ECLI:NL:RBNHO:2022:158

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
12 januari 2022
Zaaknummer
9054532 \ CV EXPL 21-1406
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Consumentenkoop en informatieverplichtingen in het civiele recht

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, gaat het om een geschil tussen Werkbladen Groothandel Nederland B.V. (eiseres) en een gedaagde die in de hoedanigheid van consument een overeenkomst heeft gesloten. De kantonrechter heeft op 5 januari 2022 uitspraak gedaan na een eerdere tussenvonnis op 13 oktober 2021. De kern van de zaak betreft de vraag of de gedaagde de overeenkomst heeft gesloten als consument of als handelaar. Werkbladen B.V. stelde dat de gedaagde als handelaar handelde, omdat hij een eenmanszaak had opgericht. De kantonrechter oordeelde echter dat de overeenkomst was gesloten voordat de gedaagde zijn onderneming had gestart, en dat hij derhalve als consument kan worden aangemerkt. Dit oordeel is gebaseerd op de omstandigheden van het geval, waarbij de kantonrechter ook rekening hield met de aard van de bestelling en de rol van de gedaagde in het proces.

De kantonrechter benadrukte dat de bescherming van consumenten in het recht is gewaarborgd door wettelijke informatieverplichtingen die de verkoper moet naleven. Werkbladen B.V. heeft nagelaten om voldoende bewijs te leveren van de informatie die aan de gedaagde is verstrekt tijdens het sluiten van de overeenkomst. Hierdoor heeft Werkbladen B.V. niet voldaan aan haar stelplicht, wat leidde tot de afwijzing van de vordering. De kantonrechter heeft Werkbladen B.V. in het ongelijk gesteld en veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de gedaagde.

De uitspraak onderstreept het belang van de hoedanigheid van de partijen in consumentenkoop en de verplichtingen die verkopers hebben ten opzichte van consumenten. De beslissing van de kantonrechter is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de proceskosten onmiddellijk moeten worden betaald, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9054532 \ CV EXPL 21-1406
Uitspraakdatum: 5 januari 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Werkbladen Groothandel Nederland B.V.
gevestigd te Tiel
eiseres
verder te noemen: Werkbladen B.V.
gemachtigde: ABC Incasso B.V.
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. D. van Loo (DAS Rechtsbijstand)

1.De verdere procedure

1.1.
Op 13 oktober 2021 heeft de kantonrechter een tussenvonnis gewezen. Voor het verloop van de procedure tot aan 13 oktober 2021 wordt naar dit tussenvonnis verwezen.
1.2.
Bij akte van 10 november 2021 heeft Werkbladen B.V. haar vordering nader toegelicht. [gedaagde] heeft bij akte van 8 december 2021 op de akte van Werkbladen B.V. gereageerd.

2.De beoordeling

2.1.
De vraag die allereerst beantwoord dient te worden is of [gedaagde] de overeenkomst heeft gesloten in de hoedanigheid van handelaar of consument.
2.2.
Het begrip ‘consument’ wordt in artikel 7:5 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) als volgt gedefinieerd:

