ECLI:NL:RBNHO:2022:11847

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
30 december 2022
Zaaknummer
C/15/294100 / HA ZA 19-619
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een vennootschap onder firma na echtscheiding en de vaststelling van de slotbalans

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van een vennootschap onder firma (vof) tussen twee partijen, die eerder gehuwd waren en nu in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De vrouw heeft op 22 november 2017 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna de man een aantal verzoeken heeft ingediend, waaronder de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de vof. De rechtbank heeft in eerdere beschikkingen bepaald dat de afrekening van de vof per 1 januari 2010 zal plaatsvinden, en dat de slotbalans van de vof moet worden opgesteld op basis van de balans van de accountants per 31 december 2009. De deskundige heeft een rapport opgesteld waarin de slotbalans is vastgesteld, maar partijen hebben bezwaar gemaakt tegen enkele posten, waaronder de waardering van de goodwill en de overige schulden. De rechtbank heeft de bezwaren van de vrouw en de man beoordeeld en heeft de slotbalans aangepast. De vrouw is veroordeeld om een bedrag van € 189.673,85 aan de man te betalen, vermeerderd met rente, en om haar medewerking te verlenen aan de levering van onroerend goed aan de man. De rechtbank heeft ook bepaald dat de kosten van de notariële akte tussen partijen worden verdeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/294100 / HA ZA 19-619
Vonnis van 28 december 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1],
verweerster in reconventie,
advocaat mr. G. Martin te Purmerend,
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats 2],
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.C.I. Veerman te Volendam.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De zaak tot nu toe in het kort

1.1.
Partijen zijn op 1 augustus 1994 gehuwd onder het maken van huwelijkse voorwaarden inhoudende dat er tussen partijen geen enkele gemeenschap van goederen bestaat. De man is op 1 november 1996 een eenmanszaak gestart. In maart 2004 zijn partijen overeengekomen dat de eenmanszaak van de man per 1 januari 2002 zou worden voorgezet als vennootschap onder firma, genaamd [bedrijf 1] v.o.f. (hierna: [bedrijf 1] dan wel “de vof”), met als vennoten de man en de vrouw. De afspraken zijn vastgelegd in een vennootschapscontract. Binnen de vof hield de man zich bezig met de verkoop en reparatie van motoren, buitenboordmotoren, boten, scooters en bromfietsen. De administratie van de vof werd verzorgd door de vrouw.
1.2.
Op 10 februari 2010 is de samenwoning tussen partijen beëindigd waarbij de vrouw de gezamenlijke woning heeft verlaten. De man heeft de vof voortgezet als eenmanszaak, maar de vrouw is pas op 7 juni 2016 bij de Kamer van Koophandel als vennoot uitgeschreven. De belastingdienst is een boekenonderzoek bij [bedrijf 1] gestart in verband met onjuiste aangiften omzetbelasting in jaren 2006 tot en met 2009 en heeft op 3 mei 2011 en 24 november 2015 rapporten uitgebracht. In het laatste rapport is geconstateerd dat de voorraad zoals opgenomen in de door [bedrijf 2] Accountants opgestelde jaarrekening over 2009 onjuist is en moet worden afgewaardeerd. Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de belastingdienst aan de vof een aantal correcties en een boete opgelegd waarna de vrouw en de man op 13 oktober 2015 een vaststellingsovereenkomst met de belastingdienst hebben gesloten.
1.3.
Op 22 november 2017 heeft de vrouw een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de familiekamer van deze rechtbank. De man heeft een verweerschrift met een aantal zelfstandige verzoeken ingediend, waaronder een verzoek tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en verdeling van de eenvoudige gemeenschap, waaronder de vof. In die procedure hebben partijen op 9 november 2018 ter zitting afgesproken dat zij de vof zullen afrekenen per 1 januari 2010 en dat voor het opmaken van de slotbalans van de vof de door [bedrijf 2] Accountants opgestelde balans per 31 december 2009 als uitgangspunt zal worden genomen. De vrouw is later in de procedure bij de familiekamer van deze rechtbank op deze afspraak over de peildatum teruggekomen, maar de rechtbank heeft in haar beschikking van 8 mei 2019 geoordeeld dat dat niet kan omdat de in de tussenbeschikking van 21 december 2018 vastgelegde overeenstemming tussen partijen een bindende eindbeslissing is en dat de peildatum 1 januari 2010 blijft. In de tussenbeschikking van 21 december 2018 is ook echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
1.4.
Bij beschikking van 11 september 2019 heeft de familiekamer de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden gelast en de zaak wat de door de man verzochte afwikkeling van de vof betreft verwezen naar de handelskamer van deze rechtbank.
