 03:17 uur een Volkswagen Golf het terrein van het tankstation komt oprijden. Dit voertuig parkeert en de bestuurder loopt naar de shop en rekent daar een drankje af, om daarna weer in de Volkswagen Golf plaats te nemen. Op snapshots van de camerabeelden uit de shop wordt [naam 1] herkend.
Vervolgens is op de camerabeelden te zien dat om 03:42 uur een personenauto, die wordt herkend als de Volvo van [naam 2] , het terrein van het tankstation oprijdt. Uit het baken dat is geplaatst in deze auto blijkt ook dat deze zich omstreeks deze tijd bevindt ter hoogte van de Rijksweg A4 te Hoofdorp, waar het tankstation is gevestigd.
Op de camerabeelden is te zien dat [naam 2] om 03:43 uur uit zijn voertuig stapt en plaatsneemt aan de passagierszijde van de Volkswagen Golf. Na negen minuten in de Volkswagen Golf te hebben gezeten rijdt [naam 2] weg in zijn Volvo. Ook de bestuurder van de Volkswagen Golf rijdt weg.
Volgens zijn werkrooster stond [naam 1] op 21 juni 2018 ingeroosterd voor werkzaamheden op Schiphol van 06:00 tot 14:30 uur. [naam 2] was volgens zijn rooster ingeroosterd van 14:00 tot 22:30 uur.
Om 06:07 uur belt de gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 10] met [naam 2] en zegt “Ze arriveren nog”. [naam 2] antwoordt: “Ik weet dat het bijna is. Ey die jongen staat klaar daar”. De gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 10] zegt: “Ja, oke, dan gaan we wel”.
Op 21 juni 2018 om 06:07 uur landt vlucht KL588 uit Lagos (Nigeria) op de luchthaven Schiphol. De vlucht wordt afgehandeld aan gate G06. Uit camerabeelden van de luchthaven Schiphol blijkt dat op 21 juni 2018 omstreeks 06:17 uur een witkleurige bagagetrekker het platform op rijdt.
Om 06:20 uur wordt de transportband voor bagage aangesloten op de bulkruimte. Aansluitend komt de witkleurige bagagetrekker naar deze transportband toegereden. Om 06:21 uur komen de eerste bagagestukken via de transportband naar beneden. De witkleurige bagagetrekker verlaat omstreeks 06:23 uur het platform met een bagagekar. Op de camerabeelden is te zien dat in de trekker twee personen zitten.
Om 06:24 uur belt de gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 10] met [naam 2] . [naam 2] vraagt: “Gelukt?”. Het antwoord luidt: “Ja, is hij standby daar?” Dat bevestigt [naam 2] . De gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 10] zegt: “Oke, laat hem daar gaan, we rijden nu daarnaartoe”. Op de achtergrond is bij de gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 10] een andere stem te horen, die zegt: “Zeg 2 minuten. 2 minuten zijn we daarzo”.
Op de camerabeelden is de witkleurige bagagetrekker met bagagekar om 06:24 uur te zien op de rotonde aan het begin van de G-Pier, waarna hij onder de F-Pier doorrijdt.
Om 06:29 uur vraagt [naam 2] aan de gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 10] : “Heb je gegeven?”. Deze antwoordt: “Overgedrage ja, snel gedaan”.
Om 06:40 uur straalt het baken in de Volvo van [naam 2] een locatie aan op een parkeerplaats aan de [straatnaam 3] te Amsterdam. Om 07:15 uur ziet het observatieteam de Volvo geparkeerd staan op deze parkeerplaats.
Om 07:46 uur belt [naam 2] met [naam 4] en zegt: “Goedemorgen [bijnaam] , kan je mij het adres sturen. Dan rijd ik naar je toe”. [naam 4] antwoordt: “Oke, ik ga dat nu doen”. [naam 4] verstuurt om 07:48 uur een sms aan [naam 2] met de tekst: “ [adres 3] ”.
Volgens zijn werkrooster stond [verdachte] op 21 juni 2018 ingeroosterd voor werkzaamheden op Schiphol van 06:00 tot 14:30 uur. Uit de Schipholpasgegevens van [verdachte] blijkt dat hij om 07:43 uur het beveiligde gebied van de luchthaven Schiphol verlaat en om 07:57 uur zijn Schipholpas aanbiedt bij de uitrit van personeelsparkeerplaats P5.
