ECLI:NL:RBNHO:2022:12128

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
C/15/324046 / HA ZA 22-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vereenzelviging en beslaglegging in faillissement

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, heeft de curator van de heer [A.] vorderingen ingesteld tegen PREZIDENTE CAPITAL FUND VII B.V. (PCF) en PROSPERITY INVESTMENT GROUP B.V. (PIG) met betrekking tot de vermogensbestanddelen van deze vennootschappen. De curator stelt dat er sprake is van vereenzelviging, waardoor de vermogens van PCF en PIG als één gezamenlijk vermogen van [A.] moeten worden beschouwd. De rechtbank oordeelt echter dat de curator onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om deze vereenzelviging te rechtvaardigen. De rechtbank wijst de vorderingen van de curator af en verklaart hem niet-ontvankelijk voor zover hij zijn vordering baseert op artikel 2:216 BW, dat betrekking heeft op winstuitkeringen. In reconventie vordert PCF c.s. de opheffing van het conservatoir beslag dat door de curator is gelegd op een onroerende zaak. De rechtbank stelt vast dat het beslag van rechtswege is vervallen, maar veroordeelt de curator om zorg te dragen voor de doorhaling van het beslag in het hypotheekregister. De proceskosten worden toegewezen aan PCF c.s., aangezien de curator grotendeels ongelijk heeft gekregen.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/324046 / HA ZA 22-23
Vonnis van 7 december 2022
in de zaak van
De heer [eiser/verweerder],
in hoedanigheid van curator in het faillissement van de heer [A.],
te [woonplaats],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: ‘de curator’,
advocaat: mr. N.S. Sorgucu te Heemstede,
tegen

1.PREZIDENTE CAPITAL FUND VII B.V.,

te Zandvoort,
2.
PROSPERITY INVESTMENT GROUP B.V.,
te Zandvoort,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna te noemen: ‘PCF’ en ‘PIG’ en tezamen ‘PCF c.s.’,
advocaat: mr. M. Bitter te Haarlem.

1.De zaak in het kort

De curator is curator in het faillissement van [A.] (hierna: [A.]), die betrokken is in een vennootschapsstructuur waarvan PCF en PIG onderdeel uitmaken.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de curator aanspraak kan maken op vermogens-bestanddelen van PCF en PIG op grond van het leerstuk van vereenzelviging dan wel op grond van het recht op dividenduitkeringen. De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is, de vorderingen van de curator slagen niet.
De curator moet zorgdragen dat het door hem gelegde beslag wordt doorgehaald in het hypotheekregister van het Kadaster.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 juli 2022;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de akte met aanvullende producties 21 tot en met 33 van de curator;
- de akte van eiswijziging van de curator;
- de akte met aanvullende producties 7 tot en met 15 van PCF c.s.;
- de mondelinge behandeling van 31 oktober 2022, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden;
- de spreekaantekeningen van mr. Sorgucu en mr. Bitter;
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
De curator is door de rechtbank Noord-Holland op 15 juni 2021 benoemd tot curator in het faillissement van de heer [A.] (hierna: [A.]).
3.2.
Op 6 juni 2017 zijn zowel PCF als PIG opgericht. Volgens de inschrijvingen in het handelsregister houdt PCF zich onder meer bezig met investeringen in vastgoed en fungeert PIG als financiële holding. PIG is enig aandeelhouder en statutair bestuurder van PIG. [A.] is bestuurder van PIG.
3.3.
Enig aandeelhouder van PIG is de stichting Stichting Administratiekantoor Novice (hierna: Novice). Novice is op 6 juni 2017 opgericht en heeft op diezelfde dag alle aandelen in PIG overgedragen gekregen van [A.], in ruil waarvoor [A.] certificaten voor deze aandelen heeft ontvangen van Novice. Tot aan zijn faillissement was [A.], naast zijn dochter [B.], bestuurder van Novice. Vanaf zijn faillissement is dat alleen zijn dochter.
3.4.
Op 21 september 2020 hebben PCF en [A.] een geldleningsovereenkomst gesloten met Snel Geld B.V. (hierna: Snel Geld) voor een bedrag van € 2.925.000,-. In de geldleningsovereenkomst is een boetebepaling opgenomen, die inhoudt dat bij niet-nakoming van de (betalings-)verplichtingen uit de overeenkomst een direct opeisbare boete verschuldigd is van 0,2% van het geleende bedrag per dag.
3.5.
Op 19 oktober 2020 heeft PCF het pand aan de [adres] gekocht voor een bedrag van € 2.925.000,- (hierna: het pand). Op diezelfde dag heeft PCF aan Snel Geld een hypotheekrecht verleend op het pand voor een totaalbedrag van € 4.095.000, te weten de hoofdsom van € 2,925 miljoen vermeerderd met eventuele renten, boeten en kosten begroot tot een maximum van 40% van de hoofdsom.
3.6.
Op 19 februari 2021 is de looptijd van de geldleningsovereenkomst afgelopen, waarna Snel Geld PCF heeft gesommeerd om de lening af te lossen en nog verschuldigde rentes te betalen. PCF heeft niet aan deze sommatie voldaan.
3.7.
In juli 2021 is [A.] tegen het vonnis van de rechtbank waarin zijn faillissement is uitgesproken in hoger beroep gegaan bij het hof Amsterdam. In het proces verbaal van de mondelinge behandeling bij het hof Amsterdam staat onder meer:

[A.]: Er is een pand aan de [adres] van 900 vierkante meter.
(…)
[A.]: Ik kan beschikken over middelen. Ik heb ze niet zelf op mijn naam.
(…)
[A.]: Op het moment dat het pand verkocht wordt, dan wordt er
betaald. Ik ben nu failliet. Ik kan helemaal niets.”
(…)

[A.]: de B.V,[PCF, toevoeging rechtbank]
heeft onroerend goed.
Oudste Raadsheer: U kunt beschikken over iets als het u toebehoort?
[A.]: Ik ben certificaathouder.
[A.]: Het pand is € 10.000.000.= waard.”
3.8.
Het hof Amsterdam heeft het hoger beroep van [A.] ongegrond verklaard.
3.9.
Op 28 oktober 2021 stuurt de curator een brief aan [A.] waarin hij [A.] onder meer sommeert om te bevestigen dat er geen vermogensbestanddelen vanuit PCF, PIG of Novice zullen worden overgedragen tot het faillissement is afgewikkeld.
3.10.
Op 19 november 2021 laat de curator beslag leggen op het pand.
3.11.
Op 31 maart 2022 is het pand door middel van een executieveiling verkocht voor een bedrag van € 4.030.000. Na aftrek van de executiekosten is het resterende deel van de executieopbrengst (€ 3.982.871,66) door de notaris uitgekeerd aan Snel Geld.
3.12.
Op 29 augustus 2022 heeft de curator een aangetekende brief aan Snel Geld gestuurd, waarin hij de vernietiging van het in de geldleningovereenkomst tussen Snel Geld en [A.] opgenomen boetebeding heeft ingeroepen.

4.Het geschil

In conventie
4.1.
De curator vordert, na eiswijziging, dat de rechtbank:
I. verklaart voor recht dat alle vermogensbestanddelen die toebehoren aan PCF en/of PIG in de ruimste zin des woords, toekomen aan [A.] c.q. de Curator; dan wel
II. verklaart voor recht dat [A.] c.q. de Curator enig begunstigde/rechthebbende is van alle vermogensbestanddelen die toebehoren aan PCF en/of PIG in de ruimste zin des woords; dan wel
III. een zodanige beslissing te nemen waardoor de curator in staat en bevoegd is zich te verhalen op alle vermogensbestanddelen van PCF en/of PIG, althans een beslissing te nemen die u in goede justitie juist acht;
IV. PCF en/of PIG te veroordelen in de kosten van het geding, alsmede het salaris van de advocaat en de (na)kosten van een eventuele executie, te vermeerderen met de wettelijke rente over alle kosten vanaf de dag van betekenis van dit vonnis aan PCF en PIG tot de dag der algehele voldoening.
4.2.
De curator grondt de onder I en II gevorderde verklaringen voor recht primair op vereenzelviging en subsidiair op het recht van [A.] op winstuitkeringen op grond van artikel 2:105 BW (waarmee de curator kennelijk doelt op artikel 2:216 BW). De curator stelt verder dat [A.] de begunstigde is van PCF en dat deze vennootschap feitelijk en economisch in handen is van [A.].
4.3.
PCF c.s. voert verweer. PCF c.s. concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de curator.
In reconventie
4.4.
PCF c.s. vordert – samengevat – dat de rechtbank:
I. met onmiddellijke ingang het conservatoir beslag opheft, voor zover dit beslag nog bestaat ten tijde van het wijzen van dit vonnis, dat gelegd is door de curator op de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres];
II. de curator veroordeelt al het nodige te doen, binnen 24 uur na wijzen van dit vonnis, om doorhaling van het beslag in het hypotheekregister te realiseren via de gerechtsdeurwaarder dan wel notaris, op kosten van de curator;
III. de curator te veroordelen in de kosten van het geding, alsmede de (na)kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.5.
De curator voert verweer. De curator concludeert tot afwijzing van de vorderingen van PCF c.s.