1.5.
De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen gedeelten van de hiervoor genoemde beschikkingen van de familiekamer van deze rechtbank. Het gerechtshof heeft bij beschikking van 22 december 2020 het oordeel van de familiekamer van deze rechtbank over de peildatum bekrachtigd en opnieuw beslist over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
1.6.
Tijdens de zitting van de handelskamer van deze rechtbank op 1 juni 2021 hebben partijen afgesproken dat de bedrijfspanden van de vof door een makelaar zullen worden gewaardeerd per 31 december 2009. De rechtbank heeft vervolgens bij vonnis van 30 juni 2021 een deskundige benoemd om de slotbalans van de vof op te stellen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 30 juni 2021
  • het deskundigenbericht van 17 februari 2021
  • de conclusie na deskundigenbericht van de man, tevens houdende wijziging/vermeerdering van eis
  • de conclusie na deskundigenbericht van de vrouw
  • de antwoordconclusie van de man
  • de antwoordconclusie van de vrouw, tevens akte tot ontzegging vermeerdering/wijziging van eis
  • de mondelinge behandeling op 17 november 2022, de daarvan door de griffier bijgehouden zittingsaantekeningen en de door mr. Veerman voorgedragen en overgelegde pleitaantekeningen.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De verdere feiten

3.1.
De moeder van de vrouw (hierna ook: de moeder) is een procedure tegen de man gestart waarin zij terugbetaling heeft gevorderd van drie geldleningen die door haar en/of de vader van de vrouw aan [bedrijf 1] dan wel de man (zouden) zijn verstrekt. Twee van die geldleningen waren in de door [bedrijf 2] Accountants over 2009 opgemaakte balans van [bedrijf 1] opgenomen. De rechtbank heeft de vordering van de moeder tot terugbetaling van de drie leningen door de man bij vonnis van 13 maart 2019 toegewezen. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis en het gerechtshof heeft bij arrest van 26 oktober 2021 de vorderingen van de moeder wat betreft de in 2003 aan [bedrijf 1] verstrekte geldlening inclusief rente tot een bedrag van € 77.642,10, te vermeerderen met rente van 4% over dat bedrag vanaf 1 januari 2016, toegewezen en de vorderingen wat de andere geldleningen betreft afgewezen.
3.2.
De door partijen aangezochte makelaar heeft de waarde van de bedrijfspanden per 31 december 2009 vastgesteld op € 405.000,-.
3.3.
In het deskundigenbericht is als bijlage een (ten opzichte van de door [bedrijf 2] Accountants opgestelde jaarrekening 2009) gecorrigeerde slotbalans van [bedrijf 1] opgenomen, waarin onder meer het volgende staat:
(…)
31-12-2009
(…)
correctie goodwill
Balans herzien
31-12-2009
ACTIVA
Immateriële vaste activa
-
74.074
74.074
Materiele vaste activa
Onroerende zaak
297.485
405
Inventaris
7.903
7.903
Vervoermiddelen
26.165
26.165
Voorraden
721.424
160
(correctie realistische waarde)
Vorderingen
Debiteuren
-
-
Belastingen
-
-
Overige vorderingen
1.078
1.078
Liquide middelen
118
118
1.054.173
674.338
PASSIVA
Eigen vermogen
[gedaagde]
96.353
-91.54
[eiser]
60.429
-164.501
Langlopende schulden
Hypotheek Rabobank 5,2%
205.5
205.5
Hypotheek Rabobank 5,2%
-
-
Lening Rabobank
8.737
8.737
Lease Mercedes Charter way
17.705
17.705
Lening [eiser]-1 1999 3,5%
22.689
-
Lening [eiser]-2 2003 4%
43.827
94.236
R/C Rabobank
206.376
206.376
R/C ING bank
78.192
78.192
Kortlopende schulden
Aflossingsverplichtingen
74.953
24.544
Crediteuren
45.784
45.784
Omzetbelasting
146.064
176.29
Loonheffing
5.341
5.341
MN Service
14.13
14.13
Overige schulden
28.093
53.544
1.054.173
674.338
4. De vorderingen in reconventie
4.1.
Op het door de vrouw gedane verzoek tot echtscheiding is door de familiekamer van deze rechtbank al beslist, reden waarom bij de handelskamer een procedure in conventie ontbreekt. Ook is door de familiekamer al beslist op het door de man gedane verzoek tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de eenvoudige gemeenschap. Alleen het door de man gedane zelfstandige verzoek tot afwikkeling van de vof is naar de handelskamer verwezen en moet worden aangemerkt als vordering in reconventie.
4.2.