Om 08:07 uur ziet het observatieteam dat de Volkswagen Golf die toebehoort aan [verdachte] het parkeerterrein aan de [straatnaam 3] te Amsterdam op komt rijden. De Volkswagen Golf rijdt richting de Volvo van [naam 2] . Beide voertuigen verlaten het parkeerterrein om 08:10 uur.
Uit de Schipholpasgegevens van [verdachte] blijkt dat hij om 08:17 uur zijn Schipholpas aanbiedt bij de inrit van parkeerplaats P5. Om 08:37 uur betreedt hij het beveiligde gebied van de luchthaven Schiphol via doorlaatpost 58.
Om 08:37 uur straalt het baken in de Volvo van [naam 2] een locatie aan op de [straatnaam 4] te Almere.
Beoordeling
De rechtbank acht gelet op het samenstel van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd en in samenhang met de bewijsmiddelen ten aanzien van zaak B feit 1 (C9) zoals opgenomen in Bijlage II, wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich op 21 juni 2018 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne.
De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
Verlengde invoer
Evenals ten aanzien van zaak A feit 2 (C11) wordt [verdachte] onder zaak B feit 1 (C9) primair ten laste gelegd dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – het binnen het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs. Zoals hiervoor al is overwogen, moet het begrip ‘binnen het grondgebied van Nederland brengen’ extensief worden geïnterpreteerd; het verbod ziet ook op “verlengde” invoer van verdovende middelen.
Cocaïne en/of heroïne overgedragen?
In dit geval is, anders dan ten aanzien van zaak A feit 2 (C11), door de autoriteiten in het geheel geen bagage met heroïne en/of cocaïne onderschept. Evenmin spreken de verdachten in concrete bewoordingen over heroïne en/of cocaïne. Hierdoor is niet komen vast te staan wat het is dat door de verdachten van Schiphol is gebracht en daarop naar [naam 4] in Almere is gebracht.
Echter, naar het oordeel van de rechtbank doet zich ook hier de reeds ten aanzien van zaak A feit 2 (C11) beschreven uitzondering voor dat uit het procesdossier voldoende concrete informatie naar voren komt, waaruit volgt dat het boven redelijke twijfel verheven is dat de verdachten bagage met heroïne en/of cocaïne binnen Nederland hebben gebracht.
Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Uit het procesdossier blijkt dat ten aanzien van alle aan de Opiumwet gerelateerde zaaksdossiers sprake is van één van de varianten van de hiervoor beschreven airbag-methode, waarbij via de luchthaven Schiphol met gebruikmaking van Schipholmedewerkers bagage van airside naar landside werd vervoerd. De modus operandi in de onderhavige zaak wijst ook op deze methode.
Daarnaast geldt dat [verdachte] in dit zaaksdossier heeft samengewerkt met [naam 2] , die op zijn beurt heeft samengewerkt met (onder meer) [naam 4] . Voor zowel [verdachte] als [naam 2] en [naam 4] geldt dat ten aanzien van C11 is komen vast te staan dat zij zich op 16 juli 2018 - circa drie weken na de invoer in de onderhavige zaak - hebben schuldig gemaakt aan de invoer van harddrugs. Bij die gelegenheid is ruim 27 kilogram heroïne in beslag genomen, die afkomstig was van vlucht KL588 uit Lagos (Nigeria), dezelfde vlucht die in dit zaaksdossier (C9) aan de orde is. [verdachte] heeft in beide gevallen na vertrek van Schiphol [naam 2] ontmoet, waarna [naam 2] naar Almere rijdt waar hij met [naam 4] heeft afgesproken. [naam 2] heeft zich voorts ook op 6 juni 2018 schuldig gemaakt aan de invoer van ruim 11 kilogram heroïne, die in beslag genomen is (C8). Hoewel [naam 2] niet specifiek een verklaring heeft willen afleggen over C9, heeft hij in het algemeen verklaard dat hij tussenpersoon was en dat hij degene is die [verdachte] heeft benaderd om een rol te vervullen. Voorts heeft hij verklaard dat het zijn taak was verdovende middelen naar buiten te krijgen en af te leveren bij [naam 4] , waarna hij op een telefoontje moet wachten en [naam 4] hem geld geeft.
