ECLI:NL:RBNHO:2022:12237

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
C/15/324811 / HA ZA 22-99
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzetprocedure inzake terugbetaling geldlening en aansprakelijkheid oprichter voor overeenkomst gesloten vóór oprichting BV

In deze zaak heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Innopart B.V. een vordering ingesteld tegen [eiseres in verzet] voor de terugbetaling van een geldlening. De lening was verstrekt aan de besloten vennootschap in oprichting Orava IE B.V. i.o., waarvan [eiseres in verzet] de overeenkomst had ondertekend. Orava IE B.V. i.o. is echter nooit opgericht, waardoor de rechtbank moest beoordelen of [eiseres in verzet] aansprakelijk was voor de terugbetaling van de lening op basis van artikel 2:203 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank oordeelde dat de lening niet was bekrachtigd door de vennootschap en dat er geen bewijs was dat de schuld was overgedragen aan een andere vennootschap. Het verzet van [eiseres in verzet] werd verworpen, en zij werd veroordeeld tot terugbetaling van de lening aan Innopart, inclusief rente. De rechtbank vernietigde een eerder verstekvonnis voor zover het de rente betrof, maar bekrachtigde de overige onderdelen van het verstekvonnis. De proceskosten werden toegewezen aan Innopart.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/324811 / HA ZA 22-99
Vonnis in verzet van 2 november 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INNOPART B.V.,
gevestigd te Woudenberg,
eiseres,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. L.T. Lonis te Woudenberg,
tegen
[eiseres in verzet],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
eiseres in het verzet,
advocaat mr. M. de Wild te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Innopart en [eiseres in verzet] worden genoemd.
De zaak in het kort
Innopart heeft op grond van een overeenkomst aan de besloten vennootschap in oprichting Orava IE B.V. i.o. geld geleend. [eiseres in verzet] heeft deze overeenkomst namens Orava IE B.V. i.o. getekend. Orava IE B.V. i.o. is vervolgens niet opgericht, zodat bekrachtiging van deze rechtshandeling door de vennootschap niet heeft plaatsvonden. Innopart vordert daarom terugbetaling van het geleende geld van [eiseres in verzet] op grond van artikel 2:203 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Bij verstekvonnis is deze vordering van Innopart toegewezen. Hiertegen is [eiseres in verzet] in verzet gekomen. Anders dan [eiseres in verzet] in verzet aanvoert, is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de schuld aan een andere vennootschap is overgedragen. Dit betekent dat [eiseres in verzet] de lening aan Innopart moet terugbetalen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 april 2022 en de daarin genoemde stukken
  • de mondelinge behandeling van 30 september 2022, waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden
  • de pleitaantekeningen van mr. Lonis
  • de spreekaantekeningen van mr. De Wild.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 24 juli 2018 hebben Innopart en Fieldway Invest B.V. (hierna: Fieldway) als uitleners en Orava IE B.V. i.o. (verder: Orava IE i.o.) als lener een ‘intentieovereenkomst converteerbare geldleningsovereenkomst’ gesloten (hierna: de overeenkomst).
2.2.
[eiseres in verzet] heeft deze overeenkomst namens Orava IE i.o. ondertekend.
2.3.
Innopart heeft in de periode rondom het formaliseren van de overeenkomst een bedrag van in totaal € 74.970,00 beschikbaar gesteld: een bedrag van € 29.970,00 op 28 mei 2018, een bedrag van € 10.000,00 op 27 juni 2018 en een bedrag van € 35.000,00 op 27 juli 2018. Deze gelden zijn per bank overgemaakt aan Nufuzi B.V. (hierna Nufuzi), een vennootschap waarvan [eiseres in verzet] (indirect) enig aandeelhouder/bestuurder was.
2.4.
In de overeenkomst zijn partijen over de rente het volgende overeengekomen:
“D. Rente voor de converteerbare lening bedraagt 7% per jaar en wordt enkelvoudig berekend. (…) De rente wordt dagelijks opgebouwd vanaf de datum van de Intentieovereenkomst (uiterlijk vanaf het moment van de te storten / de gestorte bedragen). (…)”
2.5.
Orava IE i.o. is niet opgericht. Op 31 oktober 2018 is in het handelsregister van de Kamer van Koophandel geregistreerd dat Orava IE i.o. is opgeheven met ingang van
25 oktober 2018.
2.6.
Op 6 februari 2019 is Nufuzi failliet verklaard.
2.7.
Bij e-mail van 25 maart 2019 heeft de toenmalige advocaat van Innopart en Fieldway aan de curator van Nufuzi (onder meer) het volgende meegedeeld:
“Cliënten hebben uit hoofde van een geldleningsovereenkomst d.d. 26 juli 2018 opeisbaar een bedrag ad € 150.000 (p.m.) te vorderen van Nufuzi B.V. Ter meerdere zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van deze geldlening hebben cliënten een pandrecht verkregen op inventaris, voorraden, vorderingen en intellectuele eigendomsrechten. (…)”
2.8.
