ECLI:NL:RBNHO:2022:12252

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juni 2022
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
HAA 21/1162
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beschikking Wet tegemoetkoming loondomein (Wtl) 2019 inzake loonkostenvoordeel arbeidsgehandicapte werknemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V. gevestigd te [vestigingsplaats], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht. Eiseres had een beroep ingesteld tegen de beschikking van de inspecteur waarin het loonkostenvoordeel (LKV) voor een arbeidsgehandicapte werknemer was vastgesteld op € 318. Eiseres stelde dat er een onjuiste indicatie was ingevuld in de belastingaangifte, wat het gevolg was van een kennelijke fout in de loonadministratie. De rechtbank oordeelde dat de wet een fatale termijn hanteert voor het indienen van correcties en dat eiseres niet tijdig had gecorrigeerd. Het beroep op de hardheidsclausule werd afgewezen, omdat de wet geen ruimte biedt voor coulance in dit geval. De rechtbank concludeerde dat eiseres geen recht had op de tegemoetkoming, omdat zij niet had voldaan aan de formele voorwaarden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/1162

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. drs. [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres een beschikking Wet tegemoetkoming loondomein (Wtl) 2019 verstuurd, waarbij het loonkostenvoordeel (LKV) arbeidsgehandicapte werknemer wordt vastgesteld op een bedrag van € 318.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiseres.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2022 te Haarlem.
Eiseres haar gemachtigde is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde [inspecteur] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres heeft voor de periode december 2016 tot en met januari 2019 een LKV ontvangen voor een gehandicapte werknemer. Eiseres beschikt over een geldige doelgroepverklaring voor deze werknemer.
2. De gemachtigde van eiseres heeft begin 2019 de loonadministratie van eiseres overgenomen. In de loonadministratie is medio februari 2019 per abuis als einddatum voor de doelgroepverklaring 30 november 2018 in plaats van 30 november 2019 ingevuld.
3. Eiseres heeft voor de periode februari 2019 tot en met december 2019 aangiften en correctieaangiften ingediend waarbij bij de indicatie voor tegemoetkoming LKV arbeidsgehandicapte ‘N’ (Nee) is ingevuld.
4. Tot de stukken behoort een document getiteld ‘voorlopige berekening Wet tegemoetkomingen loondomein’ (de voorlopige berekening) met dagtekening 5 maart 2020, waarin de LKV arbeidsgehandicapte werknemer op € 318 (voor de maand januari 2019) wordt vastgesteld.
5. De definitieve beschikking Wtl 2019 dateert van 30 juni 2020 en wijkt ten aanzien van de berekening van het recht op LKV niet af van de voorlopige berekening.
6. Verweerder heeft op 12 januari 2021 uitspraak op bezwaar gedaan en daarbij het bezwaar ongegrond verklaard.

Geschil7. In geschil is of eiseres recht heeft op LKV arbeidsgehandicapte werknemer voor de periode februari tot en met november 2019. Meer specifiek is in geschil of het invullen van ‘N’ (Nee) in de aangifte bij de indicatie tegemoetkoming LKV arbeidsgehandicapte een fout is die hersteld kan worden.

8. Eiseres neemt het standpunt in dat het invullen van de onjuiste einddatum van de doelgroepverklaring met als gevolg dat een onjuiste indicatie is ingevuld bij de aangifte een kennelijke schrijf- of tikfout is en dat deze fout hersteld mag worden. Subsidiair doet eiseres een beroep op de hardheidsclausule en de redelijkheid en billijkheid. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vaststelling van de LKV arbeidsgehandicapte werknemer op € 3.489.
9. Verweerder neemt het standpunt in dat de verkeerde einddatum en het invullen van een onjuiste indicatie bij de aangifte voor rekening van eiseres moet komen en stelt dat de wet hem geen ruimte laat om eiseres uit coulance tegemoet te komen.
10. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Wettelijk kader
11. Artikel 2.1 van de Wtl luidt als volgt:

Een werkgever kan in de loonaangifte een verzoek doen voor de volgende tegemoetkomingen:
a. loonkostenvoordeel oudere werknemer;
b. loonkostenvoordeel arbeidsgehandicapte werknemer;
c. loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak en scholingsbelemmerden;
d .loonkostenvoordeel herplaatsen arbeidsgehandicapte werknemer;
waarbij een uiterlijk op de in artikel 4.1, tweede of zevende lid, bedoelde datum van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft ingediend correctiebericht wordt opgevat als een in de loonaangifte gedaan verzoek.”
12. Artikel 4.1, tweede lid, van de Wtl luidt als volgt:
“De in aanmerking te nemen gegevens uit de loonaangifte van de werkgever worden beoordeeld op grond van de loonaangiften over een kalenderjaar zoals die uiterlijk op 1 mei van het daaropvolgende kalenderjaar zijn ingediend alsmede de aanvullingen daarop die uiterlijk op die datum hebben plaatsgevonden.”
13. Een relevant deel uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II, 2015/16, 34304, nr. 3, p. 12-13) luidt als volgt:
“Zodra de werkgever beschikt over een doelgroepverklaring zet hij de indicatie («vinkje») voor het loonkostenvoordeel in de loonaangifte aan. Met deze indicatie verzoekt de werkgever formeel om in aanmerking te komen voor een loonkostenvoordeel. De werkgever bewaart deze verklaring in zijn administratie. De rol van de werkgever beperkt zich in beginsel dus tot het toezien op de aanwezigheid van de doelgroepverklaring en het aanzetten van het vinkje. Zonder indicatie volgt in geen geval een loonkostenvoordeel. Deze indicatie in de periodieke loonaangifte vormt het startpunt voor het uitvoeringsproces. Het recht op en de hoogte van het LKV worden vervolgens bepaald aan de hand van bij de overheid beschikbare informatie.”
14. In de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II, 2015/16, 34304, nr. 3, p. 30) is, voor zover in deze zaak van belang, over artikel 4.2, tweede lid, van de Wtl het volgende opgenomen:
“De in het tweede lid op te nemen bepaling ziet op het zogenoemde «fotomoment» dat bepalend is voor de vaststelling van de omvang van een tegemoetkoming. Deze peildatum geldt zowel voor de LKV’s als voor het LIV. In dit lid wordt bepaald dat de in aanmerking te nemen gegevens worden vastgesteld op grond van de loonaangiften van de werkgever over het kalenderjaar waarover de tegemoetkoming wordt aangevraagd, zoals die uiterlijk op 1 mei van het daaropvolgende kalenderjaar zijn ingediend. (…) Correctieberichten die na 1 mei worden ingediend, worden niet meer als verzoek aangemerkt en dus niet meer meegenomen voor de vaststelling van de tegemoetkomingen. Uiteraard worden de correctieberichten ook na 1 mei zoals gebruikelijk wel opgenomen in de polisadministratie. (…)”
15. De rechtbank overweegt op grond van het voorgaande dat een verzoek voor een tegemoetkoming op grond van de Wtl gedaan moet worden in de loonaangifte, dan wel in een uiterlijk op 1 mei van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft ingediend correctiebericht. Het verzoek wordt gedaan door in de loonaangifte de indicatie voor de tegemoetkoming op ‘J’ (Ja) te zetten.
16. De rechtbank overweegt dat gelet op de wettekst eiseres tot 1 mei 2020 de mogelijkheid had om haar aangifte te corrigeren en de indicatie voor de tegemoetkoming op ‘Ja’ te zetten. De rechtbank constateert dat eiseres niet van de mogelijkheid gebruik heeft gemaakt om haar aangiften wat betreft de indicatie voor de tegemoetkoming te corrigeren. Gelet op de wetsgeschiedenis heeft de wetgever met het opnemen van de datum 1 mei bewust voor een fatale datum gekozen. Op die grond heeft eiseres geen recht op de tegemoetkoming.
Ontvangst voorlopige berekening Wtl
17. Eiseres neemt het standpunt in dat zij de voorlopige berekening niet heeft ontvangen en daardoor pas bij ontvangst van de definitieve berekening te weten is gekomen dat de aangiften foutief waren ingevuld, met als gevolg dat zij niet op tijd correctieaangiften heeft kunnen indienen. Eiseres is van mening dat dit een omstandigheid is waardoor een strikte wetstoepassing in dit geval buiten toepassing zou moeten blijven.
18. De rechtbank overweegt dat, nu eiseres de ontvangst van de voorlopige berekening betwist, het aan verweerder is om aannemelijk te maken dat de voorlopige berekening op het adres van eiseres is ontvangen of bereikt, of eiseres anderszins heeft bereikt. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst of aanbieding op dat adres. Dit brengt mee dat verweerder in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres. Het ligt vervolgens op de weg van eiseres voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat eiseres aannemelijk maakt dat het stuk niet op haar adres is ontvangen of aangeboden; voldoende is dat op grond van hetgeen zij aanvoert aan ontvangst of aanbieding redelijkerwijs moet worden betwijfeld. Het staat de feitenrechter vrij om zodanige twijfel gerechtvaardigd te achten op grond van een naar zijn oordeel geloofwaardige ontkenning door de belastingplichtige. Slaagt de belastingplichtige erin eerdergenoemd vermoeden te ontzenuwen, dan zal de ontvangst of aanbieding van het besluit slechts aannemelijk geoordeeld kunnen worden indien de verweerder daarvan nader bewijs levert (zie Hoge Raad 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416).
19. Verweerder heeft ter onderbouwing van het standpunt dat de voorlopige berekening is verzonden een Rapport Datum Verzending overgelegd, opgemaakt op 4 mei 2021 door een medewerker van de Belastingdienst / Centrale administratieve processen, Juridisch Advies en Klachten. In dit rapport zijn de bevindingen van een onderzoek naar de verzending van de voorlopige berekening beschreven. Uit het rapport volgt dat de voorlopige berekening op 3 maart 2020 is aangeboden aan het postbedrijf. Eiseres heeft de juistheid van het rapport niet weersproken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het rapport in samenhang met de eerste pagina van de voorlopige berekening, de verzending op 3 maart 2020 aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank acht verweerder dan ook geslaagd in de op hem rustende bewijslast.
20. Alsdan ligt het op de weg van eiseres om het vermoeden van ontvangst van de voorlopige berekening te ontzenuwen. De feiten en omstandigheden in casu geven geen aanleiding voor het oordeel dat eiseres met de blote stelling dat zij de voorlopige berekening niet heeft ontvangen, het vermoeden van ontvangst heeft ontzenuwd. De rechtbank gaat zodoende uit van een rechtsgeldige bekendmaking, hetgeen betekent dat ervan uit moet worden gegaan dat eiseres de voorlopige berekening na verzending op 3 maart 2020 voor 1 mei 2020 ontvangen heeft zodat eiseres’ stelling, wat daar verder ook van zij, feitelijke grondslag mist.
Hardheidsclausule
21. Wat betreft het beroep van eiseres op artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de redelijkheid en billijkheid overweegt de rechtbank het volgende. Artikel 63 van de AWR biedt de Minister van Financiën de mogelijkheid om voor bepaalde gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard die zich bij toepassing van de belastingwet mochten voordoen. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat erkend wordt dat de wetgeving strak en rigide is en hem geen beoordelingsruimte laat, maar dat in onderhavige zaak een fout is gemaakt in de loonadministratie door de gemachtigde van eiseres. Volgens verweerder had de fout voorkomen kunnen worden als het vier-ogen-principe door eiseres’ gemachtigde was toegepast. Zodoende is geen sprake van een onbillijkheid van overwegende aard, aldus verweerder. De rechtbank overweegt dat het niet aan de rechter is om de afweging te maken of sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard in de zin van artikel 63 van de AWR.
22. Voor zover eiseres’ stelling gelezen moet worden als een beroep op artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) overweegt de rechtbank het volgende. De wetgever heeft, zoals besproken in punt 15, wettelijk voorzien in het herstel van een onjuiste aangifte, namelijk met het opnemen van de mogelijkheid tot het indienen van een correctiebericht. De omstandigheid dat eiseres materieel voldoet aan de voorwaarden voor het LKV gehandicapte werknemer laat onverlet dat zij tevens dient te voldoen aan de formele wettelijke voorwaarden. De rechtbank overweegt in dit verband nog het volgende. Artikel 3:4, eerste lid, van de Awb, bepaalt dat de bij een besluit betrokken belangen moeten worden afgewogen voor zover niet uit een wettelijk voorschrift een beperking voortvloeit. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de voor een belanghebbende nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn tot de met het besluit te dienen doelen. Voor toepassing van deze bepalingen is vereist dat het bestuursorgaan bij het te nemen besluit een zekere beoordelingsruimte toekomt. In dit geval heeft verweerder deze beoordelingsruimte niet. Tekst, doel en strekking van de in deze zaak toepasselijke fiscale wettelijke bepalingen zijn duidelijk en bieden verweerder geen ruimte voor een meer ruimhartige toepassing als door eiseres bepleit.
23. De rechtbank is daarnaast op grond van artikel 11 van de Wet houdende algemene bepalingen niet bevoegd om de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen. Met andere woorden de wet biedt de rechtbank niet de mogelijkheid om in onderhavig geval coulance te verlenen.
24. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
25. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. van Opzeeland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.