Verder is van belang dat [naam 2] en [naam 4] aan een enkel woord genoeg hebben om elkaar te begrijpen. Als [naam 2] in een telefoongesprek op 20 juni 2018 (om 23:40 uur) tegen [naam 4] zegt: “Als alles goed gaat zoals het hoort zie ik je vroeg in de ochtend” en haar vraagt ‘het adres’ per sms te sturen, begrijpt [naam 4] waarover het gaat omdat zij antwoordt: “Geen probleem. Oke”.
Dit alles acht de rechtbank mede redengevend voor het bewijs van het aan [verdachte] ten laste gelegde feit (C9). Naar het oordeel van de rechtbank komt de handelwijze met betrekking tot die feiten op essentiële punten overeen met de handelwijze die hiervoor is vastgesteld ten aanzien van C11, zodat dit als schakelbewijs zal worden gebruikt. Ten slotte volgt uit de bewijsmiddelen dat er op 21 juni 2018 buiten Schiphol daadwerkelijk ontmoetingen hebben plaatsgevonden tussen [verdachte] en [naam 2] en vervolgens [naam 2] en [naam 4] , zodat het scenario van een ‘testzending’ niet aannemelijk is. In dat geval zou het namelijk hebben volstaan een bagagestuk slechts te onderkennen en zou deze vervolgens niet daadwerkelijk op verboden wijze van airside naar landside behoeven te worden vervoerd, met als doel deze bij [naam 4] af te leveren. Het feit dat deze verboden handelingen, met alle risico’s op ontdekking van dien, hebben plaatsgevonden, duidt erop dat het ook in dit geval een zending met harddrugs betrof.
Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen redelijke twijfel dat de handelingen van de verdachten op 21 juni 2018 betrekking hadden op de daadwerkelijke (verlengde) invoer van cocaïne en/of heroïne.
Opzet
De vraag of [verdachte] opzet heeft gehad op de (verlengde) invoer van heroïne en/of cocaïne beantwoordt de rechtbank bevestigend. Hierbij stelt de rechtbank voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat via de luchthaven Schiphol frequent harddrugs Nederland in worden gevoerd, waaronder in bagage. In zijn algemeenheid moet verder worden aangenomen dat de belanghebbenden bij een harddrugstransport op de hoogte zijn van hetgeen wordt geleverd. Het is immers moeilijk voorstelbaar dat leveranciers van harddrugs met een (zeer) grote waarde het risico willen lopen dat hun zending in handen komt van een onwetende ontvanger, zij het dat dit onder bijzondere omstandigheden anders kan zijn. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn ten aanzien van [verdachte] niet gesteld en ook niet gebleken.
Bij de beoordeling van de vraag of [verdachte] opzet had op de invoer van verdovende middelen op 21 juni 2018 betrekt de rechtbank ook het feit dat de ontmoeting met [naam 2] op het parkeerterrein van de [straatnaam 3] te Amsterdam die ochtend omstreeks 08:07 uur heeft plaatsgevonden tijdens de werktijd van [verdachte] , die daarvoor blijkens zijn Schipholpasregistraties gedurende in totaal 54 minuten weg is geweest van het beveiligd gebied op de luchthaven. Zoals hiervoor is overwogen, is de rechtbank gelet op de vastgestelde feiten van oordeel dat [verdachte] bij deze ontmoeting harddrugs aan [naam 2] heeft overgedragen. [verdachte] heeft zich steeds beroepen op zijn zwijgrecht en heeft niet willen aangeven wat hij op dat moment, tijdens werktijd, ging doen op de parkeerplaats aan de [straatnaam 3] waar ook [naam 2] aanwezig was of welke motivatie hij had voor deze reisbeweging. Daarmee heeft hij geen concrete, de redengevendheid ontzenuwende verklaring gegeven voor deze belastende omstandigheid, terwijl dit wel van hem mocht worden verwacht.
Dit geldt temeer in het licht van de verklaring die [verdachte] heeft afgelegd met betrekking tot de gebeurtenissen in C11, inhoudend dat hij (samengevat) op 16 juli 2018 op verzoek van [naam 2] betrokken was bij het veiligstellen en wegbrengen van bagage, om vervolgens een gedeelte van de inhoud daarvan aan [naam 2] over te dragen. [naam 2] heeft verklaard dat [verdachte] hiervoor een aanzienlijk bedrag zou ontvangen. Dit terwijl [verdachte] ten tijde van de invoer al 23 jaar medewerker van de luchthaven Schiphol was en wist dat het absoluut was verboden bagage van het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol te brengen. In C11 is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] , door op de omschreven wijze te handelen, zich heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat deze bagage harddrugs bevatte. Dit alles acht de rechtbank mede redengevend voor het bewijs dat [verdachte] ook op 21 juni 2018 (in C9) ten minste voorwaardelijk opzet heeft gehad op de (verlengde) invoer van heroïne en/of cocaïne. Naar het oordeel van de rechtbank komt de handelwijze die is vastgesteld op essentiële punten overeen met de handelwijze ten aanzien van C11, zodat het bewijs van het in die zaak ten laste gelegde feit als schakelbewijs zal worden gebruikt.
Medeplegen
Voor het toetsingskader van medeplegen verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor met betrekking tot zaak A feit 2 (C11) heeft overwogen en overweegt aanvullend het volgende.
Bij de beoordeling van de vraag of in het onderhavige geval ten aanzien van [verdachte] sprake is van medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne, moet worden gekeken naar het geheel van de gedragingen van de betrokken personen en het gewicht van de rol van [verdachte] in het samenwerkingsverband.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] ook bij deze drugsinvoer een uitvoerende rol speelde en feitelijk een substantiële bijdrage leverde aan de organisatie van de (verlengde) invoer van de harddrugs. Hij heeft een ontmoeting gehad met [naam 2] en daarbij de harddrugs die in de bewuste ochtend op Schiphol waren aangekomen aan [naam 2] overgedragen. [naam 2] staat op zijn beurt in contact met [naam 1] , die als Schipholmedewerker betrokken was bij het veiligstellen van de harddrugs na aankomst per vliegtuig op Schiphol, en met [naam 4] aan wie de verdovende middelen werden afgeleverd. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat [verdachte] nauw en bewust heeft samengewerkt met [naam 2] en anderen. Zijn rol was daarbij van een dusdanig materieel gewicht dat sprake is van medeplegen van (verlengde) invoer van de in de tenlastelegging genoemde verdovende middelen. Anders dan (subsidiair) door de verdediging naar voren is gebracht, is zijn rol niet enkel die van medeplichtige.
4.3.6Bewijsoverweging ten aanzien van zaak A feit 1 (C10)
Feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit het procesdossier onder meer het volgende af.
Op 29 juni 2018 belt [naam 2] meerdere malen met [naam 4] over een ontmoeting. Om 13:29 uur geeft [naam 4] aan dat ze er binnen tien minuten zal zijn.
Op 30 juni 2018 stuurt [naam 5] via Whatsapp een afbeelding aan [naam 2] , die achteraf niet goed zichtbaar meer te maken is. [naam 2] stuurt daarop aan [naam 5] : “Bigman send the pic to my other phone”.
In een aan [naam 2] toebehorende Samsung Galaxy J3 telefoon is een foto aangetroffen van een bruine reistas van het merk Summit met daarnaast een voet van een persoon met een donkere huidskleur. De aanmaakdatum van de foto is 30 juni 2018.
Op 30 juni 2018 om 17:15 uur stuurt [naam 5] via whatsapp een adres in Almere naar [naam 2] : Sliedrechtpad 16. 1324 VR
Om 22:09 uur stuurt [naam 5] naar [naam 2] :
NAME [naam 12]
TAG NO: KL 383342
DESTINATION: ATL
FLIGHT NO DL 71
POSITION: BULK 5
FLIGHT REG: PHAKB
DEPARTURE TIME 2213HRS
Op 1 juli 2018 wordt [naam 2] om 04:46 uur gebeld door [naam 1] , die hem zegt: “Je staat als rijder”. [naam 2] antwoordt: “Oke mooi, nog mooier. Ik zie je dadelijk”.
[naam 2] belt tien minuten later met [naam 3] en laat weten dat hij onderweg is.
Uit Schipholpasgegevens blijkt dat [naam 1] het beveiligde gebied om 05:13 uur betreedt. [naam 2] komt om 05:17 uur aan op de personeelsparkeerplaats P44.
Om 05:19 uur belt [naam 2] met [naam 3] en zegt: “Oke luister, hij komt op half, ik sta bij de bushalte. Als ik het niet haal. Dezelfde …. met Summit. Het is bruin oke?”.