In deze titel wordt verstaan onder consumentenkoop: de koop met betrekking tot een roerende zaak die wordt gesloten door een verkoper die handelt in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit en een koper, natuurlijk persoon, die handelt voor doeleinden buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit.”Dit artikel betreft een implementatie van de Richtlijn 1999/44/EG.
2.3.
Artikel 1 lid 2 onder a Richtlijn 1999/44/EG bevat ook een definitie van ‘consument’, te weten:
“Iedere natuurlijke persoon die bij de onder deze richtlijn vallende overeenkomst handelt voor doeleinden die geen verband houden met zijn beroep of bedrijf.”Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU) heeft in 2015 en 2016 in een drietal arresten geoordeeld dat het begrip consument in artikel 2 onder b van Richtlijn 1993/13/EG (Richtlijn oneerlijke bedingen) een ‘objectief begrip’ is en ‘aan de hand van een functioneel criterium moet worden beoordeeld, namelijk of de betrokken contractuele band deel uitmaakt van activiteiten die niets te maken hebben met de uitoefening van een beroep of een bedrijf ( zie HvJEU 3 september 2015, C-110/14, ECLI:EU:C:2015:538, (Costea), HvJEU 19 november 2015, C-74/15, ECLI:EU:C:2015:772, (Tarcău,) en HvJEU 14 september 2016, C-534/15, ECLI:EU:C:2016:700, (Dumitraş)). De Hoge Raad heeft verder in zijn arrest van 28 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1800) het volgende overwogen:
“Een consument is volgens art. 2, onder b, Richtlijn 93/13 iedere natuurlijke persoon die bij onder de richtlijn vallende overeenkomsten handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen. Het begrip ‘consument’ is een objectief begrip. Niet van belang is over welke concrete kennis of informatie de betrokken persoon beschikt. Evenmin is van belang of de betrokkene een onderneming drijft. In plaats daarvan moet, aan de hand van alle omstandigheden van het geval, worden vastgesteld met welk doel de overeenkomst is aangegaan, wat met name moet worden afgeleid uit de aard van het goed of de dienst waarop de betrokken overeenkomst betrekking heeft (HvJEU 3 september 2015, C-110/14, ECLI:EU:C:2015:538 (Costea)). In twee beschikkingen van latere datum heeft het HvJEU overwogen dat onderzocht moet worden “of de betrokken contractuele band deel uitmaakt van activiteiten die niets te maken hebben met de uitoefening van een beroep of een bedrijf” (HvJEU 19 november 2015, C-74/15, ECLI:EU:C:2015:772 (Tarcău), en HvJEU 14 september 2016, C-534/15, ECLI:EU:C:2016:700 (Dumitraş)). Mede gelet op de verwijzing naar het arrest Costea in de beschikking in de zaak Tarcău, en de wijze waarop het HvJEU beoordeelt of de betrokkene de overeenkomst is aangegaan als consument, moet worden aangenomen dat niet is bedoeld een andere maatstaf aan te leggen dan in het arrest in de zaak Costea is geformuleerd. Wel is verduidelijkt dat, ook als een natuurlijke persoon een overeenkomst (mede) aangaat ten behoeve van een bedrijf, de betrokkene nog steeds als consument kan worden aangemerkt, mits hij zelf geen functionele banden heeft met het bedrijf”.
2.4.
Anders dan Werkbladen B.V. is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] de onderhavige overeenkomst is aangegaan voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen en derhalve als consument heeft gehandeld. Daartoe zijn de volgende omstandigheden redengevend.
2.5.
Werkbladen B.V. heeft een uittreksel uit de Kamer van Koophandel overgelegd, waaruit blijkt dat [gedaagde] een eenmanszaak, [naam eenmanszaak], is gestart. Hieruit zou volgens haar blijken dat [gedaagde] de overeenkomst is aangegaan als handelaar. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij per 1 maart 2021 een onderneming is gestart. De bestelling dateert van juni 2020. Dit betekent dat de overeenkomst is aangegaan acht maanden voordat [gedaagde] zijn onderneming is gestart. Daar komt bij dat de factuur is verzonden aan [gedaagde] en niet aan zijn onderneming. Dit is relevant, omdat de vraag of [gedaagde] bij het aangaan van de overeenkomst handelde als consument in de zin van de richtlijn, dan wel in het kader van een beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit, beoordeeld moet worden naar de situatie op het moment van het sluiten van de overeenkomst. Op het moment van het sluiten van de overeenkomst had [gedaagde] nog geen eenmanszaak en kon hij ook niet als handelaar worden aangemerkt. Dat [gedaagde] , zoals Werkbladen B.V. stelt, zeer goed in staat bleek te zijn om een technische tekening van het te vervaardigen aanrechtblad te maken, maakt evenmin dat hij de overeenkomst is aangegaan als handelaar. Het feit dat [gedaagde] over bepaalde kennis of vaardigheden beschikt, rechtvaardigt niet de veronderstelling dat hij geen zwakke partij is tegenover Werkbladen B.V. Het beschermingsstelsel van Richtlijn 93/13 tracht immers de zwakke positie van de consument tegenover de verkoper te verhelpen en deze heeft zowel betrekking op het informatieniveau van de consument als op zijn onderhandelingspositie tegenover door de verkoper tevoren opgestelde voorwaarden op de inhoud waarvan die consument geen invloed kan uitoefenen. Verder heeft [gedaagde] gemotiveerd aangevoerd dat hij de onderhavige bestelling evenals de andere drie bestellingen die hij de afgelopen tweeënhalf jaar heeft gedaan, voor kennissen en vrienden heeft gedaan. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij hen hielp, omdat hij vanuit zijn opleiding goed kon intekenen en daarmee een forse besparing op de kostprijs voor hen kon realiseren. Daarbij had [gedaagde] geen zakelijk motief. De omstandigheden zoals hierboven beschreven wekken aldus de indruk dat [gedaagde] bij het aangaan van de overeenkomst heeft gehandeld voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit als meubelmaker vallen. Dat er kwalitatief goede tekeningen werden aangeleverd brengt de kantonrechter niet tot een ander oordeel.
2.6.
Nu de overeenkomst is gesloten tussen een handelaar en een consument moet bij het sluiten van dergelijke overeenkomsten ter bescherming van de consument onder meer aan de wettelijke (pre)contractuele informatieverplichtingen worden voldaan. Om de vordering ambtshalve van het dwingende consumentenrecht te kunnen toetsen dient de kantonrechter te beschikken over de voor de beslissing van belang zijnde feiten en stukken. Werkbladen B.V. is in de gelegenheid gesteld om te onderbouwen en toe te lichten op welke wijze de contractsluiting is verlopen en welke informatie gedurende dit proces inzichtelijk is gemaakt. Werkbladen B.V. heeft dit nagelaten, zodat zij niet heeft voldaan aan haar stelplicht. De vordering komt de kantonrechter daarom ongegrond voor en zal dan ook worden afgewezen.
2.7.
Werkbladen B.V. wordt in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt Werkbladen B.V. tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag € 436,00, aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] ;
3.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. de Greef en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter