ECLI:NL:RBNHO:2022:1332

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
C/15/324609 / HA RK 22/18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een wrakingsverzoek tegen een rechter in een ondertoezichtstellingzaak

Op 11 februari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland, in de wrakingskamer, een verzoek tot wraking toegewezen dat was ingediend door een gedetineerde vader in een ondertoezichtstellingzaak. De vader had op 24 januari 2022 de rechter gewraakt omdat hij meende dat hij niet serieus werd genomen en dat de rechter partijdig was. Tijdens de zitting op 24 januari had de vader verzocht om uitstel van de behandeling van de hoofdzaak, omdat hij geen stukken had ontvangen en zich niet had kunnen voorbereiden. De rechter had dit verzoek afgewezen, wat leidde tot de wraking. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees van de vader voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd was, omdat de rechter onvoldoende rekening had gehouden met de belangen van de vader en niet had onderzocht of deze daadwerkelijk op de hoogte was van de relevante stukken. De wrakingskamer benadrukte dat een eerlijke procesvoering vereist dat beide partijen over dezelfde informatie beschikken. De beslissing om de wraking toe te wijzen, houdt in dat de hoofdzaak door een andere rechter zal worden behandeld.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/324609 / HA RK 22/18
Beslissing van 11 februari 2022
op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting (PI) Heerhugowaard,
verzoeker,
advocaat: mr. B.J. de Groot, advocaat te Haarlem.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. J.L. Roubos,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft ter zitting van 24 januari 2022 de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team Familie en Jeugd, locatie Alkmaar, aanhangige zaak met als zaaknummer: C/15/323572 / JU RK 21-2371, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
De advocaat van verzoeker heeft het wrakingsverzoek schriftelijk toegelicht bij brief van 3 februari 2022.
1.4
Het verzoek is vervolgens behandeld ter zitting van de wrakingskamer van 4 februari 2022. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Voorts is verschenen [naam 1], namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).
De rechter is, met bericht van verhindering, niet verschenen. [naam 2], belanghebbende in de hoofdzaak, is evenmin verschenen.
1.5
Aan het einde van de zitting is de uitspraak bepaald op heden.

2.Inleiding

2.1
De hoofdzaak betreft het verzoek van de Raad om de minderjarige [naam 3] (hierna te noemen: de minderjarige) onder toezicht te stellen. Verzoeker is de vader van de minderjarige. [naam 2] is de moeder van de minderjarige.
2.2
Op de zitting van 24 januari 2022 stond de mondelinge behandeling van dit verzoek gepland. Verzoeker is verschenen, zonder advocaat. Namens de Raad is verschenen [naam 1]. [naam 2] is niet verschenen.
2.3
Tijdens de zitting heeft verzoeker verzocht om de behandeling van de hoofdzaak aan te houden. De rechter heeft dit verzoek afgewezen. Daarop heeft verzoeker de rechter gewraakt.
Het proces-verbaal van de zitting van 24 januari 2022 houdt, voor zover van belang, onder meer het volgende in:
De vader: ik wil wat zeggen.
De kinderrechter: gaat u eerst even rustig zitten, dan ga ik zeggen wie er aanwezig zijn en waar het over gaat vandaag. Het gaat vandaag over uw jongste dochter [naam 3]. De Raad heeft een verzoek ondertoezichtstelling ingediend nadat zij onderzoek heeft gedaan. U bent bij dat onderzoek betrokken en het rapport is ook met u besproken, lees ik daarin. (…)
De vader: Ik wil dat de zaak wordt aangehouden want ik wil mijn advocaat erbij.
De kinderrechter: Uw advocaat heeft zich pas vanmiddag gesteld in deze zaak voor u en laten weten dat zij vandaag verhinderd is vanwege een andere zitting. Volgens het procesreglement is er geen recht op uitstel in kinderbeschermingszaken vanwege verhindering van de advocaat.
De vader: Ik wil uitstel, het gaat niet om een stuk speelgoed, maar om een kind.
De kinderrechter: Het hangt er vanaf of de Raad kan instemmen met uitstel.
De Raad: Ik stem niet in met aanhouding want vind het belangrijk dat het verzoek vandaag behandeld wordt.
De kinderrechter: Gezien het bezwaar van de Raad en het procesreglement op dit punt zal uw verzoek worden afgewezen.
De vader: Ik wil u wraken. U vraagt mij wat daarvoor de gronden zijn. U bent partijdig omdat u mij geen uitstel verleent.

