ECLI:NL:RBNHO:2022:11889

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
10003684
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht bij parkeerretributie in Antwerpen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, op 23 november 2022 een tussenvonnis gewezen in een geschil tussen de rechtspersoon Mobiliteit en Parkeren Antwerpen AG, die optreedt als eiser, en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eiser heeft de gedaagde partij gedagvaard op 29 juni 2022, waarbij verstek is verleend. De vordering betreft een parkeerretributie van € 99,66, die is ontstaan doordat de gedaagde op 27 november 2021 zijn motorvoertuig zonder geldig parkeerbewijs in Antwerpen heeft geparkeerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de zaak een internationaal karakter heeft, aangezien de eiser in België is gevestigd. De bevoegdheid van de Nederlandse rechter is beoordeeld aan de hand van de Brussel I bis-verordening en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De kantonrechter concludeert dat de Nederlandse rechter bevoegd is, maar dat het toepasselijke recht Belgisch recht is, gezien de omstandigheden van de zaak. De eiser wordt in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de rechtsgrond van haar vordering en de hoedanigheid waarin zij heeft gehandeld. De verdere beslissing is aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10003684 \ CV EXPL 22-3481
Uitspraakdatum: 23 november 2022
Tussenvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Mobiliteit en Parkeren Antwerpen AG,handelend onder de naam
GAPA
gevestigd te Antwerpen (België)
de eisende partij
gemachtigde: ACCS Gerechtsdeurwaarders
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.Het procesverloop

1.1.
De eisende partij heeft bij dagvaarding van 29 juni 2022 een vordering tegen de gedaagde partij ingesteld. Tegen de gedaagde partij is verstek verleend.

2.De vordering

2.1.
De eisende partij vordert dat de gedaagde partij bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van € 99,66, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 59,00 vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van de gedaagde partij in de proceskosten.
2.2.
De eisende partij heeft – kort gezegd – de volgende stellingen aan haar vordering ten grondslag gelegd. De gedaagde partij heeft op 27 november 2021 haar motorvoertuig in de gemeente Antwerpen geparkeerd. Hij is daarmee een parkeerovereenkomst met de eisende partij aangegaan. Deze parkeerovereenkomst betreft een overeenkomst als bedoeld in artikel 6:230h lid 2 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW). Omdat de gedaagde partij zijn motorvoertuig zonder geldig parkeerbewijs heeft geparkeerd, is door de eisende partij een parkeerretributie opgesteld en aan de gedaagde partij ter beschikking gesteld. De parkeerretributie dient te worden aangemerkt als een besluit waartegen bezwaar kon worden ingediend. De gedaagde partij heeft geen bezwaar gemaakt. Aan de parkeerretributie komt daarom inmiddels formele rechtskracht toe. Ondanks schriftelijke ingebrekestelling en herhaalde aanmaning heeft de gedaagde partij een totaal bedrag van € 59,00 onbetaald gelaten.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter stelt vast dat deze zaak een internationaal karakter heeft, onder meer omdat de eisende partij in België is gevestigd.
Rechtsmacht
3.2.
Allereerst dient daarom te worden beoordeeld of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen. De eisende partij baseert de bevoegdheid van de Nederlandse rechter op artikel 4 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I bis-verordening).
3.3.
Voor de toepasselijkheid van de Brussel I bis-verordening is van belang in welke hoedanigheid de eisende partij heeft gehandeld bij het opleggen van de parkeerretributie. De verordening kan van toepassing zijn op geschillen tussen een overheidsinstantie en een particulier, tenzij de overheidsinstantie handelt in de uitoefening van haar publieke taak. Volgens de eisende partij is sprake van een parkeerovereenkomst naar burgerlijk recht. Zij stelt echter vervolgens (ook) dat de verkeersretributie moet worden aangemerkt als een besluit waartegen bezwaar kon worden ingediend en dat inmiddels formele rechtskracht heeft verkregen. Dit laatste strookt niet met de stelling dat de vordering is gebaseerd op een overeenkomst en wijst er veeleer op dat de vordering van de eisende partij niet een burgerlijke of handelszaak in de zin van de Brussel I bis-verordening betreft, maar een administratiefrechtelijke zaak die buiten het toepassingsgebied van deze verordening valt.
3.4.
Indien de Brussel I bis-verordening niet van toepassing is en de Nederlandse rechter haar bevoegdheid ook niet kan baseren op enige andere Verordening of Verdrag, zal zij haar bevoegdheid baseren op artikel 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit artikel bepaalt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, indien de gedaagde partij in Nederland zijn woonplaats heeft en de zaak bij dagvaarding moet worden ingeleid.
3.5.
Voor de onderhavige vordering is geen andere specifieke procedure aangewezen, zodat de dagvaardingsprocedure als restcategorie van toepassing is. De Nederlandse (kanton)rechter is dan ook bevoegd van het onderhavige geschil kennis te nemen.
Toepasselijk recht
3.6.
Daarmee ligt de vraag voor naar welk recht de vordering moet worden beoordeeld. Gelet op hetgeen hiervoor in punt 3.3. is overwogen, is de kantonrechter voorshands van oordeel dat het toepasselijke recht moet worden bepaald aan de hand van de bepalingen uit de Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet contractuele verbintenissen in burgerlijke en handelszaken (Rome II). Deze bepalingen zijn op grond van artikel 10:159 BW van overeenkomstige toepassing op verbintenissen die buiten de werkingssfeer van de verordening vallen en die als onrechtmatige daad kunnen worden aangemerkt. Nu van een rechtskeuze door partijen niet is gebleken, geldt als uitgangspunt dat het recht van het land waar de schade zich voordoet, van toepassing is. Dat land is in dit geval België, zodat naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter Belgisch recht van toepassing is.
3.7.
Voor zover de eisende partij blijft bij haar stelling dat sprake is van een parkeerovereenkomst tussen een handelaar en een consument moet het toepasselijke recht moet worden bepaald aan de hand van de bepalingen uit de Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 betreffende het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I). Nu aan de vereisten van artikel 6 van de Rome I-verordening niet is voldaan en van een rechtskeuze door partijen niet is gebleken, geldt als uitgangspunt dat het recht van het land waar de handelaar zijn gewone verblijfplaats heeft, van toepassing is. Dat land is in dit geval België, zodat ook in deze situatie Belgisch recht van toepassing is.
3.8.
Aangezien de eisende partij in de dagvaarding is uitgegaan van de toepasselijkheid van Nederlands recht zal zij in de gelegenheid worden gesteld om zich nader uit te laten over rechtsgrond van haar vordering en het voorlopig oordeel van de kantonrechter dat Belgisch recht van toepassing is. Zij zal haar stellingen bij die gelegenheid desgewenst kunnen aanpassen aan de toepasselijkheid van Belgisch recht. Ook zal de eisende partij in de gelegenheid worden gesteld om zich uit te laten over de hoedanigheid waarin zij heeft gehandeld. Indien de eisende partij meent dat sprake is van een overeenkomst tussen een handelaar en een consument wordt de eisende partij bovendien in de gelegenheid gesteld om nader toe te lichten op welke wijze zij meent te hebben voldaan aan de Belgische implementatie van de Richtlijn 2011/83/EU betreffende consumentenrechten.
3.9.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
stelt de eisende partij in de gelegenheid zich bij akte uit te laten als bedoeld in punt 3.8.
4.2.
verwijst de zaak daartoe naar de rol van
21 december 2022;
4.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. de Greef en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter