ECLI:NL:RBNHO:2022:18

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 januari 2022
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
HAA 21/4864
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke handhavingszaak

Op 3 januari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen Maatschap [verzoekster] en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beemster. De zaak betreft een verzoek om handhaving dat door [naam 1] en [naam 2] was ingediend in verband met een uitbreiding van een (koeien)stal op het perceel [perceel]. Het college heeft het verzoek om handhaving in een besluit van 18 januari 2019 afgewezen, wat in een beslissing op bezwaar op 27 mei 2019 werd gehandhaafd. Tegen deze beslissing hebben [naam 1] en [naam 2] beroep ingesteld, dat door de rechtbank op 13 oktober 2020 gegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het college opgedragen een nieuw besluit te nemen, wat resulteerde in een herziening van het besluit op 10 augustus 2021, waarin het bezwaar gegrond werd verklaard en handhavend optreden werd aangekondigd.

Verzoekster heeft pro forma beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, maar trok dit beroep in na ontvangst van een waarschuwingsbrief van verweerder. Verzoekster verzocht de rechtbank om vergoeding van de proceskosten, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de waarschuwingsbrief in overeenstemming was met het handhavingsbeleid en dat er geen sprake was van tegemoetkomen in de zin van de relevante wetgeving. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te concluderen dat verweerder in de proceskosten moest worden veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/4864

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 januari 2022 in de zaak tussen

Maatschap [verzoekster] , te [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J.C.M. Damming),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beemster, verweerder.

Procesverloop

Op 11 december 2018 hebben [naam 1] en [naam 2] verweerder verzocht om handhavend op te treden in verband met een door verzoekster (nog te realiseren) uitbreiding van een (koeien)stal op het perceel [perceel] .
In het besluit van 18 januari 2019 (primair besluit) heeft verweerder dit verzoek om handhaving afgewezen. In de beslissing op bezwaar van 27 mei 2019 is het besluit gehandhaafd.
[naam 1] en [naam 2] hebben tegen het besluit van 27 mei 2019 beroep ingesteld bij deze rechtbank. In de uitspraak van 13 oktober 2020 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar van 27 mei 2019 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak.
In het besluit van 10 augustus 2021, verzonden op 25 augustus 2021 (bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar van [naam 1] en [naam 2] gegrond verklaard. Het bestreden besluit wordt herroepen en verweerder gaat over tot handhavend optreden conform het handhavingsbeleid.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit op pro forma beroep ingesteld.
In de brief van 1 november 2021 heeft verweerder aan verzoekster bericht dat op dit moment op de geplande locatie geen (koeien)stal staat. Verweerder heeft verder aan verzoekster medegedeeld dat, wanneer er op de geplande locatie wel een (koeien)stal wordt gebouwd, hij conform de beslissing op bezwaar handhavend zal optreden wegens het niet voldoen aan de afstandseis uit artikel 3.117 van het Activiteitenbesluit. Dit neemt echter niet weg dat de huidige activiteiten mogen worden voortgezet. Ook is het toegestaan om op de geplande locatie te bouwen, aangezien er een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend, zolang er geen dierenverblijf wordt gerealiseerd.
Bij brief van 3 november 2021 heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat tijdens het telefonisch contact tussen verweerder en de gemachtigde van verzoekster op 30 september 2021 door verweerder is aangegeven dat, in overeenstemming van het handhavingsbeleid van verweerder, eerst een waarschuwingsbrief zal worden verstuurd alvorens handhavend zal worden opgetreden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat, nu de inhoud van de waarschuwingsbrief bij verzoekster niet bekend was en verzoekster daarom heeft gemeend pro-beroep te moeten instellen, dat dat natuurlijk verzoeksters goed recht is, maar dat dat niet wil zeggen dat verweerder de kosten moet dragen.
Nadat partijen zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord en niet binnen de gestelde termijn hebben verklaard gebruik te willen maken van dat recht, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. De rechtbank doet uitspraak met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen toe te wijzen. De door verweerder verzonden waarschuwingsbrief, die voor verzoekster reden was om het beroep in te trekken, is in overeenstemming met het handhavingsbeleid en daarmee heeft verweerder gehandeld overeenkomstig het bestreden besluit. Van geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb is daarom geen sprake.
De rechtbank zal het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen dan ook afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.