Na wijziging van eis vordert de man in reconventie, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. De vrouw te veroordelen om met betrekking tot de afwikkeling van de vof aan de man € 189.683,- te voldoen, althans een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht, te vermeerderen met 4% rente met ingang van 1 januari 2010 tot de datum waarop het door de vrouw aan de man verschuldigde is voldaan;
2. De vrouw te veroordelen om haar medewerking te verlenen aan het notarieel leveren van haar aandeel in de onroerende zaken aan de man gelegen te:
[adres 1], kadastrale aanduiding Purmerend | [kadaster nummer 1];
[adres 2], kadastrale aanduiding Purmerend | [kadaster nummer 2];
[adres 3], kadastrale aanduiding Purmerend | [kadaster nummer 3];
  • bij een notaris werkzaam bij notariskantoor Feitsma Verhagen te Volendam,
  • waarbij de totale waarde van dit onroerend goed op € 405.000 wordt bepaald,
  • de man niets aan de vrouw zal zijn verschuldigd,
  • een en ander binnen 30 dagen na het in deze te wijzen vonnis en
  • waarbij de kosten van de notariële akte tussen partijen wordt verdeeld, ieder de helft.
3. te bepalen dat het in deze te wijzen vonnis ex artikel 3:300 lid 1 BW dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van de vrouw die ex artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats zal treden van een tot levering van de hierna beschreven registergoederen bestemde akte waarmee het onder 2. gevorderde kan worden gerealiseerd indien de vrouw niet heeft meegewerkt aan de levering van haar aandeel in de onderstaande onroerende zaken aan de man binnen 30 dagen na het in deze te wijzen vonnis, althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank juist acht
[adres 1], kadastrale aanduiding Purmerend | [kadaster nummer 1];
[adres 2], kadastrale aanduiding Purmerend | [kadaster nummer 2];
[adres 3], kadastrale aanduiding Purmerend | [kadaster nummer 3];
4. de vrouw te veroordelen om binnen 30 dagen na het in deze te wijzen vonnis, haar medewerking te verlenen aan het wijzigen van de tenaamstelling van onderstaande bankrekeningen en geldlening zodat deze op naam van (de eenmanszaak van) de man worden gesteld waarbij partijen ter zake van deze wijziging elkaar niets verschuldigd zijn door ondertekening van de door de man als productie 71 overgelegde door de Rabobank opgestelde overeenkomsten waarmee de wijziging van de tenaamstelling kan worden gerealiseerd:
[rekeningnummer 1] betaalrekeningrekening;
[rekeningnummer 2] spaarrekening;
[rekeningnummer 3];
[rekeningnummer 4];
[rekeningnummer 5]
Geldlening [rekeningnummer 6].
5. te bepalen dat het in deze te wijzen vonnis ex artikel 3:300 lid 1 BW dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van de vrouw die ex artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats zal treden van een voor wijziging van de tenaamstelling benodigde bestemde akte waarmee het onder 4. gevorderde kan worden gerealiseerd indien de vrouw niet heeft meegewerkt aan de wijziging van de tenaamstelling binnen 30 dagen na het in deze te wijzen vonnis, althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank juist acht.
6. de vrouw te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
4.3.
De rechtbank heeft het door de vrouw opgeworpen bezwaar tegen de eiswijziging ter zitting van 17 november 2022 verworpen.

5.De verdere beoordeling

5.1.
Deze zaak betreft de afwikkeling van de vof waarin partijen samen vennoot waren. In het tussenvonnis van 30 juni 2021 heeft de rechtbank bepaald dat de vof door een deskundige gewaardeerd moet worden en dat daartoe een slotbalans moet worden opgesteld. Eerder was door de rechtbank (bekrachtigd door het gerechtshof) al bepaald dat de vof gewaardeerd moet worden per 1 januari 2010, dat voor het opmaken van de slotbalans tot uitgangspunt moet worden genomen de balans van [bedrijf 2] Accountants per 31 december 2009, dat rekening moet worden gehouden met fiscaliteiten verband houdend met de beëindiging van de vof en dat de rapporten van de belastingdienst van 3 mei 2011 en 24 november 2015 betreffende de voorraadcorrectie en de naheffing van de fiscus bij het opstellen van de slotbalans betrokken moeten worden.
5.2.
