Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[eiser1] ,
[eiser2],
[gedaagde1/2]als voormalig bestuurder en thans ex-vereffenaar van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde1/2],
[gedaagde4],
1.De procedure
- het vonnis in incident van 6 juli 2022 en de daarin genoemde stukken
- de akte overlegging nadere producties van 14 november 2022 van LFB c.s. met producties 4 t/m 30
- de mondelinge behandeling van 14 november 2022, waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden
- de pleitnotities van mr. Nabben voornoemd
- de notities van mr. Bijl voornoemd en zijn kantoorgenoot mr. K.Chr. Spee.
2.De feiten
3.Het geschil
vennootschap in liquidatie” is en dus nog bestaat voor zover nodig voor de vereffening,
4.De beoordeling
De gevorderde verklaring voor recht dat PVNH niet is opgehouden te bestaan, zal worden toegewezen. [gedaagde1/2] sr. en PVNH zullen hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [eiser1] c.s. van een bedrag van € 308.750,00. Zij zullen ook in de proceskosten worden veroordeeld.
De vorderingen tegen LFB en [gedaagde1/2] jr. zullen worden afgewezen. Hoewel het in de gegeven omstandigheden niet onbegrijpelijk is dat [eiser1] c.s. hun pijlen ook op LFB en [gedaagde1/2] jr. hebben gericht, kunnen die pijlen geen doel treffen omdat [eiser1] c.s. bij het verstrekken van de lening genoegen hebben genomen met een in feite waardeloze zekerheid. De proceskosten van LFB en [gedaagde1/2] jr. komen voor rekening van [eiser1] c.s.
4.982,00(2,0 punten × tarief € 2.491,00)
4.982,00(2,0 punten × tarief € 2.491,00)