5.De beoordeling

In conventie
Is sprake van vereenzelviging?
5.1.
De eerste vraag die beantwoord moet worden is of sprake is van vereenzelviging, waardoor het identiteitsverschil tussen de betrokken rechtspersonen en [A.] moet worden weggedacht. De curator stelt dat de vermogens van PCF, PIG en [A.] als één gezamenlijk vermogen moeten worden beschouwd, waardoor alle vermogensbestanddelen van PCF en/of PIG toebehoren aan [A.] c.q. de curator dan wel dat [A.] c.q. de curator daarvan enig rechthebbende is. Omdat de curator in hoedanigheid procedeert, gaat het hierbij om misbruik tegenover [A.], dan wel tegenover de gezamenlijke schuldeisers van [A.].
5.2.
Volgens vaste rechtspraak kan een persoon die (volledige of overheersende) zeggenschap heeft over twee (of meer) rechtspersonen onrechtmatig handelen door misbruik te maken van het identiteitsverschil tussen deze rechtspersonen of tussen hemzelf en die rechtspersonen als hij zodanig misbruik heeft beoogd. Deze onrechtmatige gedraging verplicht zowel de persoon met zeggenschap als de betrokken rechtspersonen tot het vergoeden van de schade die door het misbruik aan derden wordt toegebracht. Onder uitzonderlijke omstandigheden kan dit misbruik door de persoon met zeggenschap zo ernstig zijn dat vereenzelviging van de betrokken (rechts)personen kan dienen als de meest aangewezen vorm van verhaal. De maatstaf voor vereenzelviging wordt in de rechtspraak strikt en slechts bij uitzondering toegepast.
5.3.
De curator heeft, onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld, die (indien bewezen) tot de conclusie kunnen leiden dat in het onderhavige geval sprake is van uitzonderlijke omstandigheden op basis waarvan vereenzelviging gerechtvaardigd is.
5.4.
Het oprichten van meerdere vennootschappen, het zijn van (enig en economisch) begunstigde van een vennootschappenstructuur, het beschikken over (luxe) middelen die niet op eigen naam staan, het onderbrengen van een pand in een besloten vennootschap en het niet (laten) deponeren van jaarstukken is op zichzelf en in onderling verband gezien onvoldoende om te kunnen spreken van misbruik van een identiteitsverschil. Laat staan dat dit misbruik zo ernstig is dat toepassing van het leerstuk van vereenzelviging gerechtvaardigd zou zijn.
5.5.
Ook de overige door de curator gestelde omstandigheden, kunnen er niet toe leiden dat vereenzelviging moet worden aangenomen, waarbij het identiteitsverschil volledig moet worden weggedacht en wel in die mate dat de vermogensbestanddelen van PCF en/of PIG toekomen aan de curator. Dat [A.] de vennootschappen inzet om vermogen niet op zijn naam te stellen, is niet onrechtmatig, terwijl de curator bovendien niet heeft onderbouwd dat de door [A.] gebruikte riante woning, dure auto’s en horloges op naam van PCF en/of PIG zijn gesteld. Het is weliswaar niet juist dat PCF en PIG geen jaarrekeningen hebben gedeponeerd en dat PCF toelaat dat facturen die betrekking hebben op [A.] in privé op haar naam worden gesteld en door haar worden betaald, maar dat is onvoldoende reden om vereenzelviging aan te kunnen nemen. De stelling van de curator die inhoudt dat [A.] al meerdere keren in privé failliet is verklaard, hij talloze gedupeerde schuldeisers heeft, er ongeveer 50 vennootschappen op zijn woonadres ingeschreven staan en het huidige faillissement is aangemerkt als een fraudefaillissement, levert evenmin voldoende grond op om vereenzelviging aan te nemen.
5.6.
De uitlatingen van [A.] bij het hof Amsterdam (zie punt 3.7) kunnen ook niet tot de conclusie leiden dat het identiteitsverschil moet worden weggedacht. Het is immers niet ongebruikelijk dat een uiteindelijk begunstigde het ertoe leidt dat ‘zijn’ vennootschap gelden aan hem ter beschikking stelt (bijvoorbeeld in rekening courant, ten titel van lening of via dividenduitkeringen) om privé schuldeisers te betalen. Ook deze omstandigheid levert geen misbruik van identiteitsverschil op.