3.Het standpunt van verzoeker

3.1
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek het volgende aangevoerd. In de avond van vrijdag 21 januari 2022 is verzoeker in de PI Heerhugowaard meegedeeld dat hij op maandag 24 januari 2022 op transport moest naar de rechtbank in Alkmaar. De reden was verzoeker onbekend. Pas in de ochtend van 24 januari 2022 is verzoeker er, via zijn advocaat, van op de hoogte geraakt dat die middag een verzoek tot ondertoezichtstelling zou worden behandeld. Verzoeker heeft twee kinderen en wist niet om welke van deze twee kinderen het ging. Hij heeft zich op de behandeling van het verzoek in het geheel niet kunnen voorbereiden. Relevante stukken, zoals het verzoekschrift van de Raad, het (concept van het) onderliggende raadsrapport en de oproeping voor de zitting, heeft verzoeker niet ontvangen, omdat deze naar de verkeerde PI zijn gestuurd, namelijk Justitieel Complex Zaanstad, waar verzoeker eerder verbleef. Deze stukken zijn niet doorgestuurd naar de PI Heerhugowaard. Bijstand van zijn vaste advocaat op de zitting was op deze korte termijn evenmin mogelijk. Aldus was van een eerlijke procesvoering geen sprake. Om deze redenen heeft verzoeker ter zitting om uitstel van de mondelinge behandeling verzocht. Daarbij heeft hij niet alleen vermeld dat hij zijn advocaat erbij wil, maar ook dat hij geen stukken had ontvangen. De rechter heeft het uitstelverzoek afgewezen, waarna verzoeker de rechter heeft gewraakt.
“Cliënt heeft de kinderrechter gewraakt omdat hij meende dat hij niet serieus genomen werd. Dat zij dus partijdig was daar zij de vraag of moest worden aangehouden overliet aan de Raad. Een Raad die hem ook nooit voorzien had van het raadsrapport. De kinderrechter ging voorbij aan het feit dat hij zich niet had kunnen voorbereiden doordat haar rechtbank hem geen stukken had gestuurd”, aldus de advocaat van verzoeker in haar schriftelijke toelichting.

4.4. Het standpunt van de rechter

4.1.
De rechter heeft aangevoerd dat de beslissing om de behandeling van de hoofdzaak niet uit te stellen een procesbeslissing is geweest, die zij heeft gebaseerd op artikel 5.1 van het geldende Procesreglement Civiel Jeugdrecht in combinatie met het bezwaar van de Raad. Vanwege de aard van de procedure – een eerste verzoek tot ondertoezichtstelling – wordt op grond van dit procesregelement geen rekening gehouden met verhindering van advocaten. Gelet op dit uitgangspunt en het door de Raad gemaakte bezwaar, is het uitstelverzoek afgewezen. Hieruit blijkt niet van enige schijn van vooringenomenheid of partijdigheid.