Op 6 oktober 2021 heeft Innopart conservatoir beslag laten leggen op de onverdeelde helft van een onroerende zaak te [woonplaats] van [eiseres in verzet] (hierna: de woning) en op de aandelen gehouden door [eiseres in verzet] in HYJA Stamrecht B.V.
2.9.
Bij verstekvonnis van 8 december 2021 heeft de rechtbank de vorderingen van Innopart op [eiseres in verzet] toegewezen, met uitzondering van (voor zover thans nog van belang) de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Het verstekvonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3.Het geschil

3.1.
Innopart vordert - na vermindering van eis (ter zitting) - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [eiseres in verzet] zal veroordelen:
tot betaling van € 74.970,00 aan hoofdsom, althans een in goede justitie te bepalen bedrag op de gronden als in de dagvaarding vermeld, te vermeerderen met de contractueel overeengekomen rente ad 7% vanaf 28 mei 2018 tot en met 13 oktober 2021 ten bedrage van € 18.776,97 & PM (vanaf 14 oktober 2021), althans vanaf data in goede justitie te bepalen tot aan de dag van algehele betaling;
tot betaling van € 1.712,47 ter zake de gemaakte (buiten)gerechtelijke kosten, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
in de kosten van deze procedure, inclusief de kosten van beslaglegging, alsmede de nakosten daaronder begrepen, met bepaling dat gedaagde de wettelijke rente over deze (proces)kosten verschuldigd is vanaf acht dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis.
3.2.
[eiseres in verzet] voert verweer en concludeert tot vernietiging van het verstekvonnis en tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Innopart, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [eiseres in verzet] in zoverre in haar verzet kan worden ontvangen.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of [eiseres in verzet] de door Innopart verstrekte lening moet terugbetalen.
Beroep op artikel 2:203 BW, handelen namens op te richten vennootschap
4.3.
Innopart baseert haar vordering onder B primair op artikel 2:203 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van dit artikel zijn degenen die een rechtshandeling verrichten namens een op te richten vennootschap, tenzij met betrekking tot die rechtshandeling uitdrukkelijk anders is bedongen, daardoor hoofdelijk verbonden, totdat de vennootschap na haar oprichting de rechtshandeling heeft bekrachtigd. Volgens Innopart heeft [eiseres in verzet] uit naam van de vennootschap in oprichting Orava IE i.o. gehandeld. Dat handelen is niet bekrachtigd door de vennootschap, gelet op de uitschrijving uit het handelsregister. Van een uitdrukkelijk andersluidend beding als bedoeld in artikel 2:203 lid 2 BW is geen sprake. De hoofdelijke verbondenheid van [eiseres in verzet] is daarom niet geëindigd, aldus Innopart.
4.4.
[eiseres in verzet] stelt zich primair op het standpunt dat artikel 2:203 BW toepassing mist in deze procedure. Volgens [eiseres in verzet] hebben partijen namelijk afgesproken dat Nufuzi als geldlener in de plaats zou treden van Orava IE i.o. Deze afspraak blijkt volgens [eiseres in verzet] uit de e-mail aan de curator op 25 maart 2019 (zie alinea 2.7). Orava IE i.o. was daarom niet langer partij bij de overeenkomst, zodat artikel 2:203 BW geen grond voor aansprakelijkheid oplevert. Subsidiair, voor zover artikel 2:203 BW wel van toepassing zou zijn, geldt dat partijen uitdrukkelijk iets anders hebben afgesproken. Innopart stemde er immers mee in dat niet Orava IE, maar Nufuzi de geldlener zou worden, aldus nog steeds [eiseres in verzet].
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van Innopart op artikel 2:203 lid 2 BW slaagt. De rechtbank licht dit als volgt toe.
4.6.
De rechtbank kwalificeert het primaire verweer van [eiseres in verzet] dat Nufuzi de geldlener werd (in plaats van Orava IE i.o.) als een beroep op contractsoverneming. Op grond van artikel 6:159 BW kan een partij bij een overeenkomst haar rechtsverhouding tot de wederpartij met medewerking van deze laatste overdragen aan een derde bij een tussen haar en de derde opgemaakte akte. [eiseres in verzet] heeft niet gesteld noch is gebleken dat een zodanige akte tussen Orava IE i.o. en Nufuzi is opgemaakt. Bovendien betwist Innopart de noodzakelijke medewerking aan deze contractsoverneming te hebben verleend. Van contractsoverneming is dus geen sprake.
4.7.
Voor zover [eiseres in verzet] zich erop beroept dat sprake is van schuldoverneming van Orava IE i.o. door Nufuzi in de zin van artikel 6:155 BW, faalt ook dit beroep. Innopart heeft gemotiveerd betwist dat zij haar toestemming heeft gegeven aan de gestelde schuldoverneming, zodat – zonder nadere toelichting, die ontbreekt – niet valt in te zien dat de schuldoverneming werking zou hebben jegens Innopart.
4.8.