Op gezamenlijk voorstel van partijen heeft de rechtbank als deskundige G.A. van Zegveld van IAS Administratie (hierna: de deskundige) benoemd. De deskundige heeft een rapport, gedateerd 8 december 2021, op 21 december 2021 aan de rechtbank toegezonden. Omdat partijen door de deskundige niet in de gelegenheid waren gesteld om op dat rapport te reageren, heeft de rechtbank die versie van het rapport aangemerkt als conceptrapport en beide partijen in de gelegenheid gesteld alsnog richting de deskundige op dat conceptrapport te reageren. Het conceptrapport d.d. 8 december 2021 behoort niet tot de processtukken. De man heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid om op het conceptrapport te reageren en heeft bij brief aan de deskundige van 8 februari 2022 opmerkingen gemaakt. De vrouw heeft niet op het conceptrapport gereageerd. Naar aanleiding van opmerkingen van de man heeft de deskundige het conceptrapport aangepast en het gewijzigde rapport, gedateerd 17 februari 2022 (hierna: het deskundigenbericht), aan de rechtbank gezonden. Beide partijen hebben na het deskundigenbericht een conclusie en een antwoordconclusie genomen waarin zij zich hebben uitgelaten over de conclusies van de deskundige en de reactie daarop van de wederpartij. Daarna heeft (vanwege een rechterswissel) op 17 november 2022 opnieuw een mondelinge behandeling plaatsgevonden.
5.3.
De man stelt zich primair op het standpunt dat de vrouw door niet te reageren op het conceptrapport van 8 december 2021 met dat rapport heeft ingestemd en haar rechten om te reageren op het definitieve deskundigenbericht heeft verspeeld. De rechtbank moet om die reden aan de bezwaren van de vrouw in de conclusies na deskundigenbericht voorbij gaan, zo stelt de man.
Dit verweer slaagt niet. Als een partij geen gebruik maakt van de gelegenheid om richting de deskundige opmerkingen te maken over het concept deskundigenbericht heeft dat niet tot gevolg dat daardoor het recht wordt verwerkt om alsnog in het vervolg van de procedure ten overstaan van de rechtbank bezwaren tegen het definitieve deskundigenbericht in te brengen.
5.4.
De rechtbank zal – voor zover van belang – hierna nader ingaan op de door partijen tegen het deskundigenbericht aangevoerde bezwaren. Daarbij wordt vooropgesteld dat de rechter de beslissing om de aangewezen deskundige te volgen in het algemeen niet verder behoeft te motiveren dan door aan te geven dat de door deze deskundige gebezigde motivering, zeker als deze vooral is gebaseerd op bijzondere kennis, ervaring en/of intuïtie, overtuigend voorkomt. De rechter zal op specifieke bezwaren van partijen tegen de zienswijze van de door hem aangewezen deskundige slechts moeten ingaan, als deze bezwaren een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van deze zienswijze (vgl. Hoge Raad 5 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AN8478).
5.5.
De deskundige heeft de slotbalans van de vof per 31 december 2009 opgesteld zoals hiervoor onder 3.3 weergegeven. Het onroerend goed is in die balans conform de taxatie van de makelaar opgenomen tegen een waarde van € 405.000,-. De lening van de moeder van de vrouw, die in de balans van [bedrijf 2] Accountants voor € 22.689,- was opgenomen, heeft de deskundige in overeenstemming met het arrest van het gerechtshof van 26 oktober 2021 in de balans op nihil gesteld.
5.6.
Partijen zijn het grotendeels met de door de deskundige opgestelde balans eens, maar maken bezwaar tegen een aantal posten. Nadat de vrouw ter zitting enkele in haar conclusies na deskundigenbericht geuite bezwaren heeft ingetrokken, resten alleen nog de bezwaren van partijen tegen de post “Overige schulden”, de waardering en onderlinge verdeling van de goodwill en de ingangsdatum van de over de kapitaalrekening te betalen rente. Aanvankelijk was de vrouw het ook niet eens met de waardering van de voorraden, maar ter zitting hebben beide partijen ingestemd met de door de deskundige aangehouden waardering van de voorraden op € 160.000.
Overige schulden
5.7.
De deskundige heeft de post “Overige schulden” in de balans opgenomen voor een bedrag van € 53.544,-. In de door [bedrijf 2] Accountants opgestelde balans bedroeg deze post € 28.093,-. De deskundige heeft dat bedrag overgenomen en heeft daar € 25.451,- bij opgeteld in verband met de door de belastingdienst opgelegde boete en naheffingsaanslag. Uit de jaarstukken van [bedrijf 2] Accountants blijkt dat in de post “Overige schulden” een bedrag van € 14.590,- was opgenomen voor nog te betalen “Accountantskosten”. De deskundige heeft dat bedrag overgenomen. Volgens de man zijn de nog te betalen accountantskosten zowel door [bedrijf 2] Accountants als door de deskundige echter voor een te laag bedrag in de balans van 2009 opgenomen. Hij wijst erop dat de vof na 1 januari 2010 voor in totaal € 27.898,70 exclusief btw aan facturen heeft ontvangen die betrekking hadden op administratieve werkzaamheden in de jaren 2009 en eerder en hij stelt dat de deskundige dat bedrag in de post “Overige schulden” had moeten meenemen in plaats van € 14.590,-.
5.8.
De deskundige schrijft in zijn rapport dat normaal gesproken de te verwachten kosten over de periode tot aan de datum waarover wordt gerapporteerd op de balans worden opgenomen als “overige schuld”. Uit zijn reactie in het rapport blijkt echter dat hij de bezwaren van de man op dit punt niet goed heeft begrepen. Ook merkt de deskundige in het rapport ten onrechte op dat een specificatie van de post “Overige schulden” in de jaarrekening van [bedrijf 2] Accountants ontbreekt, zodat niet duidelijk is hoe het bedrag van € 28.093,- is opgebouwd. Die specificatie is er wel, namelijk op bladzijde 16 van de jaarrekening van [bedrijf 2] Accountants over 2009. Uit die specificatie blijkt dat de stelling van de man dat [bedrijf 2] Accountants destijds € 14.590,- aan nog te betalen accountantskosten in de post “Overige schulden” heeft meegenomen juist is. Uit de door de man als producties 49, 67 en 68 overgelegde overzichten en de als productie 50 door hem overgelegde facturen plus de twee bij productie 67 gevoegde facturen blijkt echter dat de vof na 31 december 2009 in totaal € 27.898,70 aan facturen heeft ontvangen voor accountantskosten voor werkzaamheden die nog betrekking hadden op de jaren 2009 en eerder. Dat geldt ook voor de twee bij conclusie na deskundigenbericht door de man overgelegde facturen van Bonoo (productie 67), nu die (onder meer) de belastingcontrole 2009 en de IB 2009 betreffen. In de post “Overige schulden” is dus een bedrag van € 13.308,70 ten onrechte niet opgenomen door de deskundige. De rechtbank zal deze post daarom met dit bedrag verhogen. De post “Overige schulden” komt na deze correctie uit op een bedrag van € 66.852,70.
Goodwill
5.9.
De deskundige heeft in zijn rapport vastgesteld dat de vof op 31 december 2009 technisch failliet was, maar heeft desondanks de goodwill per die datum gewaardeerd op € 74.074,-. De deskundige is tot dit bedrag gekomen door de gemiddelde jaarwinsten over de jaren 2010 tot en met 2012 is te schatten aan de hand van de bedrijfswinst in 2015 en die gemiddelde jaarwinst, zijnde een bedrag van € 37.037,-, te vermenigvuldigen met een factor twee. De deskundige is voor de jaren 2010 tot en met 2012 uitgegaan van een schatting, omdat er over de jaren 2010 tot en met 2014 geen deugdelijke administratie is gevoerd en de resultaten over die jaren vanwege de correctie door de belastingdienst op nihil zijn vastgesteld. De deskundige heeft de goodwill vervolgens voor 25% toegerekend aan de vrouw en voor 75% aan de man vanwege zijn grotere inbreng.
5.10.
Ter zitting heeft de vrouw haar bezwaar tegen de door de deskundige berekende waarde van goodwill ingetrokken, maar zij maakt nog wel bezwaar tegen de wijze waarop de goodwill tussen haar en de man is verdeeld. De man betwist dat er van enige goodwill sprake is. De deskundige heeft volgens hem ten onrechte geen rekening gehouden met de nog te corrigeren posten en ook niet met een normale arbeidsbeloning. Als hij dat wel zou hebben gedaan, zou het resultaat in 2009 negatief zijn, zodat geen sprake is van overwinst. Bovendien is het in 2015 behaalde resultaat dat de deskundige als uitgangspunt heeft genomen grotendeels behaald doordat de man afscheid heeft genomen van bijna al het personeel, waardoor de personeelskosten met € 76.000,- zijn afgenomen.
5.11.
De rechtbank overweegt het volgende. Uit rechtspraak [1] volgt dat voor de bepaling van goodwill doorgaans wordt uitgegaan van het resultaat verminderd met een normale arbeidsbeloning van de eigenaren van de onderneming. Van goodwill is dus alleen sprake als er sprake is van overwinst. Dat is hier niet het geval. Als op het door [bedrijf 2] Accountants berekende resultaat van de vof in 2009 van € 28.079,- een correctie wordt toegepast voor de ten onrechte niet meegenomen accountantskosten van € 13.308,70 (zie 5.8), de door de belastingdienst opgelegde naheffing omzetbelasting van € 30.336,- en de boete en rente ad € 25.451,- (zie deskundigenbericht blz. 8) is het resultaat over 2009 al negatief. Daarop moet dan nog een normale arbeidsbeloning in mindering worden gebracht. Niet gebleken is dat de deskundige daar in zijn rapport rekening mee heeft gehouden. Omdat geen sprake is van overwinst in 2009, had de deskundige in dit geval in redelijkheid ook geen goodwill kunnen berekenen. De rechtbank zal de post goodwill in de slotbalans daarom op nihil stellen. Het bezwaar van de vrouw over de verdeling van de goodwill hoeft dus niet meer te worden besproken.