Om 05:34 uur belt [naam 2] met [naam 1] en zegt: “De bus was een probleem. Ik hoop binnen de halen”. [naam 1] zegt: “Oke, want hij komt hier he, zeventien he. Zevenenveertig”. [naam 2] vraagt: “Hoe laat?”. [naam 1] geeft aan: “Zevenenveertig op het E-tje. En hier bij ons op E zeventien”. [naam 2] zegt dat [naam 1] hem moet ophalen. [naam 1] zegt: “Oke ik haal je op voorin”.
Uit de Schipholpasgegevens van [naam 2] blijkt dat hij het beveiligd gebied van Schiphol betreedt om 05:37 uur.
De vlucht uit Lagos (Nigeria) met vluchtnummer KL588 en registratienummer PHAKB is op 1 juli 2018 geland op Schiphol om 05:30 uur. Volgens planning zou de vlucht om 05:46 uur aan de blokken staan bij gate E17. In werkelijkheid was dit vijf minuten eerder, om 05:41 uur, het geval.
Uit de Schipholpasgegevens van [verdachte] blijkt dat hij het beveiligd gebied van Schiphol betreedt om 05:47 uur. [verdachte] was blijkens zijn werkrooster op 1 juli 2018 niet ingeroosterd voor werkzaamheden op Schiphol. 24 minuten later, om 06:11 uur, verlaat [verdachte] het beveiligd gebied.
Op 1 juli 2018 hebben [naam 2] en [verdachte] tienmaal telefonisch contact met elkaar tussen 05:15 uur en 06:03 uur. De telefoonnummers die zij gebruiken (* [telefoonnummer 2] voor [verdachte] en * [telefoonnummer 5] voor [naam 2] ) zijn allebei de dag tevoren, op 30 juni, voor het eerst aangemeld bij de telecomprovider. Uit de historische verkeersgegevens van deze telefoonnummers van de periode tussen 30 juni 2018 en 13 juli 2018 blijkt dat zij met deze telefoonnummers enkel elkaar hebben gebeld.
Om 12:26 uur zoekt [naam 5] via whatsapp belcontact met [naam 2] .
Uit de Schipholpasgegevens van [naam 2] blijkt dat hij het beveiligd gebied van Schiphol verlaat om 14:37 uur.
Om 14:48 uur belt [naam 2] met [naam 5] . [naam 5] vraagt: “Hoe laat vertrekt ze, als de dame ergens heen wil, hoe laat?” [naam 2] antwoordt: “Ik ben gewoon op haar aan het wachten. Je weet dat (…) ga ik naar haar”. [naam 5] vraagt: “Hoe laat? 45 minuten?” [naam 2] bevestigt dit.
Om 14:51 uur belt [naam 2] met [verdachte] .
Om 14:58 uur verlaat [naam 2] met zijn Volvo het personeelsparkeerterrein op de luchthaven Schiphol. Uit de gegevens van het in deze auto geplaatste peilbaken blijkt dat de Volvo naar de [straatnaam 5] in Amsterdam rijdt en daar parkeert om 15:20 uur. Deze locatie is in de directe omgeving van de woning van [verdachte] aan de [straatnaam 6] te Amsterdam. Na 40 minuten vertrekt de Volvo naar Almere.
Om 16:23 uur belt [naam 2] met [naam 4] . Hij zegt: “Ik ben hier in de [straatnaam 7]”. [naam 4] antwoordt: “Oke, ik kom eraan”.
Om 16:28 uur parkeert de Volvo van [naam 2] gedurende 7 minuten aan de Vlaardingenstraat in Almere. Deze locatie is in de directe omgeving van de [straatnaam 2] te Almere, waar [naam 2] en [naam 4] zijn aangehouden op 16 juli 2018. Ook in de directe omgeving van dit adres ligt de [adres 4] te Almere, het adres dat [naam 2] de avond tevoren, op 30 juni 2018, via Whatsapp heeft ontvangen van [naam 5] .
[naam 2] verklaart dat er op 1 juli 2018 een koffer met drugs uit Lagos zou komen. Het ging om een bruine Summit tas. Hij was zelf rijder. Hij was op tijd en is met de wagen naar de vlucht gegaan. De koffer heeft hij direct naar Delta gereden en daar heeft hij deze afgeleverd aan een Turk in een wit KLM busje. [naam 2] denkt dat hij na zijn werk bij [verdachte] is geweest. Big bro ( [naam 5] ) geeft hem de opdrachten. In het gesprek van 14:48 uur doelt [naam 5] met “ze” en “de vrouw” op [naam 4] , denkt [naam 2] . Big bro en [naam 4] zijn één. Op 1 juli 2018 heeft [naam 2] [naam 4] ontmoet om haar die bruine tas met verdovende middelen te geven.