5.7.
De curator verwijst verder naar een onderzoeksrapport van de Belastingdienst en een strafrechtelijke vervolging van [A.] voor witwassen en flessentrekkerij, maar dat onderzoek dateert van 2018 en gedaagden komen in dat onderzoek niet voor. Het rapport heeft daarmee voor deze zaak geen of te geringe betekenis. De strafrechtelijke vervolging geeft evenmin reden om vereenzelviging aan te nemen.
Valt vermogen toe aan de boedel op grond van winstuitkeringen?
5.8.
De tweede vraag die beantwoord moet worden is of PCF op grond van artikel 2:216 BW verplicht is winstuitkeringen te doen aan PIG, waardoor via PIG vermogen toevalt aan [A.], althans aan de boedel. De rechtbank is van oordeel dat een beroep op artikel 2:216 BW alleen kan worden gedaan door de directe aandeelhouders van PCF en PIG (respectievelijk door PIG en Novice), en dus niet door de curator. De curator is daarom niet ontvankelijk voor zover hij de gevorderde verklaringen onder recht grondt op artikel 2:216 BW.
Beslissing met betrekking tot vordering III van de curator
5.9.
Tot slot oordeelt de rechtbank met betrekking tot vordering III van de curator dat deze vordering te onbepaald en te onduidelijk is om te kunnen worden toegewezen.
Conclusie
5.10.
Gelet op bovenstaande worden de vorderingen van de curator afgewezen.
In reconventie
5.11.
PCF c.s. vordert in reconventie dat het door de curator gelegde conservatoir beslag op het pand wordt opgeheven, voor zover het nog bestaat, en veroordeling van de curator tot medewerking aan doorhaling van het beslag in het hypotheekregister van het Kadaster.
5.12.
De rechtbank stelt vast dat het conservatoir beslag op het pand op grond van artikel 507b lid 1 jo. 726 lid 1 Rv is komen te vervallen. Omdat vaststaat dat het beslag van rechtswege is komen te vervallen heeft PCF c.s. geen belang (meer) bij de vordering tot opheffing van het beslag.
5.13.
De curator heeft niet betwist dat het beslag nog niet is doorgehaald in het register van het Kadaster. Zodoende moet aangenomen worden dat het beslag nog staat ingeschreven. De rechtbank zal de curator daarom veroordelen om zorg te dragen voor doorhaling van het beslag in het register, zoals is gevorderd. De curator zal hiervoor een week de tijd krijgen na betekening van dit vonnis.
In conventie en reconventie –de proceskosten
5.14.
De curator is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van PCF c.s. als volgt vastgesteld:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.407,50
(2,5 punten × € 563,00)
Totaal
2.083,50
5.15.
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
5.16.
PCF c.s. vordert ook veroordeling van de curator in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak (vgl. HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

6.De beslissing

De rechtbank
In conventie
6.1.
wijst de vorderingen van de curator af en verklaart de curator niet-ontvankelijk voor zover hij zijn vordering grondt op artikel 2:216 BW;
In reconventie
6.2.
veroordeelt de curator al het nodige te doen, binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis, om doorhaling van het beslag op de onroerende zaak, plaatselijk bekend als ‘[adres]’, in het hypotheekregister te realiseren via gerechtsdeurwaarder dan wel notaris, op eigen kosten;
In conventie en reconventie
6.3.
veroordeelt de curator in de proceskosten, aan de zijde van PCF c.s. tot dit vonnis vastgesteld op € 2.083,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.K. Korteweg en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2022.