Slotbalans
5.12.
De rechtbank neemt de door de deskundige opgestelde slotbalans over met uitzondering van de hiervoor genoemde posten “Overige schulden” en goodwill. De post “Overige schulden” stelt de rechtbank op € 66.852,70 in plaats van € 53.544,00. Het verschil van € 13.308,70 komt voor 50% ten laste van het eigen vermogen van de vrouw en voor 50% ten laste van het eigen vermogen van de man. De post goodwill stelt de rechtbank op nihil in plaats van op € 74.074,00. Omdat de deskundige 25% van de goodwill heeft toegerekend aan de vrouw en 75% aan de man komt € 18.518,50 in mindering op het eigen vermogen van de vrouw en € 55.555,50 in mindering op het eigen vermogen van de man.
Deze correcties leiden tot de volgende slotbalans.
Balans 31-12-2009
ACTIVA
Immateriële vaste activa
-
Materiele vaste activa
Onroerende zaak
405
Inventaris
7.903
Vervoermiddelen
26.165
Voorraden
160
(correctie realistische waarde)
Vorderingen
Debiteuren
-
Belastingen
-
Overige vorderingen
1.078
Liquide middelen
118
600.264
PASSIVA
Eigen vermogen
[gedaagde]
-153.749,85
[eiser]
-189.673,85
Langlopende schulden
Hypotheek Rabobank 5,2%
205.5
Hypotheek Rabobank 5,2%
-
Lening Rabobank
8.737
Lease Mercedes Charter way
17.705
Lening [eiser]-1 1999 3,5%
-
Lening [eiser]-2 2003 4%
94.236
R/C Rabobank
206.376
R/C ING bank
78.192
Kortlopende schulden
Aflossingsverplichtingen
24.544
Crediteuren
45.784
Omzetbelasting
176.29
Loonheffing
5.341
MN Service
14.13
Overige schulden
66.852,70
600.264
5.13.
Uit deze slotbalans volgt dat het negatieve saldo van de vrouw op de kapitaalrekening € 189.673,85 bedraagt. In het kader van de afwikkeling van de vof zal zij dit bedrag aan de man, die de vof als eenmanszaak heeft voortgezet, moeten voldoen.
Ingangsdatum rente
5.14.
Partijen verschillen van mening over het moment vanaf wanneer de vrouw rente over het hiervoor vastgestelde negatieve saldo op de kapitaalrekening verschuldigd is. De vrouw stelt zich op het standpunt dat zij op grond van artikel 13 lid 2 onder c) van het vennootschapscontract pas vanaf 7 juni 2016 rente verschuldigd is, omdat zij toen bij de Kamer van Koophandel als vennoot is uitgeschreven en de vof op dat moment formeel is geëindigd. De man stelt daarentegen dat de vrouw op basis van artikel 10 onder A lid 2 van het vennootschapscontract vanaf 1 januari 2010 4% rente verschuldigd is en vanaf haar formele uittreden uit de vennootschap op 7 juni 2016 op grond van artikel 13 lid 2 onder c) 5% rente verschuldigd is. De man heeft zijn vordering echter beperkt tot 4% rente vanaf 1 januari 2010.
5.15.
De deskundige heeft zich niet duidelijk uitgelaten over de ingangsdatum van de rente. De rechtbank zal daarom zelf vaststellen vanaf wanneer de vrouw rente verschuldigd is over het negatieve saldo op de kapitaalrekening en tegen welk percentage. Van belang zijn hiervoor de artikelen 10 en 13 van het tussen partijen gesloten vennootschapscontract. In artikel 10 A lid 2 is bepaald dat de vennoten jaarlijks een vergoeding van 4% ontvangen of dragen over hun aandeel in het kapitaal van de vennootschap. Artikel 13 onder B sub c, dat van toepassing is als de vennootschap is geëindigd, bepaalt dat jaarlijks een rente verschuldigd is van 5% over het nog onafgeloste kapitaal.
5.16.