Beoordeling
De rechtbank acht gelet op het samenstel van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd en in samenhang bezien met de bewijsmiddelen ten aanzien van zaak A feit 2 (C11) en zaak B feit 1 (C9) zoals opgenomen in Bijlage II, wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne op 1 juli 2018, zoals onder dit feit primair aan hem ten laste is gelegd. De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
Uit de verklaring van [naam 2] bij de KMAR, in combinatie met de overige bewijsmiddelen zoals deze zijn opgenomen onder C10 in bijlage II, volgt dat [naam 2] op 1 juli 2018 tezamen met [naam 5] en [naam 4] betrokken is geweest bij de invoer van heroïne en/of cocaïne. Door [naam 2] is niet verklaard over betrokkenheid van [verdachte] op deze datum. Uit de bewijsmiddelen, in onderling verband beschouwd en in samenhang bezien met de bewijsmiddelen ten aanzien van C11 en C9, volgt naar het oordeel van de rechtbank echter dat ook [verdachte] op 1 juli 2018 als medepleger bij de invoer van de onbekend gebleven hoeveelheid heroïne en/of cocaïne was betrokken. Net als in C11 staat [naam 2] op die dag in nauw contact met [verdachte] , die zich op 1 juli 2018 kort na aankomst van de betreffende vlucht gedurende enige tijd binnen het beveiligde gebied van Schiphol bevindt terwijl hij die dag geen dienst heeft. Het contact tussen beiden vindt plaats met telefoonnummers die beiden pas op de dag ervoor geactiveerd hebben en die, zo blijkt uit de historische verkeersgegevens, enkel worden gebruikt om te bellen met elkaar. Over deze contacten met [naam 2] en zijn aanwezigheid op Schiphol in de vroege ochtend van 1 juli 2018 heeft [verdachte] , die zich voornamelijk op zijn zwijgrecht heeft beroepen, desgevraagd geen uitleg gegeven. Hij heeft enkel in algemene zin verklaard dat hij weleens voor niets naar zijn werk is gekomen en dat het hem daar pas duidelijk werd dat hij niet was ingeroosterd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hij hiermee geen concrete, de redengevendheid ontzenuwende verklaring gegeven voor deze belastende omstandigheden, terwijl dit wel van hem mocht worden verwacht.
In C11 heeft [naam 2] [verdachte] later op de dag ontmoet bij zijn woning, bij welke gelegenheid [verdachte] een bagagestuk aan [naam 2] heeft overgedragen. In C9 heeft de rechtbank geoordeeld dat tussen hen beiden eenzelfde overdracht heeft plaatsgevonden op een parkeerterrein aan de [straatnaam 3] te Amsterdam. Gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden, is de rechtbank ook in C10 van oordeel dat [verdachte] een bagagestuk heeft overgedragen aan [naam 2] , die in de middag van 1 juli 2018 gedurende 40 minuten heeft geparkeerd nabij de woning van [verdachte] en heeft verklaard dat hij denkt bij [verdachte] te zijn geweest, en dat het dit bagagestuk was dat [naam 2] vervolgens in Almere aan [naam 4] heeft overgedragen. [naam 2] heeft verklaard dat het hierbij ging om de overdracht van verdovende middelen. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de verklaring van [naam 2] , nu deze op diverse punten steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
De rechtbank verwijst voor het overige naar hetgeen zij in C11 en C9 heeft overwogen met betrekking tot verlengde invoer, opzet en medeplegen. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen daar is vermeld ook voor deze zaak geldt. Door de grote overeenkomsten tussen deze dossiers acht de rechtbank de bewijsvoering in C11 en C9 mede redengevend voor C10.
Overige bewijsverweren
De door de raadsman gevoerde bewijsverweren, voor zover nog niet afzonderlijk genoemd, zien op de waardering van de feiten, die hiervoor besproken zijn. Die verweren vinden alle hun weerlegging in de bewijsmiddelen en de waardering daarvan door de rechtbank, zoals hiervoor vermeld.