5.De beoordeling

5.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter.
Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk, maar niet doorslaggevend.
5.2.
De wrakingskamer stelt voorop dat niet is gebleken dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert. De wrakingskamer acht het wrakingsverzoek niettemin voor toewijzing vatbaar, omdat de door verzoeker gestelde, bij hem aanwezige vrees dat de rechter partijdig is, objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer baseert dit oordeel op hetgeen haar is gebleken over de wijze van totstandkoming van de afwijzende beslissing van de rechter op het verzoek tot uitstel. Een procesbeslissing kan als zodanig geen grond voor wraking opleveren. Echter uit de wijze van totstandkoming van de onderhavige proces-beslissing blijkt naar het oordeel van de wrakingskamer dat de rechter bij haar onderzoek naar de gegrondheid van het aanhoudingsverzoek, de (proces)belangen van verzoeker in onvoldoende mate heeft onderzocht en in haar besluitvorming heeft betrokken, althans dit voor verzoeker onvoldoende kenbaar heeft gemaakt, en wel zodanig dat dit tot toewijzing van het wrakingsverzoek behoort te leiden. De wrakingskamer overweegt hiertoe als volgt.
5.3.
Vaststaat dat verzoeker ter zitting van 24 januari 2022 heeft verzocht om uitstel van de behandeling van de hoofdzaak. Het proces-verbaal van deze zitting vermeldt als enige grond daarvoor dat verzoeker zijn advocaat erbij wil hebben. Verzoeker heeft echter gesteld dat hij ook om uitstel heeft verzocht omdat hij helemaal geen stukken van de zitting had ontvangen en zich dus niet op de zitting had kunnen voorbereiden. Verzoeker heeft dit ter zitting van de wrakingskamer toegelicht; hij beschikte niet over het verzoekschrift, het onderliggende raadsrapport en zelfs niet over de oproeping voor de zitting. [naam 1], namens de Raad aanwezig op zowel de zitting van 24 januari 2022 als de zitting van de wrakingskamer van 4 februari 2022, heeft ter zitting van de wrakingskamer bevestigd dat verzoeker dit op de zitting van 24 januari 2022 mede aan zijn verzoek om uitstel ten grondslag heeft gelegd. De wrakingskamer ziet geen reden om aan deze verklaringen van verzoeker en [naam 1] te twijfelen, zodat zij van de juistheid hiervan zal uitgaan.
5.4.
De wrakingskamer stelt vast dat de rechter op de zitting van 24 januari 2022 is geconfronteerd met een gedetineerde verzoeker zonder advocaat, die om uitstel van de behandeling verzocht omdat (i) hij geen stukken had ontvangen en zich niet op de zitting had kunnen voorbereiden en (ii) hij zijn advocaat erbij wilde hebben.
5.5.
De wrakingskamer stelt voorts vast dat de rechter op de zitting van 24 januari 2022 bekend moet zijn geweest met de volgende feiten en omstandigheden, waarvan blijkt uit het dossier in de hoofdzaak.
5.6.
De oproeping voor de zitting van maandag 24 januari 2022, gedateerd 28 december 2021, is verzonden naar Justitieel Complex Zaanstad. Uit e-mailcorrespondentie tussen de Raad en het Bureau Kinderrechter van deze rechtbank volgt dat de Raad in de ochtend van vrijdag 21 januari 2022 heeft vernomen dat verzoeker is overgeplaatst van PI Zaanstad naar PI Heerhugowaard. Niet is daarbij vermeld per wanneer deze overplaatsing is ingegaan. Ook blijkt niet dat daar onderzoek naar is gedaan. Wel is het aangevraagde gedetineerdenvervoer aangepast.
5.7.
Bij e-mail van 24 januari 2022 om 11.19 uur, de ochtend van de zitting, gericht aan de rechter, heeft de advocaat van verzoeker zich als zodanig gesteld. Deze e-mail houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“Cliënt heeft vrijdagavond van het gevangenispersoneel te horen gekregen dat hij op 24 januari 2022 op transport zou moeten naar de rechtbank in Alkmaar. De reden van het transport kon men hem niet mededelen behalve dan dat het geregeld was via de griffie F&J te Alkmaar. Navraag leerde dat er een OTS-zitting om 15.00 uur bij u is alwaar cliënt wordt verwacht.
Cliënt heeft geen enkel idee waarover het om 15.00 uur moet gaan. Geen idee over welk kind het moet gaan en wat er is verzocht. Hij heeft namelijk geen stukken ontvangen. Om nog te zwijgen van het niet ontvangen van een oproep van uw rechtbank. Hij heeft dan ook niets met zijn raadsvrouwe kunnen voorbereiden. Vandaar dat ik u namens cliënt verzoek op voorhand reeds de zaak aan te houden tot een nadere datum zodat cliënt kennis kan nemen van het verzoek en een standpunt kan innemen.
Cliënt zal straks meer dan waarschijnlijk op transport gezet worden naar uw rechtbank. Hij zal het aanhoudingsverzoek dan ook nogmaals herhalen. Ik kan alsdan helaas niet verschijnen aangezien (…). Los nog van het feit dat het redelijk zinloos is om een zitting onvoorbereid in te gaan.
Wetende dat ik cliënt al jaren bij sta, en wetende dat de GI en Raad van mijn bestaan weet, verbaast het cliënt en mij dat geen enkel stuk naar cliënt, verblijvende nogmaals in PI Heerhugowaard, noch naar hem noch naar mij is gestuurd.”
5.8.
Uit e-mailcorrespondentie in het dossier volgt dat er naar aanleiding van deze e-mail van de advocaat contact heeft plaatsgevonden tussen (enkel) het Bureau Kinderrechter en de Raad, in welk contact verzoeker en/of zijn advocaat niet is betrokken.
Om 12.34 uur mailt een administratief medewerker aan de rechter:
“Ik begreep van (…) dat vader alleen het voorblad heeft gekregen van ons. Dit is gestuurd naar de PI in Westzaan en zij hebben het doorgestuurd naar de PI in Heerhugowaard.”
Om 12.51 uur mailt een andere administratief medewerker aan de rechter:
“De raad net gebeld en zij geven aan dat de stukken naar PI Zaanstad zijn verzonden en als vader werkelijk in heerhugowaard zit, dan zijn de stukken waarschijnlijk doorgestuurd naar vader”en om 13.27 uur:
“De Raad nogmaals gebeld en zij geven aan dat het 24 december naar vader is verzonden”.
5.9.
Uit het dossier en het proces-verbaal van de zitting van 24 januari 2022 blijkt niet dat de rechter – anders dan hiervoor is weergegeven – heeft onderzocht of de voor de hoofdzaak relevante stukken daadwerkelijk door verzoeker zijn ontvangen. Uitgaande van het proces-verbaal van de zitting van 24 januari 2022 is daar op die zitting geen enkele vraag over gesteld. De wrakingskamer acht in dit kader van belang om op te merken dat doorzending van (juridische) stukken door de ene penitentiaire inrichting naar de andere penitentiaire inrichting geen vanzelfsprekendheid is en, zeker bij het bestaan van contra-indicaties, niet mag worden verondersteld. Abusievelijk is de uitnodiging van verzoeker voor de zitting van de wrakingskamer van 4 februari 2022 verzonden naar het Justitieel Complex Zaanstad. Dit poststuk is onbestelbaar retour gekomen met de mededeling:
“Betrokkene verblijft niet in JC Zaanstad”.
5.10.
Al met al waren er voorafgaande aan de zitting van 24 januari 2022 voldoende concrete aanwijzingen dat verzoeker mogelijkerwijs niet (tijdig) op de hoogte is gebracht over (het onderwerp van) de te houden zitting, evenmin de beschikking heeft gehad over de relevante stukken en dat hij hierdoor redelijkerwijs in zijn (proces)belangen zou zijn geschaad, te meer nu zijn vaste advocaat verhinderd was. Tijdens de zitting op 24 januari 2022 heeft verzoeker om deze redenen verder uitstel van de zitting verzocht.
Dat, zoals ter zitting van de wrakingskamer is gebleken en ook in het raadsrapport van 23 december 2021 is vermeld, verzoeker op 9 december 2021 telefonisch door de Raad is geïnformeerd over de uitkomst van het raadsonderzoek en het besluit van de Raad om over te gaan tot een verzoek tot ondertoezichtstelling, doet aan het voorgaande onvoldoende, af. De wrakingskamer deelt het standpunt van de advocaat van verzoeker dat voor een eerlijke procesvoering partijen over dezelfde stukken dienen te beschikken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [naam 1] ter zitting van de wrakingskamer heeft verklaard dat als verzoeker inderdaad de stukken niet heeft ontvangen, hij toch 1-0 achter staat.
5.11.
Uit de schriftelijke reactie van de rechter noch uit de inhoud van het proces-verbaal van de zitting van 24 januari 2022 blijkt dat de rechter deze belangen voldoende heeft onderkend, onderzocht en op een voor verzoeker kenbare wijze heeft betrokken in haar besluitvorming. De rechter heeft blijkens het proces-verbaal van de zitting het verzoek om uitstel enkel afgewezen op grond van het procesreglement en het standpunt van de Raad (
“Het hangt er vanaf of de Raad kan instemmen met uitstel”). De regel uit het procesreglement waarop zij haar beslissing heeft gebaseerd, regelt niet hoe om te gaan met deze belangen. Indien verzoeker niet zou hebben gewraakt, zou vervolgens zijn overgegaan tot de inhoudelijke behandeling van het verzoek.
5.12.
Deze gang van zaken maakt naar het oordeel van de wrakingskamer dat – ook al is van enige vooringenomenheid van de rechter niet gebleken – de bij verzoeker aanwezige vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert omdat zij kennelijk onvoldoende rekening wenst te houden met zijn belangen, objectief gerechtvaardigd is.
5.13.
De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking van de rechter toe.

6.Beslissing

De rechtbank
6.1
wijst het verzoek om wraking toe,
6.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter, de Raad voor de Kinderbescherming en [naam 2] een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
6.3
bepaalt dat de hoofdzaak zal worden behandeld door een andere rechter en beveelt dat de hoofdzaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van het team Familie en Jeugd, locatie Alkmaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. S. Jongeling, voorzitter, mr. M. Kraefft en mr. M.S. Lamboo, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2022.
Bij verhindering van de voorzitter en de griffier is de beslissing alleen door mr. M.S. Lamboo ondertekend.
rechter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.