In dit geval is de vof op 7 juni 2016 formeel geëindigd door het uittreden van de vrouw als vennoot, maar partijen hebben afgesproken dat zij per 31 december 2009 afrekenen. Feitelijk is de vof dus op die datum opgehouden te bestaan. Die situatie is in het vennootschapscontract niet geregeld. Duidelijk is wel dat partijen met de in punt 5.15 genoemde artikelen in het vennootschapscontract hebben bedoeld dat zowel tijdens de looptijd van de vof als na beëindiging daarvan tot het moment waarop is afgerekend rente verschuldigd is over het negatieve saldo op de kapitaalrekening. Of vanaf 1 januari 2010 artikel 10 dan wel artikel 13 geldt, maakt daarom niet uit. In beide gevallen is de vrouw rente over het negatieve kapitaal verschuldigd. Het rentepercentage verschilt weliswaar (5% in artikel 13 en 4% in artikel 10), maar omdat de man ervoor heeft gekozen in zijn vordering de rente te beperken tot 4%, maakt de toepassing van artikel 10 dan wel 13 wat het rentepercentage betreft ook geen verschil. De conclusie is dan ook dat de vrouw vanaf 1 januari 2010 tot het moment waarop zij het bedrag van € 189.673,85 aan de man heeft voldaan over dat bedrag 4% rente verschuldigd is.
Levering onroerend goed
5.17.
De man vordert dat de vrouw wordt veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan het leveren van haar aandeel in de aan de vof toebehorende onroerende goederen aan de man. De vrouw betwist niet dat zij ter afwikkeling van de vof haar aandeel in de onroerende goederen aan de man zal moeten leveren, maar stelt dat een veroordeling daartoe niet nodig is, omdat zij daar te zijner tijd aan zal meewerken. De vrouw stelt echter dat medewerking aan de levering pas van haar gevergd kan worden als in hoogste instantie onherroepelijk is geoordeeld over de afwikkeling van vof. De rechtbank volgt de vrouw daarin niet. In dit vonnis beslist de rechtbank – als gevorderd door de man – over de gehele afwikkeling van de vof en de levering van het aandeel van de vrouw in het onroerend goed aan de man is daar onderdeel van. Er is geen grond om de vof slechts gedeeltelijk af te wikkelen en de levering van het onroerend goed achterwege te laten. Als de man ervoor kiest dit vonnis ten uitvoer te leggen, zal de vrouw dus aan de man moeten betalen en moeten meewerken aan levering van het onroerend goed. Dat geldt ook als zij tegen het vonnis hoger beroep instelt, omdat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard. De man heeft dat namelijk gevorderd en de vrouw heeft daar geen (gemotiveerd) verweer tegen gevoerd. Het enkele feit dat de vrouw op grond van dit vonnis een aanzienlijk bedrag aan de man moet voldoen en zij dat bedrag niet heeft, brengt niet mee dat niet van haar gevergd kan worden mee te werken aan de afwikkeling van de vof, inclusief de levering van het onroerend goed. De man heeft er belang bij dat de afwikkeling wordt uitgevoerd, omdat de vof al in 2016 is geëindigd en sindsdien door de man wordt voortgezet als eenmanszaak waarbij hij alle schulden op zich heeft genomen. Ter zitting heeft de man onweersproken gesteld dat hij vanwege alle schulden problemen heeft met de bank. Nu uit het standpunt van de vrouw blijkt dat zij zolang er geen onherroepelijke uitspraak in hoogste instantie is niet van plan is mee te werken aan de levering van haar aandeel in het onroerend goed, heeft de man dus belang bij een veroordeling van de vrouw tot medewerking en – voor het geval zij aan die veroordeling geen gehoor geeft – indeplaatsstelling van dit vonnis. Beide vorderingen zullen dan ook worden toegewezen, inclusief de door de man geformuleerde voorwaarden, waartegen de vrouw immers geen verweer heeft gevoerd.
Gelet op artikel 3:301 BW zal de rechtbank de termijn waarna dit vonnis in de plaats treedt van de voor levering noodzakelijke handtekening van de vrouw bepalen op dertig dagen na betekening van dit vonnis in plaats van de gevorderde dertig dagen na de datum van dit vonnis. De termijn waarbinnen de vrouw moet meewerken zal in gelijke zin worden aangepast.
Wijziging tenaamstelling bankrekeningen en geldlening
5.18.
De vrouw erkent dat de tenaamstelling van een aantal bankrekeningen en een geldlening nog gewijzigd moet worden. Ter zitting hebben partijen afgesproken dat de vrouw daaraan zal meewerken en dat zij de rechtbank uiterlijk op 1 december 2022 zullen laten weten of de tenaamstelling is gewijzigd. De vrouw heeft de rechtbank niet meer bericht, zodat de vorderingen van de man die op deze wijziging van de tenaamstelling zien, worden toegewezen als hierna vermeld.
Proceskosten en kosten deskundigenbericht
5.19.
Gelet op de voormalige relatie tussen partijen en de samenhang die de afwikkeling van de vof daarmee heeft, zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.20.
In het tussenvonnis van 30 juni 2021 is bepaald dat het voorschot op de kosten van de deskundige gelijkelijk over partijen zal worden verdeeld. Voorts is bepaald dat, nu de vrouw met een toevoeging procedeert, de helft van het voorschot op de kosten van de deskundige in debet zal worden gesteld. De vrouw heeft dus geen voorschot betaald. De kosten van het deskundigenbericht bedragen blijkens de eindnota € 5.445,00 inclusief btw. Aangezien deze kosten zijn gemaakt in het kader van de financiële afwikkeling van de vof zullen partijen ieder de helft van die kosten moeten dragen. Nu de kosten van het deskundigenbericht van de vrouw zijn betaald ten laste van ’s-Rijks kas en voorlopig in debet zijn gesteld, zal de rechtbank de vrouw ingevolge het bepaalde in artikel 244, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) veroordelen tot betaling van een bedrag € 2.722,50 aan de griffier.

6.De beslissing

De rechtbank
in reconventie
6.1.
veroordeelt de vrouw om met betrekking tot de afwikkeling van de vof aan de man te betalen een bedrag van € 189.673,85 (honderdnegenentachtigduizend zeshonderddrieënzeventig euro en vijfentachtig cent), vermeerderd met de contractuele rente van 4% per jaar over dit bedrag met ingang van 1 januari 2010 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt de vrouw om binnen dertig dagen na betekening van dit vonnis haar medewerking te verlenen aan het ten overstaan van een notaris werkzaam bij notariskantoor Feitsma Verhagen te Volendam notarieel leveren aan de man van haar aandeel in de onroerende zaken gelegen te:
[adres 1], kadastrale aanduiding Purmerend | [kadaster nummer 1];
[adres 2], kadastrale aanduiding Purmerend | [kadaster nummer 2];
[adres 3], kadastrale aanduiding Purmerend | [kadaster nummer 3],
6.3.
stelt de totale waarde van de onder 6.2 genoemde onroerende zaken vast op € 405.000,-,
6.4.
bepaalt dat de man in het kader van de levering van het onroerend goed niets aan de vrouw verschuldigd is,
6.5.
bepaalt dat de kosten van de notariële akte van levering tussen partijen bij helfte wordt verdeeld,
6.6.
bepaalt dat, indien de vrouw niet binnen dertig dagen na betekening van dit vonnis, de vereiste medewerking aan de levering van haar aandeel in de onder 6.2 genoemde onroerende zaken verleent, dit vonnis ex artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de voor levering noodzakelijke medewerking en/of wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw,
6.7.
veroordeelt de vrouw om binnen dertig dagen na de betekening van dit vonnis, haar medewerking te verlenen aan het wijzigen van de tenaamstelling van onderstaande bankrekeningen en geldlening door ondertekening van de door de man als productie 71 overgelegde door de Rabobank opgestelde overeenkomsten waarmee de wijziging van de tenaamstelling kan worden gerealiseerd zodat deze op naam van (de eenmanszaak van) de man worden gesteld, waarbij partijen ter zake van deze wijziging elkaar niets verschuldigd zijn:
[rekeningnummer 1] betaalrekeningrekening;
[rekeningnummer 2] spaarrekening;
[rekeningnummer 3];
[rekeningnummer 4];
[rekeningnummer 5];
geldlening [rekeningnummer 6],
6.8.
bepaalt dat, indien de vrouw niet binnen dertig dagen na betekening van dit vonnis, de vereiste medewerking verleent aan het wijzigen van de onder 6.7 genoemde bankrekeningen en geldlening dit vonnis ex artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de voor die wijziging noodzakelijke medewerking en/of wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw,
6.9.
veroordeelt de vrouw te betalen aan de griffier een bedrag van € 2.722,50, waarvoor zij een nota met betaalinstructies zal ontvangen van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak,
6.10.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.11.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.K. Korteweg, mr. P.M. Wamsteker en mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2022. [2]

Voetnoten

1.o.a. Hoge Raad 20 mei 1953 (ECLI:NL:HR:1953:AY4039), gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHSGR:2009:BI1562) en gerechtshof Den Bosch 4 mei 2021 (ECLI:NL:GHSHE:2021:1342)
2.type: 977