In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, heeft de curator van de heer [A.] vorderingen ingesteld tegen PREZIDENTE CAPITAL FUND VII B.V. (PCF) en PROSPERITY INVESTMENT GROUP B.V. (PIG) met betrekking tot de vermogensbestanddelen van deze vennootschappen. De curator stelt dat er sprake is van vereenzelviging, waardoor de vermogens van PCF en PIG als één gezamenlijk vermogen van [A.] moeten worden beschouwd. De rechtbank oordeelt echter dat de curator onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om deze vereenzelviging te rechtvaardigen. De rechtbank wijst de vorderingen van de curator af en verklaart hem niet-ontvankelijk voor zover hij zijn vordering baseert op artikel 2:216 BW, dat betrekking heeft op winstuitkeringen. In reconventie vordert PCF c.s. de opheffing van het conservatoir beslag dat door de curator is gelegd op een onroerende zaak. De rechtbank stelt vast dat het beslag van rechtswege is vervallen, maar veroordeelt de curator om zorg te dragen voor de doorhaling van het beslag in het hypotheekregister. De proceskosten worden toegewezen aan PCF c.s., aangezien de curator grotendeels ongelijk heeft gekregen.