ECLI:NL:RBNHO:2022:11860

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
2 januari 2023
Zaaknummer
C/15/327685 / HA ZA 22-285
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid financieel adviseur bij onjuiste afhandeling financieringstraject

In deze zaak heeft eiseres, aangeduid als [B], een woning gekocht en de financieel adviseur CenterAdvies opdracht gegeven om de financiering te regelen. Tijdens het financieringstraject is de termijn van het financieringsvoorbehoud verstreken, waardoor [B] alleen tegen ongunstigere voorwaarden de woning kon financieren. [B] stelt CenterAdvies aansprakelijk voor de schade die zij hierdoor heeft geleden. De rechtbank oordeelt echter dat [B] haar woning binnen afzienbare tijd met winst heeft verkocht, die hoger was dan de gestelde schade. Hierdoor slaagt het beroep op voordeelstoerekening volgens artikel 6:100 BW, en komt de rechtbank niet toe aan een oordeel over de aansprakelijkheid van CenterAdvies.

De procedure begon met een dagvaarding op 26 april 2022, gevolgd door een conclusie van antwoord op 15 juni 2022 en een tussenvonnis op 17 augustus 2022. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 september 2022 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat CenterAdvies niet in de gelegenheid wordt gesteld om op de wijziging van eis van [B] te reageren.

De rechtbank concludeert dat de vorderingen van [B] tegen CenterAdvies worden afgewezen, omdat de schade die zij heeft geleden niet hoger is dan het voordeel dat zij heeft genoten door de verkoop van haar appartement met winst. Tevens wordt [B] veroordeeld in de proceskosten, aangezien zij de partij is die ongelijk heeft gekregen. De proceskosten aan de zijde van CenterAdvies worden vastgesteld op € 4.279,- en aan de zijde van de erven op € 721,-, beide te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/327685 / HA ZA 22-285
Vonnis van 12 oktober 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats],
eisende partij, “[B]”,
advocaat: mr. B.A.J. van Lammeren te Alphen aan den Rijn,
tegen

1.[Interadvies Groep],

te [woonplaats], (“CenterAdvies”),
2. de
GEZAMENLIJKE ERFGENAMEN VAN [L],
te [woonplaats], (“de erven”),
gedaagde partijen,
advocaat: mr. J.A. Kopp te Utrecht.
De zaak in het kort
[B] heeft een woning gekocht en CenterAdvies opdracht gegeven om financiering voor haar te regelen. Tijdens het daarop volgende traject is de termijn van haar financieringsvoorbehoud verstreken. Hierdoor kon [B] alleen tegen ongunstigere voorwaarden de woning financieren. Zij stelt CenterAdvies aansprakelijk voor de schade. De rechtbank komt aan een oordeel over die aansprakelijkheid niet toe, omdat [B] haar woning binnen afzienbare tijd heeft verkocht. De winst was hoger dan de door [B] gestelde schade. Het beroep op voordeelstoerekening slaagt daarom.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 april 2022
- de conclusie van antwoord van 15 juni 2022
  • het tussenvonnis van 17 augustus 2022
  • een bericht van de zijde van CenterAdvies van 1 september 2022, met 3 bijlagen
  • de producties 6.1 en 30 t/m 35 aan de zijde van [B]
  • de akte tot wijziging van eis van 30 september 2022
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald. De wijziging van eis van [B] wordt geaccepteerd. Gelet op de hierna volgende beoordeling door de rechtbank, zal CenterAdvies niet in de gelegenheid worden gesteld daarop bij nadere akte te reageren.

2.De feiten

2.1.
[B] is in april 2020 gescheiden. Uit de verdeling van de gemeenschap heeft zij een bedrag van ongeveer € 100.000,- ontvangen. Zij heeft zich bij De Hypotheker kosteloos en digitaal laten informeren over haar mogelijkheden om een woning te kopen. Zij heeft daartoe haar salarisspecificatie afgegeven. Zij heeft vervolgens een vrijblijvend advies gekregen waaruit volgde dat zij financiering voor ongeveer € 215.000,- zou moeten kunnen krijgen. Op grond van dat advies heeft [B] bij koopovereenkomst van 2 mei 2020 een appartement (hierna: “het appartement”) in Voorburg gekocht voor een bedrag van € 305.000,-. In de koopovereenkomst was een financieringsvoorbehoud gemaakt, dat gold tot 3 juni 2020.
2.2.
Na het ondertekenen van de koopovereenkomst heeft [B] contact opgenomen met CenterAdvies om de financiering voor haar te regelen. Tussen [B] en CenterAdvies is een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen. Feitelijk werden de adviserende werkzaamheden van CenterAdvies uitgevoerd door [L], tevens bestuurder van CenterAdvies.
2.3.
Op 6 mei 2020 heeft CenterAdvies op grond van de door [B] overgelegde gegevens een financieringsvoorstel gemaakt. Hieruit volgde dat [B] een bedrag van € 219.000,- zou kunnen financieren. Het financieringsvoorbehoud is verlengd tot en met 11 juni 2020.
2.4.
Nadat de financieringsaanvraag was gedaan, bleek de geldverstrekker op 3 juni 2020 slechts bereid om een bedrag van € 192.000,- te financieren. Partijen hebben over en weer geprobeerd om de financiering alsnog te organiseren. [B] heeft daarbij haar financieringsvoorbehoud niet ingeroepen, omdat zij ervan uit ging dat de financiering vóór de datum van levering (25 juni 2020) alsnog voor elkaar zou komen.
2.5.
Uiteindelijk heeft de levering op de afgesproken datum plaatsgevonden. Financiering heeft onder andere kunnen plaatsvinden door een lening van € 200.000,- van de persoonlijke holding van [L] aan [B]. Deze lening had een looptijd van één jaar en [B] zou in de tussentijd via CenterAdvies proberen alsnog een passende lening van een bank te verkrijgen.
2.6.
[B] kreeg inmiddels van haar werkgever te horen dat haar contract per januari 2021 niet zou worden verlengd. Pogingen om financiering te verkrijgen mislukten eerst en slaagden later wel, maar tegen voor [B] minder gunstige voorwaarden.
2.7.
Via haar rechtsbijstandsverzekeraar ARAG heeft [B] CenterAdvies bij brief van 19 april 2021 aansprakelijk gesteld voor de door haar gestelde schade. Bij brief van 17 augustus 2021 heeft CenterAdvies hierop gereageerd en haar aansprakelijkheid betwist.
2.8.
[L] is op 26 januari 2022 overleden.
2.9.
[B] heeft het appartement op 28 januari 2022 verkocht voor een bedrag van € 390.000,-. Het appartement is op 14 juni 2022 geleverd. [B] heeft voor een bedrag van € 360.000,- een benedenwoning gekocht in de plaats van haar huidige werkgever, de gemeente [W]. Die woning is op 30 mei 2022 aan haar geleverd.

3.Het geschil

3.1.
[B] vordert, uitvoerbaar bij voorraad, zakelijk weergegeven de BV en de erfgenamen hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [B] van
het bedrag van € 1.000 uit hoofde van onverschuldigde betaling;
het bedrag van € 1.750 uit hoofde van de ongedaanmakingsverplichting als gevolg van de ontbinding;
het bedrag van € 8.016,78 aan financiële schade ontstaan tot aan levering van het appartement (14 juni 2022);
het bedrag van € 23.729,20 aan financiële schade ontstaan na levering van het appartement (14 juni 2022);
het bedrag van € 6.690 aan overige materiële schade, bestaande uit advieskosten;
het bedrag van € 18.870,02 aan overige materiële schade voortkomend uit de verhuis- en inrichtingskosten;
het bedrag van € 10.000 aan immateriële schade;
et bedrag van € 1.050,27 aan buitengerechtelijke kosten;
de BV en de erfgenamen hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [B] de proces- en nakosten van deze procedure,
alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding.
3.2.
Kort weergegeven baseert [B] haar vorderingen op het volgende. CenterAdvies heeft [B] onjuist geadviseerd. Op grond van de door [B] aangeleverde gegevens had CenterAdvies tot de conclusie moeten komen dat de verlangde financiering niet mogelijk was. Indien dat tijdig duidelijk was geworden, had [B] het financieringsvoorbehoud kunnen inroepen en had zij de koopovereenkomst kunnen ontbinden.
Dat is nu niet gebeurd en [B] heeft als gevolg van de tekortkoming van CenterAdvies de overeenkomst van opdracht ontbonden. Bovendien heeft zij schade geleden, doordat zij aanvankelijk in 2020 en bij haar nieuwe woning in 2022 tegen ongunstigere rentetarieven leningen heeft moeten afsluiten. Bovendien heeft zij kosten gemaakt doordat zij financieel en juridisch advies heeft moeten inwinnen.
Ten slotte heeft de langdurige financiële onzekerheid geleid tot burn-outklachten en andere geestelijke en lichamelijke klachten. Haar immateriële schade begroot [B] op € 10.000,-.
3.3.
CenterAdvies en de erven hebben gemotiveerd en inhoudelijk verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De vordering tegen de erven
4.1.
[B] heeft een overeenkomst gesloten met CenterAdvies. De grondslag van de vordering tegen de erven berust op de stelling dat [L] als financieel adviseur een
persoonlijkezorgplicht tegenover [B] had. Ondanks verweer tegen deze stelling heeft [B] niet onderbouwd waaruit deze persoonlijke verplichting zou moeten bestaan, naast de eventuele aansprakelijkheid van de contractuele wederpartij van [B]. In de dagvaarding (onder nr. 97) wordt de rechtbank slechts verzocht overal waar daarvoor “de BV” staat, “[L]” te lezen. Hieruit zou moeten volgen dat [L] onrechtmatig jegens [B] heeft gehandeld.
4.2.
Ter zitting heeft mevrouw [L] verklaard dat één maand na het overlijden van haar man op last van de AFM alle activiteiten van de BV moesten worden gestaakt. Per 1 mei 2022 is het kantoor gesloten. Er is contact gekomen met een soortgelijk kantoor in [woonplaats]. Dat heeft de klanten en de portefeuille overgenomen.
De advocaat van [B] heeft uitgelegd dat ook aan zijn cliënte bekend werd dat CenterAdvies per 1 mei 2022 haar werkzaamheden zou staken. Daarom is de dagvaarding ook nog vóór die datum uitgebracht.
Het enkele feit dat een rechtspersoon heeft aangekondigd te zullen ophouden te bestaan, levert echter geen rechtsgrond op, waardoor de erven ineens aansprakelijk zouden worden.
4.3.
De conclusie moet zijn dat de vorderingen tegen de erven ten onrechte zijn ingesteld, ongeacht het antwoord op de vraag of er sprake is van tekortkomingen van CenterAdvies. Die vorderingen zullen reeds daarom worden afgewezen.
De vorderingen tegen CenterAdvies
4.4.
Volgens [B] heeft CenterAdvies haar onjuist geadviseerd. Dat levert een tekortkoming van CenterAdvies op. Als gevolg daarvan heeft [B] de overeenkomst van opdracht ontbonden. CenterAdvies dient de schade als gevolg van de tekortkoming aan [B] te vergoeden.
CenterAdvies heeft verweer gevoerd. [B] heeft zich pas in een laat stadium bij CenterAdvies gemeld. Zeker gelet op de tijdsdruk die dat opleverde, zijn er geen aan CenterAdvies toerekenbare verwijten te maken.
4.5.
De vraag of er aan CenterAdvies toerekenbare verwijten zijn te maken hoeft niet beantwoord te worden. CenterAdvies heeft namelijk een beroep gedaan op de zogenaamde voordeelscompensatie en dat beroep slaagt naar het oordeel van de rechtbank.
4.6.
[B] heeft het appartement in [woonplaats] in 2020 gekocht voor een bedrag van € 305.000,-. Het appartement is op 25 juni 2020 aan haar geleverd.
Datzelfde appartement heeft zij ruim 1½ jaar later verkocht voor een bedrag van € 390.000,-Als de stellingen van [B] gevolgd worden, dan zou zij de koopovereenkomst van het appartement in Voorburg na een juist advies van CenterAdvies tijdig hebben ontbonden. In dat geval zou het appartement niet aan haar zijn geleverd. Maar in datzelfde geval zou ze het appartement ook niet met € 85.000,- winst hebben kunnen verkopen. Aan het door de Hoge Raad vereiste “condicio-sine-qua-non-verband” is dus voldaan. [1] Zelfs als alle door [B] gevorderde schadebedragen toewijsbaar zouden zijn, is dat totale bedrag nog ruim minder dan het door haar genoten voordeel. Dat voordeel dient op de schade in mindering te worden gebracht. [2]
4.7.
De verrekening is in dit geval ook redelijk. [B] heeft nu een appartement met een waarde van € 360.000,-. Gelet op de gerealiseerde overwaarde van haar vorige appartement zal zij dus minder hebben hoeven te financieren dan in het geval zij het eerste appartement niet zou hebben gekocht. En voor de nieuwe financiering geldt voor haar een iets gunstigere rente, omdat zij nu in aanmerking komt voor NHG-garantie, zoals zij ter zitting verklaarde. Ten slotte bevindt de woning zich in de plaats waar [B] nu werkt.
4.8.
De conclusie moet zijn dat ook voor zover [B] schade zou hebben geleden, deze schade niet hoger is dan het voordeel dat zij inmiddels heeft genoten door het appartement met flinke winst te verkopen. De vorderingen van [B] zullen daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.9.
[B] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van
CenterAdviesals volgt vastgesteld:
- griffierecht € 2.837,00
- salaris advocaat
€ 1.442,00(2,0 punten x € 721,00).
Totaal € 4.279,00
En aan de zijde van
de ervenop een bedrag van € 721,- (1 punt) aan salaris advocaat.
4.10.
CenterAdvies vordert daarnaast veroordeling van [B] in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [B] af,
5.2.
veroordeelt [B] in de proceskosten, aan de zijde van CenterAdvies tot dit vonnis vastgesteld op € 4.279,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na betekening van het vonnis,
5.3.
veroordeelt [B] in de proceskosten, aan de zijde van de erven tot dit vonnis vastgesteld op € 721,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na betekening van het vonnis,
5.4.
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022.

Voetnoten

1.HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1483, rov. 4.4.3, TenneT/ABB, NJ 2017/262
2.Artikel 6:100 BW