Ten slotte overweegt de rechtbank nog dat [eiseres in verzet] haar stelling dat partijen hebben afgesproken dat Nufuzi de nieuwe geldlener werd, ook desgevraagd ter zitting niet nader (met feiten) heeft onderbouwd. Integendeel, ter zitting heeft [eiseres in verzet] erkend dat er in juli 2018 een separate overeenkomst is gesloten tussen Innopart (en Fieldway) enerzijds en Nufuzi anderzijds. Innopart heeft gesteld dat de e-mail van 25 maart 2019 aan de curator in het faillissement van Nufuzi op de overeenkomst van 26 juli 2018 met Nufuzi stoelde. Anders dan [eiseres in verzet] heeft betoogd, kan in deze e-mail (reeds daarom) geen erkenning worden gelezen van Innopart van de door [eiseres in verzet] gestelde afspraak.
4.9.
Gezien het voorgaande heeft [eiseres in verzet] geen (voldoende onderbouwde) feiten en omstandigheden gesteld die tot de conclusie leiden dat partijen hebben afgesproken dat Nufuzi de nieuwe geldlener is geworden. Aan bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen.
4.10.
Datzelfde geldt voor het bewijsaanbod van [eiseres in verzet] van haar stelling dat Innopart ervan op de hoogte was dat Orava IE i.o. niet zou worden opgericht en van haar stelling dat de investering is aangewend voor de ontwikkeling van het E-shippingportal. Nog daargelaten dat de relevantie van dit bewijsaanbod niet aanstonds duidelijk is, geldt dat [eiseres in verzet] in het licht van de gemotiveerde betwisting van Innopart niet langer aan haar stelplicht voldoet.
4.11.
De slotsom is dat het beroep van Innopart op artikel 2:203 lid 2 BW slaagt. Dit betekent dat [eiseres in verzet] de gevorderde hoofdsom van € 74.970,00 moet terugbetalen aan Innopart.
Contractuele rente
4.12.
Innopart heeft niet voldoende onderbouwd gesteld dat het bedrag aan overeengekomen rente vanaf 28 mei 2018 tot en met 13 oktober 2021 € 18.776,97 bedraagt. Uit de door haar overgelegde stukken blijkt dat dit bedrag is berekend op basis van samengestelde rente, terwijl partijen in de overeenkomst enkelvoudige rente zijn overeengekomen (zie alinea 2.4). De rechtbank zal de rente toewijzen als hieronder in het dictum is vermeld, en het verstekvonnis op dit punt vernietigen.
Buitengerechtelijke kosten
4.13.
Innopart heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het alleen doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van een dossier.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.14.
[eiseres in verzet] stelt zich ten slotte op het standpunt dat de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad moet worden afgewezen. Zij voert daartoe aan dat Innopart conservatoir beslag heeft gelegd op de gezamenlijke woning van [eiseres in verzet] en haar echtgenoot. Innopart kan een toewijzend vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard executeren door verkoop van de woning, hetgeen zeer vergaande gevolgen heeft.
4.15.
De rechtbank overweegt dat in zijn algemeenheid geldt dat degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom verkreeg, wordt vermoed het vereiste belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben, en dat mogelijk ingrijpende gevolgen van de executie, die moeilijk ongedaan kunnen worden gemaakt, zoals in dit geval de verkoop van de woning van [eiseres in verzet], op zichzelf niet in de weg staan aan uitvoerbaar bij voorraadverklaring. Waarom het belang van [eiseres in verzet] in dit geval zwaarder moet wegen dan het belang van Innopart heeft [eiseres in verzet] niet toegelicht. De rechtbank gaat hier daarom aan voorbij.
4.16.
Het bovenstaande betekent dat het verstekvonnis, met uitzondering van het bepaalde in 3.1 voor zover het betreft de rente, zal worden bekrachtigd.
Proceskosten verzetprocedure
4.17.
[eiseres in verzet] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het verzet worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Innopart worden begroot op € 1.114,00 aan salaris advocaat (1 punt × tarief € 1.114,00).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
vernietigt het verstekvonnis voor zover [eiseres in verzet] daarbij onder 3.1 is veroordeeld tot betaling van de contractuele rente vanaf 28 mei 2018 tot en met 9 oktober 2021 ter hoogte van € 18.776,97, en te vermeerderen met de contractuele rente van 7% per jaar over het bedrag van € 74.970,00 met ingang van 14 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [eiseres in verzet] tot betaling van de contractuele enkelvoudige rente van 7% per jaar over een bedrag van € 29.970,00 vanaf 28 mei 2018, over een bedrag van
€ 10.000,00 vanaf 27 juni 2018 en over een bedrag van € 35.000,00 vanaf 27 juli 2018, tot de dag van volledige betaling,
5.3.
bekrachtigt het door deze rechtbank op 8 december 2021 onder zaaknummer C/15/321967 / HA ZA 21-588 gewezen verstekvonnis voor het overige,
5.4.
veroordeelt [eiseres in verzet] in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van Innopart tot op heden begroot op € 1.114,00,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Bellaart en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1680